Adam
Hij heeft de argeloze ogen van een kind die om zich heen zien uit een mannelijk gelaat, en keel zijn houding past bij zijn unieke staat waarin hij zich nog maar een ogenblik bevindt.
Een ogenblik — 't kon evengoed al eeuwen zijn want hij kent elke bloem en herkent ieder beest hoewel 't voor hem alsnog geen avond is geweest; „Maar alles is zeer goed, " beademt hij 't refrein.
Hij weet Wie hij met ziel en lichaam toebehoort en heel zijn kinderhart gaat hijgend uit naar Hem; dan hoort hij ook voor 't eerst Zijn wonderlijke stem ergens in 't stille lover van zijn schone oord.
Kaarsrecht en statig wandelt hij naar gindse poel; daar buigt hij zich voorover, en geen dier treedt nader. Dan zegt hij: „Ik gelijk volkomen op mijn Vader, " en om hem heen daalt nu de avond stil en koel.
Cornelis Lambregtse.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 november 1979
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 november 1979
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's