Hoofdzaak en bijzaken
Er zijn van die momenten waarop men zou wensen niet verantwoordelijk te zijn voor de inhoud van een kerkelijk blad. Van tijd tot tijd worden er problemen op je tafel gelegd, die je daar liever zou laten voor wat ze waren. Dat was ook het geval met een brief uit de gemeente X. Ik noem met opzet niet de naam van de gemeente omdat ik er geen enkele behoefte aan heb, collega's aan de schandpaal te zetten. De brief was in eerste instantie gericht aan een andere medewerker van ons blad en werd mij daarna in handen gespeeld. Een hele tijd heb ik deze brief maar laten liggen omdat ik geen zin had op deze kwestie in te gaan. Maar nu kwam er van dezelfde persoon een nieuwe brief, aan mijn adres gericht. En met zoveel woorden wordt van me geëist dat ik publiekelijk mijn mening zal uitspreken. Ik doe dat nu met grote tegenzin, omdat ik me liever niet wil bemoeien met de binnenkerkelijke aangelegenheden van de gemeente X, en ook omdat de toon van de brief me in het geheel niet aanstaat. Doch daarover straks.
Liturgische problemen
Wat is er aan de hand in de gemeente X? Wel, daar staan twee predikanten van Geref. Bondsrichting, die het vertrouwen van mijn briefschrijver — en naar hij zegt van vele anderen in zijn gemeente! — hebben verloren. Preken ze niet meer naar Schrift en Belijdenis? Daarover heb ik in ieder geval niets gehoord. Is er op hun handel en wandel iets aan te merken? Ook dat blijft voor mij in de mist hangen.
Er woorden slecht twee zaken genoemd waardoor deze broeders zich het misnoegen van gemeenteleden op de hals hebben gehaald. De ene collega heeft het „ritmisch" zingen ingevoerd en de andere spreekt de groet uit met één hand opgeheven en de ogen wijd open. En als gevolg van deze wandaden willen sommigen (of velen? ) niet
meer bij deze „verleiders" kerken, maar trekken zij naar een andere gemeente of naar één van de gescheiden kerken. En of de redaktie van het Gereformeerd Weekblad dan maar eens even wil zeggen wat daarvan gedacht moet worden...
Is er oorzaak?
Laat ik beginnen met op te merken dat liturgiek niet mijn sterkste kant is. Maar wat de eerste grief betreft, ik was in mijn onnozelheid van mening dat in al onze gemeenten „ritmisch" wordt gezongen. Zingen zonder ritme is namelijk ten enenmale uitgesloten. Alleen — de ene gemeente zingt de psalmen ritmisch op hele noten, de andere gemeente zingt de psalmen ritmisch op hele en halve noten. En nu heb ik het vermoeden dat men in de gemeente X is overgeschakeld van de eerste op de tweede zangwijze.
De vraag is: is dat fout? Wij zijn nu al ruim twee, drie eeuwen gewend aan het zingen op hele noten. In de tijd van de Reformatie werd er op hele en halve noten gezongen. Een vluchtige blik in ons psalmboek kan ons dat leren, want daarin staan de melodieën nog steeds zo aangegeven. Maar omdat de gemeenten, zo vlak na de Reformatie de zangkunst nog niet zo goed beheersten is men al gauw overgegaan op uitsluitend hele noten. Om praktische redenen dus. Maar — van den beginne is het alzo niet geweest!
Om welke reden men nu in X de klok heeft teruggedraaid en de oer-reformatorische zangwijze weer heeft ingevoerd, het staat niet aan mij om dat te beoordelen. Of het verstandig en taktisch was, dat is een tweede punt. Maar principieel gezien is er natuurlijk geen kwaad woord van te zeggen. „Ons „Gereformeerd"-zijn is nog wel te herkennen aan een paar andere dingen dan het zingen op hele noten...
Dan het tweede punt, het uitspreken van het votum met geopende ogen en van de groet met één opgeheven hand. Wij zijn gewend bij het gebed de ogen te sluiten, om onze gedachten te richten op Hem tot Wie wij spreken. Maar is het votum — „Onze hulp is in de Naam des Heeren Die hemel en aarde geschapen heeft, enz..." — een gebed. Staat er ergens in de Schrift dat deze woorden met gesloten ogen moeten worden uitgesproken? Zo ja, dan wil ik me graag laten onderwijzen. En de groet — dat is óók geen gebed. De dienaar van het Woord groet in Naam van de Heere der Kerk de gemeente die samengekomen is om het Woord te horen. Groeten wij elkaar met de ogen dicht of met de ogen open? Steken we bij een groet twee handen op of slechts één?
Laat ieder me goed begrijpen: ik spreek zowel votum als groet uit met gesloten ogen en bij de groet breid ik beide handen uit en ik denk dat vele collega's het zo doen. Maar ik weet niet eens heel zeker of het liturgisch verantwoord is, het is een gewoonte geworden. En ik zou zeker niet de vrijmoedigheid hebben anderen, die op goede gronden menen het anders te moeten doen, te veroordelen. Moeten we om zulke dingen ons geestelijk voedsel elders gaan
zoeken? Het is de toon . . .
Het is de toon die de muzieje maakt, zo luidt de vertaling van een Frans spreekwoord. En ik heb het reeds gezegd: de toon van de brief waarin deze klachten werden geuit beviel me niet zo erg, en dan druk ik me nog heel voorzichtig uit. Is het werkelijk zo, als men met één hand de groet uitspreekt dat men dan de „Hitlergroet" brengt? En moet zon brief bol staan van woorden als „schande" en „foei"? Spreekt daaruit enige bewogenheid met predikanten van wie men dan aanneemt dat zij het verkeerd doen en met een gemeente die door deze dingen wordt verscheurd? En moeten we predikanten, die liturgisch wat afwijken van het onder ons gebruikelijke, meteen voor Gods rechterstoel dagen en hen bezweren dat hun verantwoordelijkheid zo groot zal zijn omdat ze er blijkbaar plezier in hebben „de gemeente in het honderd te schoppen"?
Verontrust
Verontrusting is een woord dat vandaag de dag veel in de mond wordt genomen, ook in de kerk. Je kunt om allerlei dingen verontrust zijn. In de Gereformeerde Kerken zijn „verontrusten" omdat er niet meer gepreekt wordt zoals er in het verleden gepreekt is en omdat de fundamenten van het geloof worden ondergraven. In onze Hervormde Kerk zijn ook vele verontrusten omdat de prediking op zovele plaatsen niet is naar Schrift en Belijdenis. Mijn briefschrijver in X is ook verontrust, en naar hij zegt, velen met hem, omdat hun twee predikanten kleine afwijkingen vertonen in de liturgie.
Ik mag wel eerlijk zijn, ik ben ook hevig verontrust. Minder over die twee collega's uit X die zich liturgische vrijheden veroorloven waardoor er deining in hun gemeente is ontstaan. Maar veel meer over hun gemeenteleden die menen hun ergernis op deze wijze te moeten afreageren. Op de achterkant van de enveloppe had de schrijver nota bene behalve zijn naam ook nog met grote letters geschreven: „ ... en vele verontruste Gereformeerde Bonders in X". Moest de besteller van de PTT het ook zo nodig weten dat er moeilijkheden zijn in X? En spruit dat voort uit waarachtige bewogenheid?
Geen twist of bijzaken
Ik vond het opmerkelijk dat ik op de dag waarop ik de tweede brief had ontvangen aan tafel las in mijn dagboek („Het Heil is des Heeren, Uitg. Bout, d.d. 29 mei):
„We kunnen ons laten voorstaan op ons ijveren voor de waarheid, wij zijn toch maar hier op tegen, of daar op tegen. Er kan zoveel traditie zijn, meningen, overtuigingen die niet gedragen worden door levend geloof... Dan is onze godsdienst vaak zelfzuchtig en gaan we twist en nijd zaaien in de gemeente. Er is vaak veel getwist, gekibbel om bijzaken...
Dan wordt uit het oog verloren dat we met elkaar lichaam van Christus zijn. Er is vaak zo weinig besef van het echt gemeente-van-Christus zijn. De gemeenschap der heiligen wordt niet beoefend in het eens zijn over nietszeggende dingen, maar om als verloren zondaren in zichzelf, in Christus, in Zijn Woord, alles te mogen hebben. Dan gaat het niet om ijdele eer, maar om Zijn eer."
Naar Schrift en Belijdenis
In onze Hervormd-Gereformeerde kringen zeggen we terecht dat het gaat om Schrift en Belijdenis en dat er naar Schrift en Belijdenis gepreekt moet worden. Daarin ligt ons bestaansrecht in de Kerk en daarin ligt onze kracht. Wel, laten we onze kracht dan ook daarin zoeken. En dat is het nu, waarover ik in die twee brieven uit X niets, maar dan ook helemaal niets hoor. De prediking van Wet en Evangelie, van zonde en genade, van ellende, verlossing en dankbaarheid, of op wélke formule men het ook wil brengen, dat is het waarin wij één behoren te zijn en waarop we elkaar ook mogen aanspreken. En als dit nu in de prediking tot zijn recht komt moeten we elkaar dan nog verketteren 0111 randverschijnselen die met de kern van de zaak weinig of niets te maken hebben? Dat wil natuurlijk niet zeggen dat al het andere er niet toe dóet en dat elke predikant maar kan doen wat goed is in zijn ogen! Maar we zullen ons, als predikanten en als gemeenteleden nooit mogen laten afleiden van de hoofdzaak door ons in allerlei bijzaken te verdiepen.
En dan zou ik zo graag willen dat meer in praktijk werd gebracht de lijfspreuk van de grote Herman Witsius: „In het noodzakelijke eenheid, in het niet-noodzakelijke vrijheid en in beide de broederlijke liefde".
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 juni 1979
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 juni 1979
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's