Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Heb omgang met Mijn Naam!

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Heb omgang met Mijn Naam!

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

HET DERDE GEBOD

(4)

Aan het begin van dit artikel wil ik nog eens de vragen herhalen waarmee vorige keer werd geëindigd. Is het nog wel reëel in deze tijd over theocratie te spreken? Moeten we de neutraliteit van de staat niet als een voldongen feit accepteren? U begrijpt dat deze vraagstellingen naar voren komen vanuit Gods gebod tot heiliging van Zijn Naam. Ook het derde gebod vraagt een drievoudig gebruik of drieëerlei toepassing (triplex usus), namelijk niet alleen als kenbron van ellende en leidraad voor de dankbaarheid, maar ook als appèl midden in het politiek en maatschappelijk leven. Met dit eigen accent op de betekenis van de Naam voor de overheid en voor de staatkunde bevinden we ons geheel in de lijn van de Schrift. Zegt het Oude Testament niet duidelijk dat God Koning is over de gehele aarde, dat Hij (naar de indrukwekkende psalm 82) presideert in de vergadering van de grootmachten en dat alles en ieder naar Zijn wetten rnoet horen?

De bijbel poneert eenvoudig de theocratie. De Schrift laat niet alleen maar een oproep horen dat men God moet laten regeren — zij stelt zonder meer vast dat God regeert. Theocratie is dus maar niet een ideaal of een vrome wens of een visioen aan de einder — theocratie is een feitelijk gegeven. Het Nieuwe Testament zet daarnaast de christo-cratie als een gestalte van de theocratie. Christus regeert — allereerst in Zijn gemeente, maar dan ook wereldwijd. De gemeente is volgens de Efeze-brief 'de vervulling van Hem, Die alles in allen vervult' (1 : 23), dat wil wel zeggen: et domein van Hem Die alles domineert. De levende gemeente van Christus mag midden in de verdrukking zich gesterkt weten door de 'vrolijke wetenschap' dat aan haar Heere gegeven is alle macht in neme] en op aarde, dat Hij is de Overste van alle koningen der aarde. Zijn Naam moet eeuwig eer ontvangen, Zijn Naam zal eeuwig eer ontvangen, ja eik der vorsten zal zich buigen en vallen voor Hem neer. Zo staat het er uiteindelijk voor met de theocratie en de christocratie.

In dit Schriftuurlijk spoor gaat ook onze belijdenis. Denkt u maar met name aan twee momenten uit het confessioneel spreken van onze kerk: zondag 37 en artikel 36. In de Heidelbergse Catechismus worden zoals bekend twee zondagsafdelingen gewijd aan de behandeling van het derde gebed. Nu wordt die aparte zondag over de kwestie van het eedzweren nogal eens gezien als een wat overbodige uitwas — maar het belangwekkende is da t hier het politiek gebruik van de wet aparte en aperte aandacht krijgt, het gaat hier om de gereformeerde visie op de overheid. Voor de dopersen was de vraag 'Maar mag men ook Godzaliglijk bij de Naam Gods een eed zweren? ' een tegenspraak in zichzelf en stond ongeveer gelijk met de vragen 'mag men ook godzaliglijk echtbreken? '

De absolute verwerping van de eed kwam niet in het minst voort uit de doperse visie op de overheid. Het terrein van de overheid werd daarin immers geheel aan neutraliteit, zo niet aan het duivelse en anti-christelijke prijsgegeven. Wie zoals onze vaderen in het krijt treedt voor het 'godzalig eedzweren' die belijdt daarmee dat een overheid de Naam Gods heiligt wanneer zij de eed vergt 'om trouw en waarheid daardoor te bevestigen' en dat de onderdaan de Naam Gods heiligt door de eed af te leggen 'als het de overheid van haar onderdanen, of anderszins ook de nood vordert'. Bij het op godzalige wijze eed zweren wordt een daad gesteld van hoog theocratisch gehalte. De overheid treedt bijzonder als stadhouder en dienaresse van God op, de betreffende onderdaan treedt met zijn of haar belijdenis van de Naam vanuit de kerkzaal in de rechtzaal, vanuit de gemeente in het gemenebest.

Het andere confessionele moment is het zeer bekende en in sommige kringen ook beruchte artikel 36 van de Nederlandse Ge-Icofs Belijdenis. Over dit stuk bestaan nogal ingrijpende verschillen in interpretatie, maar ieder is het er we] over eens dat de harde kern is uitgedrukt in de volgende zinsnede: 'En hun ambt is... liet Woord des Evangelies overal te doen prediken, opdat God van een iegelijk geëerd en gediend worde, gelijk Hij in Zijn Woord gebiedt'.

Vanuit deze overtuiging heeft de gemeente van Christus altijd weer de overheid opgeroepen de heiliging van Gods Naam krachtig te bevorderen in het openbare leven en als keerzijde daarvan de opzettelijke godslastering metterdaad tegen te gaan.

Gods Naam in de troonrede?

Toen het kabinet den Uyl indertijd de bede om Gods zegen uit de troonrede liet wegvallen, stak er een storm van verontwaardiging op in brede kringen van ons volk. Bij het aantreden van de regering Van Agt gloorde bij velen de hoop op terugkeer van de bede in-de rede. Een grootscheepse handtekeningen-aktie werd gevoerd. Van Agt c.s. wisten een bepaalde compromisformule te vinden waardoor de gemoederen wat tot rust kwamen, hoewel met name de voorstanders van de bede in de troonrede hierdoor bepaald niet bevredigd zijn geworden. Maar wat nu opmerkelijk is: verscheidene christenen wien als zodanig de heiliging van Gods naam ter harte ging, konden toch met deze petitie om terugkeer van de bede niet instemmen. De achtergrond van die positiekeuze behoefde niet te zijn een gemis aan theocratisch besef. Maar men zag eenvoudig de functie niet van Gods Naam in de troonrede.

F. H. von Meyenfeldt heeft het scherp maar duidelijk geformuleerd: , Ora et labora, bid en werk, luidt het bekende spreekwoord. Een gebed dat niet veronderstellen mag een bewuste inzet voor de dienst van God is een wezenloos prevelement, dat bovendien de ware godsdienstloze stand van zaken verbloemt. Het is alsof men de Bijbelse huiver niet meer kent voor het uitspreken van de heilige naam van God in een situatie en door een instantie die geheel van Hem vervreemd is. 'God' lijkt een formule geworden, die men in plechtige omstandigheden uitspreekt om een verheven sfeer te scheppen, maar wanneer het op de dagelijkse praktijk van zo'n gelegenheidsbidder aankomt, wordt God doodgezwegen!

Zo zwijgt de constitutie van het Koninkrijk der Nederlanden God dood, maar deze staat riep de heilige naam wel uit aan het eind van een spectaculair stuk waar Hij geen kwaad kon en Zich niet kon bemoeien met het staatsbestel! Zo'n spel met Gods heilige naam is inderdaad mogelijk."

Deze woorden hebben een vèr strekkende betekenis. Heeft von Meyenfeldt gelijk dan hebben de deelnemers aan de handtekeningen-aktie van indertijd zich niet ingespannen voor de heiliging, maar juist voor een bepaalde vorm van ontheiliging van Gods Naam! Maar dan zijn er nog verdere konsekwenties te trekken. We moeten ons als christenen nu eindelijk eens gaan realiseren dat sinds de franse revolutie, sinds de bataafse republiek, Nederland godsdienstig gesproken een neutrale staat is geworden, welke neutraliteit zelfs grondwettelijk is vastgelegd. Daar komt dan nog bij dat de ontkerstening van ons volk zeer ver is voortgeschreden. Wie daaraan nog mocht twijfelen behoeft slechts een blik te slaan in het cijfermateriaal dat de enquête 'Opnieuw: God in Nederland' heeft opgeleverd. Dat betekent dat de levende gemeente van Christus ófwel zich terug moet trekken in de binnenkamer van een geheel en al van deze wereld afgekeerd geestelijk leven ófwel in het politiek bedrijf rekening moet houden met de situatie, met name ook met de verminderde geestelijke draagkracht van het volk, en daarom de zeggingskracht van Gods geboden niet meer kan vertalen in een politiek program en bestuurlijk beleid. Hier komt alle ruimte vrij voor het sluiten van verregaande compromissen, het maken van vuilen handen, de kunst van het haalbare en wat dies meer zij. Denkt u in uit verband maar aan de positie die W 7 . Aalders (helaas!) heeft ingenomen in de kwestie van de abortus-wetgeving. Een strikt christelijke wet zou in de nu eenmaal neutrale staat der Nederlanden misplaatst zijn. Het zou de christenpolitici niet kwalijk genomen mogen worden dat zij (met een onrustig geweten overigens!) hun stem geven aan een compromis-wetgeving.

arbeiden aan het theocratisch gehalte

Tegenover al deze stemmen bluft naar mijn besef het derde gebod, alsook de eerste bede van het Onze Vader: 'Uw Naam worde geheiligd', er toe dringen om heel bescheiden naar voren te treden vanuit de belijdenis van de theocratie. De christen is geroepen midden in de samenleving te trachten 'het theocratische gehalte van een feitelijke situatie wat op te voeren' (mr. C-. Holdijk). Niet meer en niet minder dan dat. Van hieruit mag de bede in de troon-

rede gewaardeerd worden als een herinnering aan de theocratische inzet van de nederiandse staat. Het is erg genoeg wanneer alleen maar een vorm is overgebleven — maar dan komt het er op aan deze vorm meer en meer te vullen met de rechte inhoud. De vorm afschaffen omdat het toch maar een vorm is, is de oplossing niet, Is doodzwijgen verkieselijker dan het uitspreken van een bede die aan het eind van een neutraal staatsstuk nogal verdwaald schijnt te zien? Ik vermag dat niet te zien. Het voorkomen van zulk een bede is aanknopingspunt voor het appèl op onze overheid. Wie recht theocratisch denkt is bescheiden genoeg om zelfs een uiterlijke vorm niet te verachten. Het zal in deze bedeling immers toch niet verder komen dan een kerstening van het gelaat des levens — rijkelijk oppervlakkig, gebrekkig en voorlopig dus. Anderzijds geeft het geloof in de theocratie moed en spankracht om zich maar niet zomaar bij de stand van zaken en de feitelijkheid neer te leggen. Vanuit de droom (het geloofsperspectief) van een aarde waarop God alls is in allen, werkt de gelovige aan een gebrekkige gestalte van geheiligde staatkunde en maatschappij-inrichting.

Deze bescheiden opstelling gaat ook gepaard met verdraagzaamheid en geduld. De intolerantie van een Cihomeiny is wezensvreemd aan het rechte theocratische handelen. Zeker kan de regering alles niet tolereren. Opzettelijke godslastering zal zij evenzeer strafbaar dienen te stellen als moord of fraude. Maar binnen dergelijke duidelijk in de tien geboden aangegeven grenzen ligt een geweldige speelruimte waarin de vrijheid van alle onderdanen gewaarborgd is.

V.

J. H.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 februari 1980

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Heb omgang met Mijn Naam!

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 februari 1980

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's