Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Volmaakt - Onvolmaakt

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Volmaakt - Onvolmaakt

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Wie op een werk van God zonder fouten en gebreken wacht, is als een dwaas, die aan de kant van de rivier staat, te wachten t: ot al het water voorbijgestroomd is."

Deze woorden las ik in een artikel over de Amerikaanse theoloog Jonathan Edwards, die leefde van 1703 tot 1758. Edwards was de langste tijd van zijn leven predikant te Northampton. Tijdens zijn bediening daar vond de Grote Opwekking plaats in de jaren 1740—1742. Een opwekkingsbeweging, die grote delen van het toenmalige Nieuw-Engeland in beroering bracht. In ons land hadden een aantal jaren later de Nijkerkse beroerten plaats.

Die beweging maakte veel tongen los en bracht veler pen in beweging. Men was er niet onverdeeld mee ingenomen. Integendeel, er werden ook heel wat kritische geluiden gehoord. De Opwekking had hier en daar ook bepaald geen vlekkeloos verloop. Allerlei onregelmatigheden deden zich voor. Onregelmatigheden, die voor een groot deel te wijten waren aan menselijk enthousiasme. Voor de k.ritici boden ze een gerede aanleiding om de hele beweging in een kwaad daglicht te stellen.

Edwards ontkende die onregelmatigheden niet. Hij zag er het werk van de duivel in. Als hij mensen niet langer in slaap kan houden met een dode godsdienst, wil hij hen maar al te graag laten doorslaan naar geestdrijverij. Toch waren die fouten en gebreken voor Edwards geen aanleiding om nu de hele opwekkingsbeweging niet meer als werk van God te beschouwen. En zo kwam hij tot bovengenoemde treffende uitspraak.

We kunnen van deze uitspraak leren. We zijn vaak al te kritisch en verachten zo het werk van God. We weten altijd wel iets te vinden dat er aan mankeert en verwerpen daarmee het geheel van een bepaalde beweging of ook van een bepaald Christenleven. Het kan niet veel zijn, zeggen we, want... En dan komt er een kleinere of grotere reeks van gebreken en fouten, die we menen op te merken. Het komt dan nogal eens voor dat we onze kritiek gebruiken om ons de hele zaak van het lijf te houden. W T e ervaren een bepaalde beweging als bedreigend voor onze kerkelijke en „geestelijke" rust. We voelen ons er diep van binnen wel door aangesproken en we beseffen de juistheid er ook van, maar we willen liever geen verstoring van onze vaste godsdienstige gang. En zo grijpen we tekorten en gebreken aan om het van ons weg te duwen en onszelf te kunnen blijven.

Toch hoeft het verachten van een werk van God niet altijd uit zo'n negatieve, zelfverdedigende houding voort te komen. We kunnen zo brandend vol zijn van het ideaal der volmaaktheid, dat we alles wat daaraan niet volkomen beantwoordt afwijzen.

Een dominee kan zo intens bezig zijn met wat er naar de maat van Gods Woord aan zijn gemeente ontbreekt, dat hij vergeet acht te geven op wat er ondanks alle gebrokenheid door Gods genade toch nog wel is. De fouten en gebreken nemen hem helemaal in beslag. Zo zelfs dat hij geneigd is om te zeggen dat de HEERE niet werkt onder zijn bediening. Zo'n dominee is dan vaak niet als die dwaas aan de kant van de rivier. Die staat het maar af te wachten. Neen, hij spant zich in. Op het krampachtige af zet hij zich er voor in om het ideaal te bereiken. Maar het lijkt wel een luchtspiegeling, hoe harder we lopen hoe verder het wijkt.

Het gebeurt dan nogal eens dat zo'n krampachtige ijver tenslotte omslaat in een doffe en gelaten mismoedigheid. Het wordt immers toch nooit wat. Er komt immers toch nooit wat van terecht.

Hetzelfde komt voor in het persoonlijke leven. We proberen aan het ideaalbeeld van een Christen te voldoen. We meten ons daar telkens weer aan. En we vechten ervoor om het te halen. We zouden eigenlijk zo moeten denken, zo moeten spreken, zo moeten handelen, maar het wordt nooit helemaal bereikt. Het breekt ons bij de handen af. Het laatste water stroomt maar nooit door de rivier. Er blijven fouten en gebreken. Teleurgesteld en wanhopig ontkennen we, dat er enig werk van God in ons leven zou zijn. We worden zo geobsedeerd, in beslag genomen, door het onvolmaakte, dat wc al het andere vergeten.

Nu is het jagen naar het volmaakte op zichzelf een goede zaak! Edwards deed dat zelf eigenlijk ook. Hij wilde immers de opwekkingsbeweging in goede Schriftuurlijke banen leiden en waarschuwde daarom voor excessen. Hetzelfde is bekend van ds. Kuipers, één van de leidende predikanten bij de Nijkerkse beweging.

Als Paulus zich rekenschap geeft van zijn bediening in Kol. 1 zegt hij, dat hij Christus verkondigt, vermanende en lerende in alle wijsheid, opdat hij een ieder mens volmaakt zou stellen in Christus Jezus. In het vierde hoofdstuk van diezelfde brief vertelt hij van Epafras, op wiens prediking de gemeente ontstaan is, dat hij altijd streed in de gebeden voor de gemeente, opdat ze zouden

staan volmaakt en volkomen in al de wil van God. Ook als Paulus ouder geworden is laat hij dat ideaal van volmaaktheid voor de gemeente niet los. Aan Timotheüs schrijft hij, dat de Schrift van God is ingegeven, en nuttig tot lering, weerlegging, tot verbetering, tot onderwijzing, die in de rechtvaardigheid is, opdat de mens Gods volmaakt zij tot alle goed werk volmaakt toegerust.

En, wat zijn persoonlijk leven betreft, kennen we de eerlijke belijdenis van de apostel uit Fil. 3: Niet dat ik airede volmaakt ben, maar ik jaag er naar. Hij wil er dus naar op weg zijn, er voor strijden, zich er voor inzetten. Christus' Woord luidde immers: Weest gij dan volmaakt, gelijk uw Vader in de hemel volmaakt is. We worden hier opgeroepen om te jagen naar de volmaaktheid. We mogen niet rusten in het ten dele. Het past immers niet bij de hemelse heerlijkheid. Bij een volmaakte Vader horen volmaakte kinderen.

Nooit mogen we insuffen met de gedachte: Het is nu eenmaal toch niet volmaakt. We moeten het maar nemen zoals het is. Neen, fouten zijn werkelijk fouten, gebreken, gebreken en zonden, zonden. De HEERE heeft er verdriet van, Hij toornt erover. Wie dat enigszins heeft leren verstaan zal zich nooit gemakkelijk bij het onvolkomene en gebrekkige neer kunnen leggen. Juist omdat we in Christus de HEERE liefkregen zijn we intens vervuld van de heiligheid, die eeuw in, eeuw uit voor Zijn huis tot sieraad en tot eer is. En wat ons persoonlijk aangaat zal het ons verlangen zijn volmaakt voor Hem te leven.

Toch mag ons dat niet leiden tot bovengenoemde krampachtigheid en neerslachtigheid. waarin we alles wat onder de maat va* het volkomene blijft verwerpen. We houden er dan te weinig rekening mee, dat het w r erk Gods in deze bedeling altijd iets aan zich blijft dragen van het voorlopige. De heerschappij van de zonde is zeker gebroken, maar het lichaam der zonde blijft. Ons vlees kruipt overal in. Juist waar er iets van God is, is de satan er bij om te verderven en te verstoren. Daardoor hebben we de hemel op aarde bepaald nog niet. De HEERE oefent Zijn volk hier nog in de strijd, de strijd om het volmaakte. In die strijd blijft het ook telkens weer nodig onszelf en elkaar kritisch te onderzoeken bij het licht van Gods Woord. In die strijd bloeit ook het verlangen open naar dë rust, die er over blijft voor het volk van God. Iemand heeft eens gezegd: Er zijn geen twee hemels. Hier op aarde één en bij de HEERE één. Integendeel, het volmaakte bewaart God voor straks. Flet mooiste komt nog.

Dat te beseffen mag ons ook de kramp doen verliezen waarin w r e alles verwerpen wat niet aan de volle maat beantwoordt. Het mag ons in dankbaarheid doen aanvaarden wat de HEERE hier in beginsel al geeft. Juist die dankbaarheid immers verheerlijkt God in Zijn werk dat Hij hier en nu in kerk en gemeente en ook in het persoonlijke leven doet. Die dankbaarheid mag er zijn in verwondering. Wat een w r onder immers dat er nog water door de rivier stroomt, als we nog even denken aan het beeld waarmee we begonnen. God zou immers niet meer naar ons kunnen omzien. Die dankbaarheid mag ook het beginsel van de eeuwige vreugde uitmaken. En het onvolmaakte, het nu nog gebrekkige, houdt de belofte in van het volkomene. God zal zich openbaren in heel Zijn kreatuur.

En wie vanuit de maat der volmaaktheid zichzelf altijd weer moet beschuldigen voor Gods Aangezicht wordt niet naar zichzelf verwezen maar naar Christus. Hij heeft de wet van God volkomen vervuld.

W r e kunnen beter maar niet als die dwaas bij een rivier gaan staan. We zullen immers lang moeten wachten tot al het water voorbij is. En we moeten niet wachten met onze dankzegging tot het hier op aarde volkomen is. We kunnen beter bij het kruis gaan staan. Daar is alles volmaakt en daar vinden wij, onvolmaakten, toch volmaaktheid, volmaaktheid in Hem. We zijn het niet, en we zijn het toch. W r e zullen het worden door Hem, door Hem alleen om het eeuwig welbehagen.

A.

Jac. W.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 oktober 1979

Gereformeerd Weekblad | 15 Pagina's

Volmaakt - Onvolmaakt

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 oktober 1979

Gereformeerd Weekblad | 15 Pagina's