Een lamp voor mijn voet
(5)
We hebben gezien dat het voor ons allen nodig is in geestelijke zin aan de voet van de Sinaï te worden geplaatst om de schrik des HEEREN te leren kennen. De heilige wet van God is een paedagoog (tuchtmeester) tot Christus. De paedagogie van de Geest, Die de wet hanteert, is echter niet zo zachtzinnig als tegenwoordig door vele opvoedkundigen wenselijk wordt geacht. Er komen stokslagen aan te pas. De parmantig voortstappende vrome mens wordt zonder meer tegen de grond geranseld - en dat telkens opnieuw. Maar het wonder is dat er honing aan de roede kleeft. Door alle tuchtigingen en verootmoedigingen heen wordt de mens naar de Heere toegedreven. Het is niet tot verharding, maar tot vermurwing.
Maar nu is er naast de usus politicus en de usus elenchticus nog een derde gebruik van de wet: de usus didacticus. Dit is zelfs — zoals ook Calvijn met nadruk gesteld heeft — het eigenlijke en meest eigen ambtvan Gods wet. Hij komt dan naar voren als regel van de dankbaarheid, als richtsnoer voor het leven der heiligmaking, waaraan een christenmens zich vrijwillig en met vreugde bindt. Ook deze zijde van de wet komt naar voren — reeds in Exodus 19 en 20, waar de tien woorden toch blijken te staan in het kader van het opschrift: 'Ik ben de HEERE, uw God'. Maar meer in het bijzonder wanneer we Exodus 34 hier nog eens naast leggen. We komen dan voor de tweede keer bij de Sinaï. Maar wat een verschil met de eerste keer. We herkennen de plaats nauwelijks. Geen wolken verduisteren de hemel — alles is vredig en stil. Op de berg spreekt de HEERE met Mozes zoals een man met zijn vriend. Dit keer behoeft de man Gods niet door een vuurbarrière heen te dringen. Hij is immers geplaatst in een kloof der steenrotsen, waar Gods hand hem beschuttend en beschermend overdekt. Daar laat de HEERE zich aan Mozes zien als in het voorbijgaan, dat wil zeggen in Zijn genade en gunst waarmee Hij voorbijgaat aan zondaars zónder hen te verdelgen door Zijn oordeel. Ook Mozes kan God niet frontaal ontmoeten — dan zou hij verpulverd worden. Maar wél in Zijn pascha, in Zijn voorbijgaan, in Christus.
De HEERE komt neer in een wolk en stelt Zich bij Mozes. In deze adembenemende nabijheid en duizelingwekkende vertrouwelijkheid spreekt Hij Zijn Naam uit — die Naam zo heilig, groot en goed! Daar gaat een mens jubelend juichen, liturgeren. Hij roept het uit: HEERE, HEERE, God, barmhartig en genadig, lankmoedig en groot van goedertierenheid en waarheid!' En zó ontvangt Mozes dan de wet. nu voor de tweede keer, nadat de stenen tafelen eerst gebroken zijn geweest vanwege Israels afgoderij. De wet voor de tweede keer is ontdaan van alles wat wijst op een bediening van de verdoemenis. Het is een wet voor wie in de steenrots is. Voor wie in Christus in de Schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten. Zo is de éne wet van God volgens Exodus 19 en Exodus 34 op tweeërlei wijze gegeven — en dat tweeërlei is nu in het leven van het geloof ook bekend. Het kan wel zijn wanneer we bij die 'tastelijke berg en het brandende vuur en donkerheid en duisternis en onweder' (Hebr. 12 : 18) staan, dat we menen als wetsverbrekers voor eeuwig te moeten omkomen. Wanneer de heilige wet Gods ons neerslaat en veroordeelt, hebben we het uitzicht niet dat diezelfde wet ons vriende-
lijk bij de hand zal nemen en ons leiden door een tuin van goede werken. Maar let dan op Mozes! Wat heeft hij aangehouden in het bidden en smeken. Neen, op iéts van Israël zelf kon hij niet pleiten, maar hij viel terug op Gods vrije genade alleen, op Zijn Naam alleen.. En toen mocht hij het wonder beleven dat de verbroken wet werd hersteld en het verbroken verbond vernieuwd. Diezelfde weg staat ook nu nog open voor zulke verbondsbrekers: het gebed, het aanhoudend smeekgebed, daarbij wegschuilend achter de gróte Middelaar, de Heere Jezus Christus.
Het zou inderdaad half werk zijn geweest wanneer Jahwe wèl de zonde van de kalverdienst vergeven had, maar niét in plaats van de verbroken wetstafelen een nieuwe wet had gegeven. Maar Hij geeft een volkomen heil. Christus Jezus is ons gegeven tot wijsheid, tot rechtvaardiging en heiligmaking, ja tot een volkomen verlossing. Van Golgotha gaat het weer naar Sinaï terug. Na het evangelie komt weer de wet. Maar dan zoals in Exodus 34 een wet in evangelische glans. De wet mag dan in geloof gelezen worden als de biografie, de levensbeschrijving van Christus. Hij droeg de wet in het binnenst ingewand. Maar nu is de biografie van Christus als het Hoofd tegelijkertijd de levensbeschrijving van het lichaam, de gemeente. Bruid en Bruidegom zijn één. Wanneer de HEERE dan zegt: 'gij zult', mag datin de eerste plaats als een belofte worden opgevat, we mogen het lezen als 'ik zal maken dat gij het doen zult!' Het éérste woord is dus dat de gelovige niet behoeft te streven Christus gelijk te worden — neen, die gelijkvormigheid is hem of haar geschonken. Dan blijft daarna als twééde woord de vermaning noodzakelijk: 'indien wij door de Geest leven, laat ons ook door de Geest wandelen.' Het is duidelijk dat Gods geboden zo bezien geen geselslagen zijn op de ontblote ruggen van ellendige slaven, maar liefdekoorden en leidsels waaraan de hemelse Vader Zijn beminde kinderen leert lopen. Het zijn de allerbeste wetten, waarmee de Koning van de Kerk Zijn volk regeert, rechtvaardig — wijs — en zacht.
Wat is rui het verschil tussen een wettisch en benauwd leven enerzijds, een wetsgetrouw en nauw leven anderzijds? W T el. als Mozes voor de tweede maal van de Sinaï afdaalt, blinkt zijn aangezicht. Want hij heeft de HEERE ontmoet! Zo is er een lichtglans over het leven van de gelovigen. Er straalt iets uit van vreugde en blijdschap. Ze verblijden zich in de HEERE en daarmee ook in Zijn inzettingen — die zijn hun tot gezangen op de plaatsen van hun vreemdelingschappen. Het zijn koningskinderen. Ze wandelen in het livrei van hun Koning. Wat hebben ze een mild oordeel en een ruim hart jegens anderen. Wie hen leert kennen, wordt begerig het geheim van hun leven te weten te komen. Vraagt u hen er naar, ze wijzen omhoog: het is de HEERE Zelf. Zoekt Zijn aangezicht en leeft! Dit leven is de antinomiaan en libertijn vreemd. Zij huldigen de dwaalleer dat de wet op Sinaï alleen voor Israël bestemd geweest is als een tijdelijke opvoedkundige maatregel. Zc voeren een pleidooi voor een 'christelijke vrijheid' die maar al te snel in onbelijndheid en zelfs ongebondenheid ontaardt, omdat een vrijheid zonder Gods wet nu eenmaal even slecht kan functioneren als een lichaam zonder ruggegraat.
Het ligt in mijn bedoeling na deze algemene inleiding elk van de tien geboden apart onder de loupe te nemen in de kolommen van het Geref. Weekblad, waarbij dan telkens de usus politicus, elenchticus en didacticus van het gebod in hun onderlinge verwevenheid aan de dag zullen treden. Deze onderneming heeft weinig origineels. In al onze gemeenten komt aan de hand van de Heidelberger Catechismus de prediking van de wet regelmatig aan de orde. Er is ook een stortvloed van literatuur over de decaloog. Binnenkort verschijnt uit onze kring een boek van ds. H. G. Abma 'Tien woorden ethiek'. In 'De Zaaier', het kerkblad van een aantal gemeenten in de Alblasserwaard, is juist een serie artikelen over de tien geboden van start gegaan. Toch heb ik niet het gevoel water naar de zee te dragen. Originaliteit is een goed, maar niet het hoogste goed. Het kan nodig zijn steeds weer op hetzelfde aambeeld te hameren. Bovendien ligt er een rijke belofte verbonden aan de ijverige bestudering van Gods wet:
Wat vree heeft elk die Uwe wet bemint, zij zullen aan geen hinderpaal zich stoten.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 juli 1979
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 juli 1979
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's