PASEN VOOR THOMAS
„En Thomas, een van de Waalven, gezegd Didymus, was met hen niet, toen Jezus daar kwam. De andere discipelen dan zeiden tot hem: Wij hebben de Heere gezien! Doch hij zeide tot hen: Indien ik in Zijn handen niet zie het teken der nagelen, en mijn vinger steke in het teken der nagelen, en steke mijn hand in Zijn zijde, ik zal geenszins geloven.
En na acht dagen waren Zijn discipelen wederom binnen, en Thomas met hen: n Jezus kwam, als de deuren gesloten waren, en stond in het midden en zeide: rede zij ulieden! Daarna zeide Hij tot Thomas: reng uw vinger hier, en zie Mijn handen, en breng uiv hand en steek ze in Mijn zijde; en zijt niet ongelovig, maar gelovig. En Thomas antwoordde en zeide tot Hem: ijn Heere en mijn God! Jezus zeide tot hem: mdat gij Mij gezien hebt, Thomas, zo hebt gij geloofd; zalig zijn zij, die niet zullen gezien hebben, en nochtans zullen geloofd hebben." Johannes 20 : 24—29.
1. de ongelovige Thomas
Thomas is wel genoemd 'onze vertegenwoordiger in het Paasevangelie'.. Een man die het maar niet geloven kan. Op het getuigenis dat de Heere Jezus leeft reageert Thomas op ongelovige, koppige en zwaarmoedige wijze. Het lijkt wel of er een dikke, zware ijskorst om zijn hart ligt.
Het verhaal van de vrouwen, die bij het graf geweest zijn, gelooft hij niet. Daarmee staat hij nog op één lijn met de andere discipelen. Maar... 's avonds is hij niet aanwezig in de discipelkring, hij laat verstek gaan, demonstratief laat hij zijn plaats leeg. Hij houdt zich op zichzelf, omdat hij het niet meer ziet zitten. Thomas ziet er geen heil meer in. Hij is als een soldaat die bij zijn vaandel wegloopt om dan als een deserteur rond te dwalen.
En toch... tóch was Thomas één van de twaalven. Hij had de Heere écht liefgekregen en was Hem oprecht gevolgd. Ook nu smeult er ergens onder de as van het ongeloof een heel klein vonkje geloof. Maar er is niets van te zien, het geeft geen warmte en geen licht. Weet u hoe het bij Thomas was? Soms stond in zijn hart ds. Geloof te preken, maar dan weer stond er ds. Ongeloof te preken.
Thomas heeft een bijnaam — Didymus, dat wil zeggen: tweemens, tweeling. Elke gelovige heeft die bijnaam. Want zodra de nttKt werKt m ons nart, gaan er twee beginselen strijd voeren in onze ziel. Het geloof en het ongeloof, het licht en de duisternis. Die twee verdragen elkaar totaal niet! Het gevecht duurt altijd voort. Soms ligt ongeloof boven, dan weer ligt geloof boven. Bij Thomas ligt nu het ongeloof boven. Hij kan nergens bij komen. Hij heeft zelfs geen houvast meer aan Gods Woord. Het lijkt met Thomas wel een hopeloos geval.
Doordat hij niet op zijn plaats is in de discipelkring, loopt hij de ontmoeting met de levende Heere mis. Nu gaan de andere discipelen bij hem op bezoek. Met z'n tienen. Ze vallen met de deur in huis: 'wij hebben de Heere gezien!' Dat is gemeenschap der heiligen. Dat is een stukje christelijke praktijk. Er zit een broeder in het donker. Door eigen schuld, door koppigheid en ongeloof, zeker — maar... we mogen hem niet links laten liggen, we moeten hem opzoeken, hem vertellen dat het tóch waar is dat de Heere leeft. Trachten hem te bemoedigen, hartelijk, gunnend, zonder verwijt.
Maar het is alsof ze een emmer ijskoud water over zich heen krijgen. Thomas gelooft hen eenvoudig niet. Hier blijkt dat we als mensen elkaar het geloof wel kunnen gunnen, maar niet geven. En weet u wat we ook zelf niet kunnen? Het vonkje van het geloof weer aanblazen wanneer het onder de as ligt. Dan moet de HEERE er weer opnieuw aan te pas komen met verlevendigende genade. Het geloof is een gave Gods. Dat is maar goed ook, want de HEERE is bereidwillig om het te geven!
Wat doet Thomas? Hij bijt zich vast in zijn eigen gedachten en zo komt hij terecht in een draaikolk, die hem steeds dieper naar beneden sleurt. Hij laat het betrouwbare Woord los en gaat allerlei voorwaarden stellen. Dat doen wij ook vaak. Condities stellen aan de Heere. Eerst moet dit eens gebeuren en dan nog eens dat. De Heere roept ons op te geloven in Zijn Woord. Maar wat zeggen wij? Ja maar, nu moet de Heere het mij eerst eens op een heel bijzondere manier duidelijk komen maken, dat Hij het écht meent. Hij zégt nu wel dat Hij geen lust heeft in de dood van de godde-^ loze, en Hij zégt nu wel dat wie zoekt zal vinden — maar ik zal het pas geloven wanneer ik bijvoorbeeld 's nachts een stem hoor net als Samuël en bij mijn naam geroepen word. Ik moet het op een briefje krijgen — waarop mijn naam vermeld staat — dat nu Gods belofte ook voor mij geldt.
Zie — dat is nu condities stellen aan de Heere. Als dat en dat niet gebeurt, zal ik geenszins geloven.
Maar, als we nu eens begonnen met de Heere op Zijn Woord te geloven, wanneer Hij spreekt: "wie zoekt, zal vinden". Dan zijn we daarmee nog niet uit de nood... Immers, een zoeker is nog geen vinder en een hongerige is nog niet verzadigd. Maar dan is er toch al heel veel gewonnen. Want zodra we het bevestigen dat de HEERE het meent, dat Hij ons niet bedriegt, dat Hij ons niet om de tuin leidt — zodra diè overtuiging maar in ons hart is, wordt ons zoeken geioviger, oprechter, ernstiger en vruchtbaarder.
Maar nu — wat vindt u van het antwoord van Thomas? "Indien ik in Zijn handen niet zie het teken der nagelen en mijn vinger steke in het leken der nagelen en steke mijn hand in Zijn zijde, ik zal geenszins geloven."
Beledigend, nietwaar?
Want Thomas zegt daarmee tegen tien betrouwbare mannen dat zij óf wel leugenaars zijn óf eenvoudig niet weten wat zij zeggen. Hij gelooft liever zijn eigen vingers dan hun woorden. Met dit ongeloof doet Thomas dus de broeders pijn — dat is één.
Hij brengt zichzelf steeds meer in het donker - dat is twee. Want reken maar dat hij het benauwd had in de mist van zijn ongeloof. Wie het meegemaakt heeft, weet wat een zware gang dit is in de beleving. En dat door eigen dwaasheid!
Maar... en dat is drie, het derde en ergste gevolg van dit ongeloof: Thomas beledigt de Heere door zijn ongeloof. Want hij vertrouwt Hem immers niet? Hij heeft zich best Zijn woorden wel herinnerd, die spraken van lijden èn heerlijkheid, van sterven èn opstanding. Maar hij heeft alleen maar vraagtekens gezet achter de volstrekt betrouwbare woorden van de God die niet liegen kan.
Thomas bindt de Heere niet alleen aan condities — hij stelt Hem zelfs een ulti-
matum. Zó vrijpostig, brutaal en beledigend is het ongeloof.
O — ongelovige Thomas — wat doe je de Heere toch een verdriet!
Maar nu toch ook een andere kant...
Vers 26 zegt: "En na acht dagen waren Jezus' discipelen wederom binnen — en Thomas met hen." Dus op de volgende zondag is Thomas weer aanwezig. Moeten we dan zeggen: Kijk, Thomas valt toch nog mee? Nee — beslist niet. Dat Thomas er weer is, is niet aan hèm te danken — maar aan de trekkende liefde des Heeren. De Heere laat Thomas niet los... en daarom kan Thomas uiteindelijk ook niet loslaten!
'De ongelovige Thomas'. Jawel — maar daarmee is toch niet alles gezegd. Waren we allemaal maar als Thomas!
Nu goed begrijpen: het ongeloof van Thomas mag in geen énkel opzicht in bescherming worden genomen. Maar het zou te wensen zijn dat hij inderdaad ons aller vertegenwoordiger in het Paasevangelie was. Want... Thomas kan in zijn ongeloof geen rust vinden. Hij is een gelovige, ongelovige Thomas. Hij is in elk geval een oprecht liefhebbende, ongelovige Thomas. Hij ziet het niet meer — maar hij kan het dan ook nergens meer vinden. Dat is nu het grote verschil tussen het ongeloof van de wedergeborene en het ongeloof van de nièt-wedergeborene.
Het avondmaalsformulier zegt zo, dat de gelovigen nog vele gebreken en ellendigheid in zich bevinden. Daarbij staat dan voorop: "dat wij geen volkomen geloof hebben". Wat is dat een verdriet: "Heere, ik vergeet en verzaak Uw Woord zo vaak." Bunyan vertelt in de 'Heilige Oorlog' hoe stad Mensenziel wordt ingenomen door Vorst Immanuël (dat is de Heere Jezus). En wanneer het leger van Immanuël binnentrekt, worden de diabolisten (de handlangers van de duivel) gedood. Er vindt dus een grote zuivering plaats in het hart. Maar één diabolist blijft in leven — en dat is de diabolist Ongeloof. Dus... al is Immanuël Koning geworden in uw hart — Ongeloof leeft nog en roert zich nog! Het is u echter tot smart, omdat u het Gode-beledigende van uw ongeloof inziet. Het is uw voortdurende bede: 'ik geloof, Heere — kom mijn ongelovigheid te hulp'. Gelovige, ongelovige Thomassen — hoor de boodschap van
2. de opzoekende Heere.
"en Jezus kwam, als de deuren gesloten waren, en stmd in het midden en zeide: Vrede zij ulieden." De geschiedenis herhaalt zich. Weer — nét als vorige week zondagavond — komt de opgestane Levensvorst binnen ondanks gesloten deuren, neemt de centrale plaats in en brengt de zo inhoudrijke vredegroet. Vrede zij ulieden behalve Thomas? Neen! Vrede zij ulieden. Zondermeer — dus voor Thomas ook. De Heere komt voor hen allemaal, maar nu heel speciaal voor Thomas. Hij krijgt een aparte behandeling van zijn opzoekende Heere. We horen wel eens: het was of de preek van a tot z op mij sloeg, mijn hart werd er in verklaard, het leek wel of de dominee voor mij alleen preekte.
Zou het niet kunnen?
Ik dacht het zeker. Ik ben er van overtuigd dat er kerkdiensten zijn gehouden met honderden aanwezigen, waarin de HEERE één mens apart heeft genomen. De HEERE bemoeit zich met de enkeling. Hij heeft oog voor die éne man, vrouw, die éne jongen en dat éne meisje. Je behoeft niet te denken: zou de HEERE wel van mij af weten? Voor Hem verdwijn je niet in de massa.
De Heere Christus zoekt Thomas op. En dan krijgt Thomas de tekenen waar hij om gevraagd heeft. "Daarna zeide Hij tot Thomas: Breng uw vinger Kier en zie Mijn handen — en breng uw hand en steek ze in Mijn zijde; en zijt niet ongelovig, maar gelovig." Wat een néérbuigende goedheid van de Heere, dat Thomas deze tekenen krijgt. Dat de Heere er aan te pas wil komen en Thomas tegemoet wil komen in diens twijfels en bezwaren. Wat een moeite wil de Heere Jezus er voor doen. Hij strekt zelfs Zijn handen met de kruistekenen zó naar Thomas uit dat hij die tekens kan tasten met z'n vingers — Hij komt zó dicht bij Thomas staan dat deze z'n hand kan leggen onder de plooi van Jezus' kleed om de speerwond in Zijn zijde te voelen,
Maar dat is ook beschamend. Er staat niet vermeld dat Thomas inderdaad gevoeld en getast heeft. Dat zal hij ook wel niet meer gedaan hebben. Dat is nu ook niet meer nodig. Thomas is helemaal overwonnen, overrompeld door deze opzoekende liefde, door de liefdesverklaring die zichtbaar en tastbaar is in de wonden van Christus! Zijt niet ongelovig, maar gelovig! Dat is de vermaning in liefde. Geloof, Thomas! Sta toch niet langer tegen. Laten de jamaars nu eens zwijgen. 'Wil toch niet stug gelijk een paard weerstreven.' Ik lees u heden het Paasappèl en het Paasbevel van de opgestane Heere, geadresseerd aan alle gelovige-ongelovige Thomassen. Zijt niet ongelovig, maar gelovig! Uw tegenstand heeft lang genoeg geduurd. 'Verhardt uw harten niet, maar laat u leiden.'
Heeft de Heere niet alle recht van spreken? Moet u met Thomas niet buigen onder en vallen voor dit Woord? Moet u niet wegzinken onder deze vertroosting en vermaning? Ten overstaan van deze opzoekende Heere wordt de ongelovige Thomas
3. een belijdende Thomas.
De ijsberg van ongeloof is beschenen door de Zon van de gerechtigheid en is ontdooid. Het vuur van het geloof vlamt hóóg op vanonder de as. 'Vele Iaatsten zullen de eersten zijn.' Wie heeft zo'n klare Paasbelijdenis afgelegd als juist Thomas? Het is een hoogtepunt aan het eind van het Johannesevangelie.
Een Paasbelijdenis vol innigheid. Mijn Heere en mijn God. Wat is dat persoonlijk. Iedere moeder weet toch dat spreken over 'een' kind een andere gevoelswaarde heeft dan te zeggen 'mijn' kind. Dat 'mijnen' is een zaak van warmte. Thomas eigent zich de Heere toe. Hoe kan dat? Omdat de Heere Zich Thomas heeft toegeëigend. De Heere heeft Thomas overgenomen ondanks al zijn bezwaren en uitvluchten. Je bent de Mijne, Thomas — Ik heb voor je betaald, kijk maar naar de tekenen in Mijn handen en zijde, hoor maar naar Mijn woord van vrede. De Heere zegt van Thomas: 'Mijn!' — en dan klinkt het als een echo terug: 'mijn' — dan bent U ook mijn Heere en mijn God!
Het is een belijdenis vol innigheid, maar ook vol onderwerping. Mijn Heere — mijn Kurios! Wanneer U voor mij betaald hebt, hebt U het ook voor het zeggen in mijn leven. Dan sta ik tot Uw beschikking en ben ik in Uw dienst. Dat is onlosmakelijk met het geloofsbelijden verbonden. Dienstvaardigheid. 'Mijn hart, o Hemelmajesteit, is tot Uw lof èn dienst bereid.'
Mijn Heere en mijn Gód. W T at een geestelijk inzicht en dóórzicht is er in deze belijdenis. Hier wordt het openlijk uitgesproken dat de Christus God uit God en Licht uit Licht is. Thomas weet nu dat hij in Jezus met God Zélf van doen heeft. Dat is nu door Pasen duidelijk geworden, nu Hij de dood heeft overwonnen. Het is een belijdenis vol lofprijzing. Het is eigenlijk ook aanbidding.
De Heere Jezus wijst deze belijdenis niet af. Wèl spreekt Hij: "omdat ge Mij gezien hebt, Thomas, zo hebt gij geloofd; zalig zijn zij, die niét zullen gezien hebben, en nochtans zullen geloofd hebben."
Thomas heeft gezien en geloofd. Zo kan hij straks als ooggetuige, met volle zekerheid, apostolisch getuigenis afleggen van de opstanding des Heeren. Maar de Heere wijst nu op een weg die nóg uitnemender is. Niet zien, nochtans geloven. Geloven tegen ai het zichtbare en tastbare in. Zich gelovig vasthouden als ziende de Onzienlijke. Zalig zijn zij, in wier hart de Paasbelijdenis van Thomas weerklank vindt, omdat zij de Heere herkennen in het gepredikte Woord en in de tekenen van het doopwater en het avondmaalsbrood en - wijn.
Achter Thomas aan ziet Christus een lange rij van Paas-belijders door alle eeuwen heen. Anders geleid dan Thomas hebben zij toch te maken gekregen met de opzoekende Heere — de grote Herder der schapen, Die uit de doden is wedergebracht (Hebr. 13 : 20) — en zo zijn en worden ze genezen van hun ongeloof om te belijden: mijn Heere en mijn God!'
Christus heeft ze bij voorbaat zalig gesproken die door het woord van de Paasgetuigen, ook door Thomas' woord, geloven zouden. De tekenen in Zijn handen en zijde die Plij voor Thomas ophief, waarborgen de voortgang van Zijn welbehagen en de vrucht
op de evangelieverkondiging door de eeuwen heen. Ziehier onze verwachting voor een gezegend Pasen 1980!
Zij komen aan door 't goddelijk licht geleid, om 't nakroost dat de Heer' wordt toebereid, te melden 't heil van Zijn gerechtigheid en grote daden.
V.
J. H.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 april 1980
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 april 1980
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's