KLEINE KRONIEK
Tot Heil des Volks
Dat is de naam van de vereniging die op 26 april a.s. 125 jaar bestaat. Elders in ons orgaan kunt u daarover een persbericht lezen. Ter gelegenheid van dit a.s. jubileum werd ons een brochure toegezonden, die een zeer informatief overzicht geeft van de Christelijke hulpverlening, die al 125 jaar door deze vereniging wordt verricht. Wie belangstelling heeft voor deze brochure, wende zich tot het Centraal Bureau van deze vereniging, adres Barndesteeg 25, 1012 BV Amsterdam. De stichter en grondlegger van deze vereniging is Jan de Liefde, geboren 25 december 1814 en overleden 6 dec. 1869. Over hem komt in genoemde brochure een korte levensschets voo.r. Het leek me nuttig u deze ter lezing door te geven:
Ds. Jan de Liefde (1814—1869)
Eigenlijk is het allemaal begonnen op een warme septemberavond in 1849. Op de brug van de Goudsbloemgracht in de Amsterdamse Jordaan stond een man. Hij keek naar het gore water van het open riool, naar de armoedige huizen waarbinnen de hitte van de dag nog broeide, naar de kinderen die in de modder speelden en naar de dronken kerels die waggelend de weg naar huis zochten. In die dagen was het niet zonder gevaar. je na het invallen van de duisternis in dat deel van Amsterdam te begeven. Als het even kon hield zelfs de politie zich op een afstand.
Maar de man op de brug was een verlost mens en de liefde van Christus drong hem om uit te gaan naar de verlorenen en de uitnodiging te geven om te komen naar het feest van de Koning.
Wat zal er in het hart van de man zijn omgegaan toen hij daar stond en overwoog wat hij kon doen voor de grote nood waarin de armsten van de armen verkeerden?
De maatschappelijke en sociale toestanden van die dagen zijn onvoorstelbaar voor het geslacht dat nu leeft en opgroeit in grote welvaart. De lonen waren uiterst laag, de werkdagen lang, zes dagen per week. Bij ziekte was er geen uitkering, bij werkeloosheid het zo min. Voor velen was de situatie uitzichtloos. Radeloze mensen zochten hun toevlucht tot de roes van de alcohol. Gezinnen verpauperden. De kindersterfte was hoog.
Uit één van de huisjes kwam een vrouw, haar naam is bewaard gebleven, vrouw Schouten. De man sprak haar aan en vroeg vriendelijk of hij in haar huisje een Bijbellezing zou mogen houden. Ze stemde toe en in haar woning hield Ds. Jan de Liefde zijn eerste „Volkssamenkomst". Aanwezig waren de eerste keer vijf vrouwen en een blinde orgeldraaier. Buitengewoon boeiend en bezield spreker als hij was, wist hij tot het hart van de Jordaners te spreken en God deed de mensen toestromen. Al spoedig had hij enige honderden onder ziin gehoor. Hij bracht het evangelie en trachtte zoveel mogelijk ook de materiële nood te lenigen. Jan de Liefde was een man die er niet van hield zijn stem te moeten verheffen boven het knorren van de hongerende magen en hij zocht wegen om de hongerigen brood' te geven en de naakten te kleden. Verschilenende predikanten stonden afwijzend tegenover zijn werk onder "de „mindere klasse", maar daar trok Jan de Liefde zich weinig van aan. Hij mocht volgens velen dan gebrek aan kerkelijk besef hebben, des te beter besefte hij de opdracht van de Heiland om uit te gaan en het verlorene te zoeken. Een omstreden figuur, deze „buitenkerkelijke" dominee, maar zijn werken spreken een duidelijke taal. De dichter en letterkundige Albert Verwey (1865—1937) schreef eens van hem: „Wij aarzelen niet De Liefde één der merkwaardigste Amsterdammers te noemen, én door zijn persoon én door zijn... liefde."
Een goed getuigenis!
Uit dat eenvoudige begin op die septemberavond in 1849 is een christelijke sociale arbeid geboren die vele duizenden tot zegen is geweest en nog is. Het werk groeide zodanig dat Jan de Liefde in 1855 de vereniging „Tot Heil des Volks" stichtte. Kleuterscholen, kindercreches, scholen voor la-
ger onderwijs en avondscholen voor volwassenen werden gerealiseerd in een tijd dat daarvoor geen cent overheidssteun werd gegeven. Gebouwen, salarissen, alles moest uit particuliere middelen worden betaald. Het was een geloofswerk. Er werd voedsel, kleding en brandstof verstrekt en daarbij werd het Evangelie verkondigd.
Het „Heil des Volks" is één van de vruchten van het Reveil, waarvan Ds. Jan de Liefde één der voormannen was. Mannen als Da Costa en Dr. Heldring waren onder zijn vrienden.
Jan de Liefde werd geboren op 25 dec. 1814. Hij was lichamelijk zwak, maar toen hij door de eerste moeilijke jaren heen was, ontwikkelde hij zich voorspoedig. Het bleek al gauw dat God hem met kostelijke gaven had toegerust. Hij studeerde graag en het milieu waarin hij verkeerde, moedigde hem daartoe aan. In 1819 was zijn vader namelijk koster geworden bij de Verenigde Doopsgezinde Gemeente te Amsterdam. Ze woonden in de kosterswoning bij het kerkgebouw op de Singel, dichtbij het Koningsplein. Zo ontmoette hij dageliiks Doopsgezinde studenten en leraren, en dat werkte in hem het verlangen om predikant te worden.
In 1832 werd Jan de Liefde ingeschreven als student aan de Kweekschool van de Doopsgezinde Sociëteit, waar hij zich onderscheidde door ijver en bekwaamheid. Hoewel een diep ernstig mens, is vrolijkheid wel één van zijn meest opvallende eigenschappen geweest. Hij was een man vol humor .tot aan het eind van zijn leven. De blijmoedigheid van zijn geloof komt in veel van de kinderversjes en de gezangen die hij schreef tot uiting. Ik noem er een paar en zelfs in deze moderne tijd zullen velen er nog wel enkele van herkennen: „Klokje klinkt, vogel zingt", — „In de hemel is het schoon, waar men zingt op blijde toon, " — „Er gaat door alle landen, een trouwe Kindervriend, " — „O, wij kind'ren, wij leven, als de vogeltjes blij, " — „Ik wens te zijn als Jezus, zo need'rip en zo goed, " — „Weet gij hoeveel sterren kleven aan de blauwe hemelboog? " — „Dat ons loflied vrolijk rijze, dat het klinke tot Uw eer."
Behalve dat hij zelf hartelijk kon lachen, zag hij ook kans anderen aan het lachen te maken. Dat zal hem in zijn leven zeker van pas zijn gekomen, want strijd en moeite zijn hem niet bepaard. In zekere zin heeft deze zelfstandige en onafhankelijke man eenzaam zijn weg moeten gaan.
Op 10 december 1838 werd Jan de Liefde in Woudsend als predikant bevestigd. Hij was toen nog een vrijzinnig mens, maar de Here God werkte reeds lang aan zijn hart en hij voelde zelf een grote onvoldaanheid over zijn prediking. Hij gaf de mensen „stenen voor brood", zoals hij later zei en voelde een onrust over zijn verhouding tot God. Zo aanvaardde hij op 7 april 1839 het ambt bij de Doopsgezinde gemeente te Zutphen, waar hij van het begin af door zijn prediking in moeilijkheden geraakte. In dat jaar kwam hij namelijk tot een besliste bekering en hij predikte het behoud in Christus door genade alleen. Het zou te ver voeren om de strijd te verhalen die daarvan het gevolg werd. September 1845 verliet Jan de Liefde de Doopsgezinde gemeente in Zutphen. Met zijn groeiend gezin zag hij zich vaak voor grote problemen gesteld, maar wist zich door de Here gedragen.
In die dagen was men bezig om te komen tot het stichten van een Christelijke opleidingsschool voor onderwijzers in Nijmegen en Baron W. van Lijnden te Zutphen, Mr. G. Groen van Prinsterer en vooral Mr. J. D. L. van der Brugghen, toen kantonrechter te Nijmegen, zagen in de rijkbegaafde Ds. J. de Liefde de aangewezen direkteur daarvoor. Jan de Liefde nam het aanbod aan en begaf zich naar Duitsland met zijn gezin, om zich aan het Seminarie voor Christelijke onderwijzers in Meurs op zijn taak in Nederland voor te bereiden. Terwijl hij zich daar bevond, raakte het direkteurschap van de Rheinische Mission te Barmen vacant en De Liefde werd tot waarnemend direkteur aangesteld, voorlopig voor zes maanden. De predikanten van Wuppertal waren hem echter kwaad gezind, vanwege zijn Baptistische gevoelens en wisten te bereiken dat zijn aanstelling niet werd ge-
continueerd. Om dezelfde reden durfde men hem tenslotte in Nederland ook niet als direkteur van de Christelijke Normaalschool aan te stellen.
Het gevolg van zijn ervaring met het onderwijs was wel dat van zijn hand een hele reeks schoolboekjes verscheen en zo is hij het geweest die de stoot heeft gegeven tot het vervaardigen van goede Christelijke lektuur voor school en gezin. Hij heeft op dat terrein enorm veel werk verzet. In 1849 kwam Jan de Liefde weer naar Amsterdam en begon daar op de Goudsbloemgracht, ook wel het „Franschepad" geheten, het evangelisatiewerk, waaruit de Vereniging „Tot Heil des Volks" geboren werd. Het grachtje is later gedempt en de straat werd de Willemsstraat. Op de oude plaats waar Jan de Liefde in 1849 zijn eerste Bijbellezing voor de Jordaners hield, staat nu het grote gebouw van de vereniging waarvoor hij in 1869, enige maanden voor zijn dood, de eerste steen heeft gelegd.
De arbeid van Ds. Jan de Liefde is helaas veel tegengewerkt. Men zag het van kerkelijke zijde vaak als tegen de kerk gericht en de duidelijke taal die Jan de Liefde gebruikte, zal daar zeker toe bijgedragen hebben. In een artikel schreef hij: „De vrijheid en de kerk zijn tweelingzusters, die elkander met eeuwige liefde beminnen. Maar sedert het de kerk goedgedacht heeft de Geest des Heren voor die der wereld te verwisselen, heeft zij haar vrijheid verloren en is. zij in plaats van een kerk een kerker geworden. De Heer heeft Zijn kerk tot deze schone, verheven, heerlijke vrijheid geroepen, dat zij onmiddellijk alleen onder Flem, als haar Hoofd en Bruidegom, staat. Zij is een huisgezin van broeders, die allen gelijke rechten en macht, ofschoon verschillende gaven, roepingen en bedieningen bezitten. Er is geen meester onder hen, uitgenomen Eén, namelijk Christus.
Er zijn leraars, herders, ouderlingen, diakenen, evangelisten, behulpsels, regeringen, maar deze zijn tezamen broeders, en ieder heeft onder de Heer slechts macht over zichzelven; jegens anderen gaat elks bevoegdheid niet verder dan het woord van broederlijke vermaning en waarschuwing. Het is in de kerk des Heren niet als in de Staat..."
De vereniging van kerk en Staat noemt hij „een hartkanker der kerk".
Zulke dingen hoort men niet graag. Nu niet, maar toen zeker niet.
In 1856 stichtte Jan de Liefde de Vrije Evangelische Gemeente in Amsterdam. De kleine man, hij was niet groot van gestalte deze strijdbare prediker, is op vele terreinen aktief geweest: In de 55 jaren van zijn leven heeft hij zoveel werk verricht dat het nauwelijks te geloven is, vooral wanneer we zijn zwakke gezondheid in aanmerking nemen. Zo heeft hij o.a. de bekende Bijbelconcordantie van Abraham Trommius, een naslagwerk dat uit drie dikke delen bestond, vereenvoudigd tot een handige concordantie zoals wij hem nu kennen. Dit werk kwam in 1854, zonder de vermelding van zijn naam, uit. Het voldoet ten volle aan de behoefte van gewone mensen en dat is een grote verdienste van Jan de Liefde.
Verguisd en verdacht gemaakt, omdat zijn arbeid niet uitging van een kerkgenootschap, in de steek gelaten door velen die hem eigenlijk bij hadden moeten staan in zijn zegenrijk werk, heeft hij veelal uit eigen, zeer beperkte middelen, de arbeid bekostigd.
Vele, vele duizenden zijn door zijn werk gezegend en gelukkig heeft hij tijdens zijn leven ook veel vrienden gehad die hem hartelijk liefhadden en naast hem stonden in zijn strijd.
Hier eindigen we het verhaal over het leven en de arbeid van ds. Jan de Liefde. In het gedenkboekje volgt dan nog het bekende lied dat hij dichtte „Van U zijn alle dingen, van U, o God, alleen, van U de zegeningen, o Hoorder der gebeên..."
In een stad van vele noden op allerlei terrein verricht een groep Christenen al 125 jaar gezegend werk. Welzijnswerk in de ware zin des woords. Zegene God ook deze arbeid.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 maart 1980
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 maart 1980
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's