KLEIDE KRONIEK
Doop en overdoop
Ik denk dat elke lezer wel weet wat we met 'overdopen' bedoelen. Iemand laat zich, na in zijn jeugd gedoopt te zijn, als volwassene nog een keer dopen. Dat komt in onze dagen steeds meer voor. In steeds meer gemeenten doemen problemen op rond leden van de gemeente die zich lieten overdopen. Soms zelfs ambtsdragers die ernstige twijfels hebben gekregen ten aanzien van de kinderdoop. Ook in andere kerkgenootschappen dient zich dat probleem aan. Ds. J. H. Velema schreef daar onlangs (14 december 1979) over in het orgaan van de Christelijke Gereformeerde Kerken „De Wekker". Een lezer schreef hem dat pas in een bekende Belgische stad 15 mensen volwassen waren gedoopt, onder wie 4 chr. gereformeerden. Die overdoop geeft vervolgens problemen in die gemeenten waar de 'overgedoopten' toch gewoon lid van de plaatselijke gemeente willen blijven. Wat moet de kerk daaraan doen? Ds. Velema schrijft dan:
Doen of de neus bloedt en er geen aandacht aan besteden? Als het eigenlijk in stilte is gebeurd en de betrokkenen er geen kennis van hebben gegeven en het ook overigens niet bekend is geworden, is het natuurlijk uiterst moeilijk hier een beslissing te nemen.
Maar wie zich laat overdopen zal hier in de regel niet van kunnen zwijgen — de daad is zelf immers vrucht van een diepe overtuiging, vrucht van een persoonlijk doorleefde bekering, geestelijke doorbraak, vernieuwing van hart en gedachten, zoals men zegt. Bovendien de overdoop mag plaats vinden in een kring ver van de woonplaats verwijderd, maar ze geschiedt niet in het geheim, doch is een publieke zaak en kan dus na korte of langere tijd bekend worden.
Uitspraak
Ds. Velema wijst dan op een uitspraak die een synode van zijn kerk reeds heeft gedaan over deze materie in het begin van de zestiger jaren. Op de generale synode van 1962 van de Chr. Geref. Kerken deed men de volgende uitspraak met betrekking tot de kerkelijke houding ten aanzien van leden die zich laten overdopen. Zij sprak uit:
1. dat de dusgenaamde overdoop op grond van de Heilige Schrift niet als wettig kan worden erkend;
2. dat leden der kerk die zich laten overdopen, zich feitelijk onttrekken aan de gemeenschap der kerk, al is dit feit nog niet altijd als een breken met de kerk te beschouwen;
3. dat het de taak van de kerkeraad is om kerkelijke vermaning en tucht toe te passen, omdat de daad van de dusgenaamde overdoop geheel in strijd is met Gods Woord en met de belijdenis en orde van de kerk;
4. dat opheffing van de tucht plaatsvindt bij oprechte schuldbelijdenis en herroeping van de dwalingen die met de overdoop samenhangen.
Waarom dit besluit?
Ook gaat ds. Velema dan nader in op de argumenten op grond waarvan men bovenstaande besloot:
Zij, die zich laten overdopen wijzen graag met nadruk op het woord uit Marcus 16 : 16: ie geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden. Of op Petrus' woord uit Hand. 2:38: ekeert u en een ieder van u late zich dopen.
In genoemd rapport wordt gesproken over een verabsolutering van de volgorde, aangezien deze woorden gesproken zijn met het oog op de zendingssituatie en in een concreet geval tot volwassenen.
Tevens werd toen opgemerkt „dat men minder aandacht schenkt aan de schriftuurlijke fundering dan wel aan het bewust doorleven van de doopplechtigheid als een gebeurtenis, waarin men het oude leven in de dood. geeft en in Christus tot een nieuw leven opstaat. Dit hangt samen met de gehele structuur van de beweging. In het algemeen kan daarvan gezegd dat zij een (begrijpelijke) reactie is op een verstard en versteend kerkelijk leven en haar voedingsbodem heeft in een dikwijls zeer sterke behoefte aan emotionele ervaring".
Taal van de belijdenis
In genoemd rapport wordt ook gewezen op de duidelijke uitspraken van art. 34 NGB. Nu weet ik dat juist in deze kringen een sterke aversie is tegen de belijdenisgeschriften. Hier doet de slogan opgeld „alleen het Woord Gods" en geen menselijke geschriften, alsof die menselijke geschriften zo maar tot stand zijn gekomen en alsof juist in deze belijdenisgeschriften de kerk niet spreekt na diepe, ernstige en biddende bezinning, eerbiedig luisterend naar en nasprekend het Woord van God. In dit artikel staat o.a.: „Hierom geloven wij, dat,
zo wiens voornemen is in het eeuwige leven te komen, die moet maar eens gedoopt worden met de enige doop, zonder die immermeer te herhalen; want wij kunnen ook niet tweemaal geboren worden". Ook in die dagen van de opstelling van de Nederlandse Geloofsbelijdenis (1561) was de overdoop, de wederdoop „in".
Ook schuld bij de kerk zelf? !
Velema besluit dan terecht met ootmoedig ook op eigen dooppraktijk binnen de gemeente te zien en we kunnen ons daarbij geheel vinden: Intussen moeten we met deze zaak tot onszelf inkeren. Als er veelvuldig sprake is van „overdoop", dan dienen we duidelijk te zeggen dat hier een streep wordt gehaald door Gods genadige beschikking, die de betrokkene deed geboren worden uit gelovige ouders en die het teken en zegel van Zijn belofte gaf aan dit kind op wettige, ambtelijke wijze. Wie de kinderdoop laat vallen wrikt veel meer los: er ligt achter een andere opvatting van de Schrift (scheiding tussen Oud en Nieuw Testament); een verkeerde visie op kerk en ambt en op de betekenis van de sacramenten.
Maar de keerzijde is: laten wij onze kinderen zien welk een voorrecht het is om gedoopt te zijn? Weten ze werkelijk dat ze Gods merk en veldteken dragen? Hebben de ouders duidelijk gemaakt dat geboren worden op het erf van Gods verbond niet niets is, maar integendeel betekent dat God hen de belofte op naam heeft gegeven?
Hebben we oog voor de doodsheid en dodigheid, die maar al te zeer het kerkelijke leven drukt en die jongeren die zo scherp zien en voelen, de kerk de rug doet toekeren of die hen een gemakkelijk te bewerken object van alle mogelijke groepen maakt, die de overdoop propageren?
Zo ligt er toch schuld bij de kerk — niet in haar belijdenis, maar heel vaak wel in haar praktijk. Want het moet ons allen duidelijk zijn: „deze Doop is niet alleen nut, zolang het water op ons is en dat zij het. water ontvangen, maar al de tijd onzes levens" (art. 34).
Prof. Graafland over de Doop
Ik kom mede tot het onderwerp van deze kroniek doordat ik kennis nam van een pas verschenen boekje van prof. Graafland over dit thema met als titel: Volwassendoop .kinderdoop, herdoop. Het is verschenen bij „Echo" in Amersfoort, prijs ƒ 8, 50. Graafland geeft in een notcdop een bijbelse verkenning om zo een paar hoofdlijnen uit de Schrift te lichten en zo het gesprek over dit onderwerp te helpen bevorderen. Hij stelt dat je niet zonder meer mag zeggen dat bij voorstanders van de volwassendoop het geloof de grond is gaan worden van het heil. Toch bestaat er wel een gevaar, vindt hij, dat dit geloof als een toegangsbewijs gaat dienen voor de doop. En dan is er toch het reële gevaar dat hét geloof de grond is voor de doop. En hoezeer de Schrift ons leert dat geloof en doop alles met elkaar te maken hebben, mogen we nimmer ons geloof voorwaarde en grond voor de doop gaan maken. Bovendien, wie kan garanderen dat het geloof bij de volwassene die zich laat dopen wel echt is en werkelijk aanwezig is?
Anderzijds wil prof. Graafland toegegeven hebben dat de doop in de kerken heel sterk uitgehold en veruitwendigd is, omdat ook het geloof van de gemeente zelf is uitgehold. „De verslapping van het geloofsleven van de gemeente gaat gepaard met een verslapping van de functionering van de doop. De doop wordt aangepast aan het lage geloofspeil van de gemeente. Daar ligt de grondoorzaak van de veroppervlakkiging van de doop." Daarom, zo schrijft prof. Graafland, heeft de gemeente er zelf aan meegewerkt dat de gedachte is opgekomen dat de kinderdoop maar een schijn-doop is. Komen er mensen in de gemeente tot overdoop, vanuit deze in de gemeente ervaren geestelijke nood en dood, dan hebben we daarover mild te oordelen als gemeente, omdat we zelf mede schuldig staan aan de geestelijke armoede in de gemeente. En, eer we hen tot bekering roepen, hebben we eerst onszelf te bekeren tot God en Zijn Woord.
En zo ligt er een grote roeping voor de christelijke gemeente, namelijk dat zij haar doop weer leert verstaan. Die roeping is een roeping die predikanten, ouderlingen en de gemeente zelf op het hart gebonden en in de handen gelegd wil zijn. We moeten niet de doop neerhalen naar het geestelijk lage niveau waarop de gemeente nu veelal is gekomen, maar veelmeer hebben wij weer te keren tot het niveau waarop de Heere het sacrament van de Doop heeft geplaatst.
Tot zover enkele gedachten uit het werkje van prof. Graafland. Het is zeer de moeite waard om kennis te nemen van de hele inhoud van zijn boekje. Het is eenvoudig geschreven.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 januari 1980
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 januari 1980
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's