Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Leven door het Geloof

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Leven door het Geloof

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

(6)

Verhouding Woord Gods en geloof

We grijpen even terug op de samenvatting van het geloof, zoals die ons door Calvijn is aangereikt „een vaste en zekere kennis". Waarvan? Van de goddelijke goedwillendheid jegens ons.

„Een goedwillendheid, die op de waarheid van Zijn genadige belofte in Christus is gegrond, en door de Heilige Geest aan ons verstand is geopenbaard." W 7 ie deze zin op zich laat inwerken, ontdekt de onmiddellijke samenhang tussen het Woord Gods en het geloof. Want als er sprake is van Gods beloften, waar vinden we die anders dan in het Woord van God? Gods beloften komen tot ons in het spreken van God. Het geloof heeft niet alleen zijn fundament in het Woord van God, dat als basis van vertrouwen dient, het vindt primair zijn oorsprong in het Woord van God. Over die verhouding Woord en geloof wordt de hele Schrift door gesproken. Twee sprekende voorbeelden noem ik u slechts. Allereerst denk ik aan Lydia. Hoe ontstond het geloof in haar hart? Haar hart werd door de Heere geopend, zodat zij acht nam op hetgeen van Paulus gesproken werd. Het tweede waar ik u op wijzen wil bevestigt het voorgaande en vindt u in Romeinen 10 : 17: o is dan het geloof uit het gehoor en het gehoor uit het Woord Gods. Met nadruk stelt Paulus vast dat het geloof uit het gehoor van het gepredikte Woord is. God heeft in Zijn wijsheid Woord en geloof aan elkander verbonden. Ik ben van mening dat we dat meer dan ooit moeten vasthouden. Want men kan de prediking van het Woord wel zo onderschatten, dat er in de eredienst nauwelijks ruimte voor over blijft. Men heeft het over de liturgische viering van het heil, waarbij de verkondiging niet alleen op een ontstellende wijze tekortschiet, maar er op enkele minuten na helemaal bij inschiet. Hoe moet men dan met dit Paulinische getuigenis aan? Het geloof door het gehoor van het gepredikte Woord. Zit het dan in dc lengte van de preek zal men mij vragen?

Ik ben er van overtuigd dat de Heilige Geest met een enkel woord een machtig werk kan doen. Ik ben er niet minder van overtuigd dat de predikers de tijd zullen moeten nemen om het Woord uit te leggen, naar de gemeente toe over te brengen en dat niet voor niets in de Reformatorische kerken het altaar vervangen is door de kansel met de open Bijbel. Die open Bijbel is meer dan een symbool. Het is het levende Woord van God, dat uw zielen kan zalig maken. Wij doen beslist aan de Schrift tekort als we de prediking blijven bekorten. Een stichtelijke toespraak is wel aardig en ligt in het gehoor; maar een gedegen uitleg van het Woord is het door de Schrift zelf aangewezen middel om de mensen te beegen tot het geloof.

Wie ernst maakt met de verhouding van oord Gods en geloof zal niet zo gemakkeijk een kerkdienst verzuimen. Het is een eeg teken als men één keer ter kerk gaat en zijn kinderen daarin voorgaat. Beseffen we dan wel wat we doen? De kans ontlopen dat God door Woord en Geest het geloof in ons werken kan. We zetten onze zaligheid op het spel. Praat daar eens over met uw kinderen, ouders. Men kan ook het Woord en de orediking verachten en uit de kerk wegblijven zogenaamd omdat er „geen bediening meer is". Mogelijk verkeren er mensen in dergelijke situaties. De smart hierover zal dan wel uitdrijven tot gebed. Maar wees hier wel op uw hoede. Want in meerdere gevallen heb ik wel gemerkt, heeft men het wel wat al te gauw bekeken, treurt men er ook helemaal niet om, en heeft men een reden gevonden om de prediking te verachten; niet omdat er geen bediening is, maar omdat men zichzelf niet voldoende bediend acht. Men wil de bediening der verzoening niet horen, men wil op zijn geestelijke wenken bediend worden. En als dat niet of niet voldoende gebeurt dan gaat men over tot zelfbediening.

Zo kan men de meest uiteenlopende vormen van buiten-en randkerkelijkheid tegenkomen, waar ons Avondmaalsformulier maar één woord voor heeft: „verachters van God en Zijn Woord en de heilige Sacramenten." Geldt ook hier niet de vermaning dat wij de onderlinge bijeenkomsten niet hebben na te laten en dat de Heere zijn christenen door de levende verkondiging van het Woord wil onderwezen hebben? Woord en geloof zijn immer onafscheidelijk van elkaar. Calvijn heeft ons geleerd over deze zaken schriftuurlijk te denken en de verhouding Woord en geloof zeer sterk beklemtoond. „Om te beginnen moeten wij er op gewezen worden dat het geloof in voortdurende betrekking staat met het Woord en evenmin daarvan afgescheiden kan worden als de stralen van de zon, van welke zij hun oorsprong hebben." Het geloof is dus niet maar iets vaags. Gezond geloof komt voort uit het Woord. „Hetzelfde Woord is de grondslag, waardoor het (geloof) geschraagd wordt en ondersteund. Wanneer het daarvan afwijkt, stort het ineen."

Kras is dan de uitspraak van Calvijn: „Neem dus het Woord weg en er zal geen geloof meer overblijven". Calvijn laat ook terecht ruimte voor de werking van het Woord buiten de directe prediking om. Niet om daarmee de prediking in discrediet te brengen. Dat zou tegen het Woord zelf zijn. Maar ook weten wij dat het lézen van het Woord het geloof kan wekken in het mensenhart. Calvijn zegt het zo: „maar wij zeggen dat het Woord zelf, hoe het ook tot ons kome, als een spiegel is, waarin het geloof God aanschouwt. Hetzij dus God de arbeid van een mens hiertoe aanwendt, hetzij dat Hij alleen door Zijn eigen kracht werkt, zo vertoont Hij altijd door Zijn Woord zichzelf aan hen, die Hij tot zich trekken wil." (Vgl. voor citaten Inst. III-II-6).

Hoe Hij ook tot ons komt, dat is niet het belangrijkste. Maar altijd door Zijn Woord. Laat u daar nimmer van afbrengen. Waarom is het geloof dan zo strikt verbonden aan de Schrift? Daar zijn drie redenen voor. In de eerste plaats omdat in de Schrift, het eeuwig en blijvend woord van God, het geloof zijn oorsprong vindt. In de tweede plaats omdat door het Woord (in samenhang met de sacramenten) het geloof versterkt wordt. In de derde plaats om de zekerheid des geloofs te bevorderen. Want in geval van twijfel en aanvechting zal het geloof zich moeten richten op het Woord. Maak in Uw Woord mijn gang en treden vast.

Op de eerstgenoemde reden zou ik in dit verband nog even dieper willen ingaan. (De andere komen later aan de orde.) Geloofsleven naar de Schriften wordt gewerkt door de Heilige Geest. Voor een gezond geloofsleven moeten we dit belijden vasthouden. Zondag 7 zegt dat de Heilige Geest het geloof door het evangelie in mijn hart werkt. Zondag 25 onderstreept dat nog eens. Het geloof komt van de Heilige Geest, die het in onze harten werkt door de verkondiging van het heilig Evangelie. Ik wees u al op Lydia. Het heeft God behaagd om door de dwaasheid der prediking zalig te maken die geloven! (1 Kor. 1 : 21).

Me dunkt hieruit kan men concluderen van hoe groot belang het is Woord en geloof samen te houden, juist als het gaat om: De oorsprong des geloofs.

We laten voorop gaan dat het geloof de gave Gods is. Dat ook dit juist is naar de Schriften. Juist vanuit de Schrift worden wij er met nadruk op gewezen. De eerste en getrouwe Getuige is hier Christus zelf. In zijn twistgesprek met de Joodse leiders stelt Hij in Joh. 6 duidelijk het werk Gods tegenover het werk van mensen. De Joden willen zo graag iets doen, ze willen aan de slag, Jezus antwoordt dan: Dit is het werk Gods, dat gij gelooft in Hem, Dien Hij gezonden heeft.

Paulus ontneemt ons elke gedachte als zou het geloof een menselijke prestatie zijn als hij schrijft aan de gemeente van Efeze: ant uit genade zijt gij zalig geworden, door het geloof, en dat niet uit u, het is Gods gave. (Efeze 2 : 8). De Filippenzen houdt hij voor: is uit genade gegeven in Christus te geloven (Filippenzen 1 : 29). En even tevoren heeft hij al gezegd: ij die een goed werk in u begonnen is zal het voleinden tot op de dag van onze Heere Jezus Christus (1 : 6).

Het geldt ons allen en het gaat ons aan dat „niemand kan zeggen Jezus de Heere te zijn, dan door de Heilige Geest" (1 Cor. 12 : 3). Zo heeft deze kroongetuige van het evangelie ons voorgehouden. Kortom waar we de Schrift ook openslaan, altijd weer wordt het ons voorgehouden dat het geloof gave Gods is en vlees en bloed ons nimmer de heerlijkheid van Christus openbaren. Dat is een diep vernederende les voor de hoogmoedige mens, voor het goddeloze en het vrome vlees. Ten aanzien van enige geloofsprestatie schakelt Gods woord ons radicaal uit. Hoe komt dat? Dat ligt aan de verdorvenheid der menselijke natuur. Wie Schriftgetrouw en Schriftgebonden wil pre-

diken en omgaan met de gemeente, en met ieder buiten de gemeente zal aan die stem niet voorbij kunnen. Zal het niet verzwijgen mogen hoe diep de mens steekt in de dood, hoe verdoemelijk wij zijn voor God.

Wie hier overheen stapt mist een van de grondnoties van de rechte bijbelse prediking. Wat schieten de mensen er mee op als men ze het geloof aanpraat. Mag ik u laten horen hoe mannen als Luther en Calvijn over deze zaken hebben gedacht en geschreven? Zij gaan er van uit dat onze geest voor de hemelse verborgenheden van God blind is, en dat het geloof alle krachten van onze menselijke natuur verre overtreft. „Ons verstand is in geestelijke zaken blinder dan de mollen" (Calvijn). Daarbij heeft hij de Schrift aan zijn zij. Wij zijn duisternis. Het gedichtsel van des mensen hart is ten allen dage alleen maar boos. De natuurlijke mens begrijpt niet de dingen die des Geestes Gods zijn. Niemand kan tot Christus komen tenzij dat de Vader die Hem gezonden heeft hem trekke. „Ons verstand kan nimmer de waarheid Gods ontvangen en het is zo bot dat het voor haar licht altijd blind is. Hij verstaat de geestelijke leer evenmin als een blinde kleuren kan onderscheiden en een ezel een symphonie begrijpt". (Calvijn)

Een vernietigend oordeel dus, maar naar het Woord. Ook Luther belijdt in zijn kleine Catechismus: „Ik geloof dat ik op generlei wijze door eigen krachten van mijn rede in Jezus Christus, mijn Heere, geloven of tot Hem naderen kan." Let u even op. Dat gelóófde Luther, dat zei hij maar niet zo om toch maar echt te lijken. Want er dreigt een levensgroot gevaar deze waarheid Gods over te stappen, tot schade van het geestelijk leven der gemeente.

Maar wat te denken van het vermaak dat sommigen er in schijnen te hebben om slechts deze zijde der waarheid Gods de gemeente voor te houden en er met geweld op los te slaan. De deur der genade hermetisch gesloten te houden. Of zelfs deze kennis op zichzelf als reeds waar zaligmakend werk Gods te beschouwen en zo in een nietszeggende eenzijdigheid te blijven steken. Ook dat is zielen bedriegen voor de eeuwigheid, hoezeer men er ook tegen waarschuwt. Men stopt de mens wat toe, hij kan wat worden met zijn diep inzicht in de kennis der ellende. Echter wie ben ik dat ik over het hart van een ander zou oordelen? Maar is men met Luther tot het gelóven van deze waarheid gekomen? Dat is wat anders dan het bepraten of propageren.

Want waarom hebben de reformatoren — en dat in het spoor van Christus en Paulus — deze waarheid zo kloek naar voren gebracht? Om de mensen er mee op te schepen? Om te zeggen pas op dat je maar niet te gauw gelooft? Neen, maar wel om de mogelijkheid van de mens uit om zalig te worden radicaal af te snijden. Om de rijkdom van Gods genade des te rijker te laten schitteren. Om juist alle aandacht te vragen voor het werk van de Heilige Geest. Om niet met twee monden te spreken, zoals boven aangegeven, maar om met twee woorden te spreken, woorden als wet èn evangelie, als schuld en genade.

Op die krasse uitspraken laten zij volgen: „Derhalve is het volkomen klaar dat het geloof een verlichting is van de Heilige Geest, waardoor Onze geesten worden verlicht en de harten worden bevestigd in een vaste overtuiging der ziel, die vaststelt dat Gods waarheid zo zeker is, dat zij onmogelijk zou kunnen onthouden wat Hij ondernomen heeft door Zijn heilig Woord te doen". (Calvijn)

„Maar de Heilige Geest heeft mij door het evangelie geroepen, door Zijn gaven verlicht in het rechte geloof geheiligd en bewaard". (Luther).

Zo brengen zij alle hulde aan de Geest en Zijn werk, zo houden ze de prediking in bijbels evenwicht. Ze prediken de totale onmacht van de mens, maar het ontaardt niet in onmachtsleer, waarbij de mens blijft wie hij is. Ze roemen in de vrije gunst van God. „Zo komt God door onuitsprekelijke goedheid en barmhartigheid ons voor en zorgt ervoor dat ons het evangelie verkondigd wordt en ontsteekt in ons door middel van de prediking en overdenking van Zijn Woord het geloof en de andere deugden der vroomheid op zodanige wijze dat dit alles gaven en werkingen zijn alleen van de Heilige Geest (Forrnula Concordia).

„En zo geloven wij, dat om ware kennis van deze verborgenheid te bekomen de Heilige Geest in onze harten ontsteekt een waar geloof." (N.G.B. art. 22).

K. a. Z.

H. V.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 januari 1980

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Leven door het Geloof

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 januari 1980

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's