Schriftuurlijk-bevindelijke prediking
(2)
In het vorige artikel — nu alweer drie weken geleden, we leven snel en we vergeten snel! — zagen we dat de rechte prediking op verschillende wijzen kan worden gekwalificeerd. De prediking moet zijn Schriftuurlijk, confessioneel, Christocentrisch, ontdekkend, vertroostend. En dit rijtje zou nog met verschillende andere bijvoeglijke naamwoorden kunnen worden uitgebreid.
We stelden vast dat daarbij het één nooit los kan zijn van het ander. Alléén maar Schriftuurlijk, of alléén maar Christocentrisch — gesteld dat dit mogelijk zou zijn — zou de prediking eenzijdig maken. Het is nooit öf-öf , maar altijd èn-èn.
Dat geldt dan ook wanneer de kwalificatie „bevindelijk" in de discussie wordt betrokken. Het is ondenkbaar dat een preek echt Schriftuurlijk kan worden genoemd, zonder bevindelijk te zijn. Of dat men van een preek zou kunnen zeggen dat ze wèl bevindelijk was , maar niet Christocentrisch.
Alle kwalificaties samen maken de echte prediking uit. Wat niet wegneemt dat het accent, al naar gelang de tekst die behandeld wordt, nu eens meer op het éne, dan weer meer op het andere mag vallen.
We hebben destijds ook al gezien wat „bevindelijk" preken niet is. Het is niet het geloofsleven van anderen op de preekstoel brengen: Het is evenmin de eigen ervaring van de prediker als voorbeeld, of zelfs als maatstaf stellen. En het is ook niet het schilderen van „de weg" in allerlei stadia, of het in kaart brengen van het geestelijk leven om dat als een systeem aan de gemeente op te leggen.
Verschillende visies
Na deze korte samenvatting van het voorafgaande moeten we de draad weer opvatten. Wat is „bevindelijk" preken dan wèl? Het antwoord op die vraag is afhankelijk van de vulling die we aan het woord „bevindelijk" geven. We merkten reeds op dat het woord „bevinding" als zodanig maar één keer in de Heilige Schrift voorkomt, en wel in Rom. 5 : 4: En de lijdzaamheid (werkt) bevinding en de bevinding hoop". Het betekent daar: eproefdheid, het waar-bevinden van het Woord van God. Wanneer we het nu alleen in deze engere betekenis gebruiken, dan moeten we onder bevinding verstaan dat wij door het geloof weten wat wij aan God hebben, wat wij aan Zijn Woord hebben, dat wij op dat Woord aan kunnen en dat wij ons op dat Woord mogen verlaten.
Maar sommigen nemen het ook wat ruimer en verstaan dan onder bevinding: het geheel van de ervaringen van de gelovige. Droefheid naar God, blijdschap in God, het klagen over de verdorvenheid, het roemen in de verdrukkingen , vrees, aanvechting, twijfel, zekerheid, enz. Kortom: alle ups en downs in het geloofsleven die we ook in de Schrift, bij de bijbelheiligen, in allerlei variaties aantreffen.
De vorige keer reeds verwees ik naar het lezenswaardige boekje van de Chr. Gereformeerde Dr. T. Brienen, „Bevinding", dat als ondertitel heeft: „Aard en functie van de geloofsbeleving". Het is de grote verdienste van Brienen dat hij de verschillende opvattingen over bevinding op een rijtje heeft gezet. Men kan dan zien hoe gevarieerd er ook binnen de Gereformeerde traditie over bevinding wordt gedacht en gesproken.
Als eerste bespreekt Brienen de vroegere Ger. hoogleraar K. Dijk , die de bevinding ziet in de meer beperkte zin van Rom. 5 : 4, dus als ervaring ter bevestiging van het geloof. „Wij ondergaan en doorleven de werkelijkheid der genade, wij ervaren in de ontdekking aan onszelf en in onze zonderouw onze ellende, en in onze vreugde en vertroosting de waarachtigheid der verlossing." In deze ervaring „bevinden wij dat de Heere een Waarmaker is .van Zijn Woord en dat ons geloof niet ijdel is".
Veel ruimer is de opvatting die de Chr. Ger. hoogleraar L. H. van der Meiden van de bevinding had. Hij verstond eronder alles „wat Gods Geest in de harten der gelovigen werkt, wat de ziel doorleeft en gevoelt als de Geest Zijn licht over Zijn werk in het hart laat schijnen; wat de ziel mist en lijdt in de duisternis en onder twijfel, en doormaakt in verachtering".
Ook de onder ons bekende J. G. Woelderink heeft zich uitvoerig bezonnen op wat bevinding is. Voor hem is het een persoonlijk weten dat Gods beloften vast en zeker zijn. „De levende God treedt ons in het Woord der Schriften even werkelijk en waarachtig tegemoet als Hij Zich aan Mozes in de brandende braambos openbaarde. En Hij spreekt ons in Zijn Woord even persoonlijk aan als Hij Mozes daar aansprak. Dit is mogelijk door het onnaspeurlijke werk van de Heilige Geest". Bij Woelderink is de bevinding heel sterk betrokken op het Woord Gods, dat door de werking van de Heilige Geest een echo vindt in ons hart.
Om niet al te uitvoerig te worden gaan we nu maar voorbij aan w 7 at Brienen schrijft over de opvattingen van Haitjema en Miskotte. Uitvoerig geeft hij vervolgens de visie weer van Prof. A. A. van Ruler. Volgens hem is de bevinding gegeven met de ontdekking van de Reformatie, waarbij het niet alleen gaat om „Christus voor ons", maar vooral ook om „de Heilige Geest in ons". De ervaring van dat werk van de Heilige Geest in zijn veelzijdigheid is voor Van Ruler bevinding.
Ook brengt Brienen ter sprake de opvatting van Prof. S. van der Linde, die de bevinding verstaat als een diep innerlijk geloof, dat in het leven beproefd wordt. Bevinding is dan niet zozeer een zaak van de binnenkamer, maar van de straat en van het leven. „Het gaat om een leven door het geloof op de beloften dat door verdrukking in onze hele levenspraktijk zijn beproefdheid en houdbaarheid zeker toont".
Nog een ander aspect vindt Brienen bij Prof. C. Graafland, die gepoogd heeft de bevinding te schilderen als een mee-beleven en na-beleven van de heilsgeschiedenis. „We w 7 orden door de Geest in het gevolg van Jezus geplaatst, zodat de weg van Jezus onze weg is, in deze zin, dat wij na-beleven wat Jezus op unieke en plaatsvervangende wijze ons heeft voorgeleefd. Het is de navolging van Christus, waarin Hij ons cn wij Hem nabij zijn gebracht door de Geest. Wij zouden nog verder kunnen gaan cn erop kunnen wijzen dat zelfs de hele heilsgeschiedenis op de wijze van de Geest zich herhaalt in de geloofsgeschiedenis van de mens". Waarbij Graafland overigens ernstig waarschuwt, deze heilsweg niet in een strak systeem te brengen, maar ruimte te laten voor de weldadige pluriformiteit in het werk van de Heilige Geest.
Het leven van het geloof
Nu we al deze verschillende visies kort hebben weergegeven dreigt het gevaar dat wc door de bomen het bos niet meer zien> Toch is er, al legt ieder weer z'n eigen accenten, wel een grootste gemene deler te vinden. Bij al deze opvattingen heeft bevinding toch alles te maken met het werk van de Heilige Geest en het leven uit het geloof op dc gewisse beloften van God, die door al-
le aanvechting en twijfel heen, waar, betrouwbaar bevonden worden.
Zo kunnen we in de ruimere zin onder bevinding verstaan héél het rijkgeschakeerde leven van het geloof, een geloof dat door de Heilige Geest wordt gewerkt en dat ons Christus en al Zijn weldaden deelachtig maakt. Dat kan. ook al weten we dat het heil buiten ons in Christus ligt, toch niet buiten ons om gaan. Om zomaar enkele zaken te noemen: het zich zondaar-weten voor God, het niet kunnen-bestaan voor Hem, het meer en meer ontdekt worden aan zichzelf, het toevluchtnemen tot Christus, het aanvaarden van Gods beloften, het vertrouwen op de enige en algenoegzame Zaligmaker. de gemeenschap met Hem, het smaken van Zijn zaligheid, al die dingen raken een mens tot in het diepste van zijn bestaan. Maar wie gelooft zal ook weer kennen de twijfel, dc aanvechting, de klacht over de uiepe verdorvenheid, de tijden van lusteloosheid en geesteloosheid, de tijden van verachtering in de genade, de tijden van verberging van Gods vriendelijk aangezicht.
Geloof is dus geen bevinding, maar is er geen geloof zonder bevinding. En juist de ervaring van de waarheid van Gods Woord in het eigen hart doet ons nu eens wanhopen aan onszelf, dan weer de toevlucht nemen tot de Heere, dan weer roemen en juichen in Zijn genade. Al deze dingen kunnen niet de grond zijn, zelfs niet de kenmerken waar we onze zaligheid op bouwen, maar wel blijken dat de Heilige Geest Zijn zaligmakend werk in ons begonnen is.
Ik denk in dit verband aan een schone passage uit ons laatste belijdenisgeschrift, de Dordtse Leerregels, Hfdst. 1, par. 12, dat luidt: , , Van deze hun eeuwige en onveranderlijke verkiezing tot zaligheid worden de uitverkorenen te zijner tijd, hoewel bij onderscheiden trappen en in ongelijke mate. verzekerd. Niet als zij de verborgenheden Gods curieuselijk onderzoeken, maar als zij de onfeilbare vruchten van de verkiezing in het Woord van God aangewezen (als daar zijn: het waar geloof in Christus, kinderlijke vreze Gods, droefheid die naar God is over de zonde, honger en dorst naar de gerechtigheid, enz.) in zichzelf met een geestelijke blijdschap en heilige vermaking waarnemen".
De bevinding in de prediking
Na het bovenstaande kan het geen vraag meer zijn of al deze noties een plaats moeten hebben in de bediening van het Woord. Wie in de prediking zou zwijgen over de bevinding als de ervaring van het geloof, doet tekort aan de Schrift en diens prediking verdient dan óók de benaming „Schriftuurlijk" niet. De bijbel is immers vol van reakties op het Woord Gods, en vol van getuigenissen van mensen bij wie het Woord beslag op hun leven had gelegd. Nu eens horen wij de bijbelheiligen wenen over hun zonden, dan weer horen wij hen roepen tot God, dan weer horen we hen juichen in Zijn goedheid cn trouw en weer op een andere keer horen we hen klagen over hun Godsgemis en over de verberging van Gods aangezicht. Wanneer we de Heilige Schrift hebben te prediken in z'n veelheid en in z'n rijkdom, dan kunnen en mogen we niet om deze werkelijkheden heen. Wie echt Schriftuurlijk preekt, die preekt „bevindelijk". Het gaat immers zowel.om wat de Heere doet in ons, als om wat Hij deed vóór ons. En — het is reeds meerdere malen gezegd — een preek die wel Schriftuurlijk zou zijn, maar niet bevindelijk, is een contradictio in terminis, een uitspraak die met zichzelf in tegenspraak is.
Dat alles wil uiteraard niet zeggen dat de prediking geheel door de bevinding van de kinderen Gods wordt beheerst. Het gaat in de prediking niet alléén, en zelfs niet in de eerste plaats, om dc ervaring van de gelovigen. Het gaat allereerst om de verkondiging van de grote werken Gods. Om de mensen tot het geloof te brengen, zo staat het in onze belijdenis, zendt God goedertierenlijk verkondigers van de zeer blijde boodschap. En die verkondigers hebben niet in de eerste plaats te prediken hoe de Heere een mens bekeert en deel doet hebben aan het heil in Christus, maar hun eerste taak is de mensen op te roepen tot bekering en geloof in Christus , de Gekruisigde. En dóór de prediking, en door het verborgen werk van de Heilige Geest, met en door het Woord, geschiedt het wonder dat mensen het Woord gaan horen en verstaan. Komt er een echo in het hart: Merk op .mijn ziel, wat antwoord God u geeft!
Zo komt er, na de verkondiging van het Woord Gods, ook in de prediking ruimte voor het antwoord van de mens op dat Goddelijk spreken. Het antwoord dat kan zijn een roepen uit de diepte, of een amen zeggen op Gods beloften, of een juichen in de vrije gunst. Maar in ieder geval kan het Woord niet onbeantwoord blijven, maar kan er ook geen antwoord worden gegeven wanneer niet eerst het Woord is gehoord.
Daarom moeten we ook maar niet een te strakke scheiding aanbrengen tussen zogenaamde „voorwerpelijke" en „onderwerpelijke" prediking. Het is duidelijk wat daarmee wordt bedoeld. „Voorwerpelijke" prediking is verkondiging van Gods heilsdaden in Christus. „Onderwerpelijke" prediking is pre diking van de wijze waarop ik daaraan deel krijg. Maar het één kan niet los staan van het ander, want het is immers de Heilige Geest Die het alles uit Christus neemt en het ons verkondigt?
Dienaar en gemeente
Er is geen geloof zonder bevinding. Er kan ook geen prediking van het ware geloof zijn zonder bevinding. Voor de dienaar van het Woord betekent dit dat hij moet weten waarover hij spreekt. Hoe zouden we de verborgenheden Gods kunnen uitstallen wanneer we die verborgenheden niet persoonlijk kennen? Wat niet inhoudt dat hij zijn eigen bevinding op de preekstoel brengt, maar wel dat hij verstaat wat de apostel zegt, en dat dit ook als ondertoon in zijn prediking te horen is: „Mij, de grootste der zondaren, is barmhartigheid geschied". En voor de gemeente wil dat zeggen dat zij niet zit te wachten op een systeem of een patroon dat zij allang kent en waarin zij precies van tevoren kan zeggen wat er komt. Maar wèl dat zij onder de majesteit van het Woord komt en aanvoelt dat de bediening van het Woord is in betoning van Geest en kracht. Zodat èn dienaar èn gemeente iets verstaan van dat lied: „Ik roem in God, ik prijs 't onfeilbaar Woord, ik heb het zelf uit Zijnen mond gehoord."
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 november 1979
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 november 1979
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's