KLEINE KRONIEK
Komt, luistert toe!
Deze regel zal u wel bekend zijn. We zingen haar met Psalm 66, waar de dichter de godvruchtigen opwekt naar hem te luisteren omdat hij te vertellen heeft wat de Heere aan zijn ziel gedaan heeft. Ik kom hiertoe omdat ik in De Hoeksteen, tijdschrift voor vaderlandse kerkgeschiedenis (red. en adm. W. van der Louw, Gerberasingel 94, 2651 XZ Berkel en Rodenrijs, aanbevolen!), een artikel vond van C .J. Kruijter onder de titel Wat de Heere aan mijne ziel gedaan heeft (uit het dagboek van Trijntje Smeding 1829—1857). Hij geeft hierin fragmenten uit het nooit uitgegeven dagboek van zijn betovergrootmoeder Trijntje Smeding. Ze is geboren en heeft gewoond in Leeuwarden in de vorige eeuw. Ze vertelt in deze fragmenten over haar bekering tot God en haar geloof in Jezus. Ik wil met het overnemen hiervan het niet doen voorkomen of het lezen van bekeringsgeschiedenissen alleen aan te bevelen zou zijn. Daar schuilt een gevaar in. Dit gevaar: we gaan de weg die de Heere met een ander hield model stellen voor de weg die de Heere ook met ons moet gaan. En daarin is dc Heere volmaakt vrij. Een ander gevaar: het werk Gods in het hart van een mens wordt tot een plaatjesboek gemaakt. Wc worden toekijkers, maar geen deelnemers. Soms echter kan het wel eens bemoedigend zijn te horen of te lezen hoe de Heere een zondaar tot Zich brengt en aan Christus' voeten neerlegt. En om dat werk van God gaat het ten tenslotte in het Koninkrijk van God. In deze rubriek komt nogal eens wat kerkelijk actie aan bod. Maar laten we niet vergeten dat het gaat om de zaligheid van zondaren door het zaligmakend geloof in Christus. Vandaar dat ik voor dit keer u eens wil laten meelezen met wat ik in De Hoeksteen vond. De taal is 19e-eeuws. Sommige dingen zouden wij misschien anders zeggen. Maar het leven dat hier klopt en spreekt is aan geen tijd of eeuw gebonden. Ze begint te vertellen dat ze op haar 16e-jaar gewaar werd dat er een God was. Ze was levenslustig en wilde zich aan de wereld overgeven. Dc Heere weerhield ze daarvan. Ze had omgang met een Roomse jongen. Doet dan uit nood een leugen. Dat leert ze dan als haar eerste zonde tegen God zien. Daarover wordt schuld geboren. Ze gaat naar catechisatie. Het Woord begint door te werken. Ze is niet wedergeboren en ze beseft dat zc zo voor eeuwig verloren zal gaan. Leest u maar verder.
Liefde tot Jezus
„Maar onder dit alles ontwaarde ik eene sterke liefde tot Jezus, en dit was wel zoo, dat ik bijna niet op aarde leven kon; dit trok mij geheel van de Wereld af, en ik zocht veeltijds verborgene plaatsjes op, want ik gevoelde eene sterke liefde voor den Heere en ook voor Zijn Volk, al hoewel het mij weinig te beurt viel om met hen te spreken; ook hield de vrees mij van hen af. Er kwam een sterke lust in mij om voor den Heere te leven. egen niemand durfde ik zulks zeggen. Ik was altijd stil voor mij heen; en als iemand zei: gij ijt altijd zoo stil, niemand heeft iets aan U, zoo rolijk gij vroeger waart, zo stil zijt gij nu; gij wilt odsdienstig zijn, maar men moet zulks dan ook an U kunnen zien; dan gaf ik ten laatste ten ntwoord: Och!, gij moet mij maar stilletjes laten aan, want er gaat altijd zooveel in mij om. Ik erkeerde veel in de eenzaamheid. Langzamerhand eerde ik mij af van het gezelschap van Meisjes, want ook daar vond ik veel, dat met mij niet overeenkwam. Mijn lust en keuze was, om niet meer de Wereld, maar God te dienen, en hier bleef het bij. In dezen tijd sprak ik eene Vriendin, die vroeger 10 jaar bij mijne Ouders had gewoond. Deze was dienstbaar bij eene Jufvrouw, alwaar zij hare dagen stil en geregeld doorbragt. Zij had hare Moeder verloren, hetgeen haar tot nadenken had gebragt. Toen ik op cenen avond bij haar was, kwam ik met mijn hele hart voor haar uit. O!, wat was zij verheugd, dat zij mij zoo spreekende hoorde, wat vielen onze harten in elkander. Ja, ik had nog nooit zulk een avond gehad, maar ook deze avond is de oorzaak geweest van stilstaan, en stilstaan is achteruitgaan. Want door haare groote blijdschap zeide zij: Och kind, gij zijt al bekeerd. Deze woorden bleven mij bij, maar ik mogt toch dagelijks vragen als de Heere mij wilde bekeeren, want ik zag dat de zaak te groot was om dat zelf te doen. Dit zette evenwel mij op een klip, want als dc gedachte in mij opkwam als ik al bekeerd was? , dacht ik tevens, eenmaal bekeerd is altijd bekeerd. Maar ik heb leeren kennen, dat eeneWaarachtige bekecring wat anders is. Ik wist nog niet dat ik arm en ellendig door de zonde was. Ja, de zonde sneed mij somtijds wel door de Ziel, maar ik wist nog niet te zeggen, dat ik verdoemelijk voor God was en dat ik door de Zonde de Satan was toegevallen".
„Ik mogt met mijn 19de jaar Belijdenis doen. Toen ik voor de eerste maal aan de Heilige Bondstafel zat, deed den Leeraar de vraag als wij Jezus liefhadden. Hier smolt ik in tranen weg; ik gevoelde zulk een liefde tot Jezus, die beter te ondervinden is dan te beschrijven. Meteen hoorde ik buiten de Kerk een haan kraaijen, en dat bragt
mij op het denkbeeld, als ik den Heere ook even als Petrus zoude verloochenen? , want ik had den Heere veel te lief. Ik nam mij voor om kon het zijn Heilig voor den Heere te leven. Dit was wel mijne keuze, maar ik ondervond telkens, dat ik hiertoe in mij zelve geene kracht had. Het tweede Avondmaal was weer aanstaande, maar ik durfde er geen gebruik van te maken, want ik zag dat ik den Heere in die tusschentijd had verloochend. Hierover had ik veel berouw, en toen ik hoorde dat er Zondaars geroepen werden, maakte ik van die gelegenheid gebruik, met begeerte, dat ik daar niet in mij zelf gebruik van mogt maken, maar mijn Bede was als de Heere mij het kleed Zijner Gerechtigheid wilde omhangen. Ik liet geen Avondmaal voorbijgaan of ik maakte er gebruik van, doch altijd leefde ik maar op gevoel voornamelijk bij zulke gelegenheden. Ik was altijd tusschen hoop en vrees, of ik een Kind Gods was of niet, en altijd zocht ik in boeken als ik er mijn beeld ook in vond.
Voor een ogenblik had ik weieens wat rust, doch spoedig verdween dit weer, doordat ik veeltijds op het gevoel leefde. Dan weder werd ik gerust gesteld omdat ik liefde voor Jezus gevoelde en de Wereld niet kon dienen, want van de Wereld was mijn lust afgetrokken."
„Niet lang daarna werd ik door mijn thans zijnde man ten Huwelijk gevraagd. In al dezen tijd was ik in mijn inwendig leven zeer verflauwd en de liefde die ik tot den Heere had was bijna geheel verdwenen. Hieronder was ik bedroefd, ik wist niet wat ik van mij zelf moest denken. Met verlangen zag ik mijn trouwdag tegemoet; mij dacht dan was ik van alles ontslagen, vooral van de beslommering van aardsche bezigheden, want het was zeer onbestendig in mijn Ouders'huis, door de veelvuldige bezigheden. Ik stelde mij voor, als ik getrouwd was, zou ik innig met den Heere leven. Toen ik trouwde was ik 21 jaar. Maar in plaats van voor den Heere te leven, week ik nog verder van Hem af; ja, zelfs de lust hiertoe ging ook weg. Ik was veel alleen, want in de Wereld kon ik niet verkeren. Ruim één jaar daarna gaf de Heere ons een kind, en' onder al de wederwaardigheden van het leven leerde ik mij zelf al meer en meer kennen. Eenige tijd daarna ging ik naar eene Vriendin naar Harlingen, waarvan ik vroeger gesproken heb, welke aldaar gehuwd was. Deze hield gezelschap met Vrome menschen, waarom ik daar ook heenging. Op zekeren avond toen ik op een kamertje mijn slaapplaats kreeg, viel mijn ook op eene groote Bijbel. Ik gevoelde lust om te lezen, doch een hevige angst viel mij aan, zoodat ik spoedig naar bed ging. Toen ik mij ter rust zou begeven, werd mijn Geest zoo helder, zoodat ik volstrekt niet kon slapen. Ik wilde gaarne eens aan de Heere Jezus denken, en het was alsof Hij mij Zelf voor den Geest kwam. O!, wat werd ik aangenaam gesteld, maar spoedig ontdekte ik een tweede persoon. Het was als Jezus aan de ééne zijde stond, en de Satan aan de andere. Dit duurde de gansche nacht door, het zweet liep mij bij alles neder door de benauwdheid".
„In November 1853 ging ik met eene Vriend en Vriendin naar Harlingen. Daar gekomen zijnde ontmoette ik eene Vriendin, welke bevestigd Christin was. Zij vroeg mij hoe het met mij was, waarop ik haar antwoordde: Och!, dat weet ik zelf niet, vroeger heb ik altijd gemeend, dat het goed met mij was, maar nu ben ik akelig gesteld; het is maar alsof ik van iemand achtervolgd wordt;
ik betrouw mij soms niet alleen, en dan ben ik met mij zelf verlegen. Ik verzocht ook om des nachts niet alleen te slapen, omdat ik één jaar geleden bij die Vriendin zulk een benauwde nacht had doorgebragt. Het harde woord moest er maar uit, want ik was tot aan de keel benauwd. Zij wisten nu van mijn toestand, waarin ik zelf veel licht ontving. Mijn Vriend, welke mij daar bragt, woonde in Harlingen. Hij gaf twee versjes op te zingen uit den 25ste Psalm. Eén van beiden was „Zie op mij in gunst van boven, enz.". Maar o, wat werd ik onder dat zingen wonderlijk in mijne Ziel gegrepen. Het was als een licht van boven mijne Ziel bescheen, en hieronder viel ik neder om Genade, ik had niets om bij te brengen, voor mij bleef niets over dan Genade. In dit gestel bragt mijn Vriend mij weder naar huis en toen deze des anderen daags weder vertrok, gaven wij elkander de hand, waaronder ik in tranen uitbarstte, want den gansche nacht had de Heere werkzaam aan mijne Ziel geweest.
Toen had de Heere mij eerst bij mijn hart bepaald, en mij doen zien, dat ik aan alles schuldig was. Ik zeide tegen hem, dat hij voor mij moest bidden, en ook de Vromen, waar hij naar toe ging. Doch deze wees mij naar Jezus, maar die kende ik niet op dat ogenblik. Daarna ging ik naar bed om wat uit te rusten, want ik droeg een zwak ligchaam met mij om".
„Ik zag wat groot Zondares ik was, dat ik in Adam verdoemelijk was, en ik moest den Heere billijken in zijn Regt, want de Heere had regtvaardige reden om mij te verdelgen. Twee dagen ben ik geweest dat ik dacht: Och, ware ik maar nooit geboren geweest. Ja, het was buiten hoop; het dreef mij veel naar den Heere, doch ik werd maar
achtervolgd, hetwelk mij veele benauwdheden veroorzaakte, want de vijand wilde zijn prooi niet missen. Door deze angsten raakte het ligchaam geweldig overstuur, het bloed en de zenuwen geraakte in verwarring. Het was voor de bevalling van een derde kind, en had gecne kleine gevolgen. Toen ik nu ziek op mijn bad lag, kwam mij klaar voor hoe het met mijne Ziel gesteld zou wezen, als de Heere mij eens opriep; en daarop kwam mij voor dat er niets voor mij overbleef als vrije Genade door Jezus Christus. Dat gaf mij nog enigszins moed en hoop. Veel mogt ik biddend verkeeren, en veel was ik hiermede werkzaam..."
Doorbraak en vrijspraak
Daarop kreeg ik door Genade in te zien, dat er ook Liefde in God was; dit bragt bij weder tot kalmte. Het was alsof alles meer Liefde in en om mij heen werd. O, wat zag ik een liefde in den Heere, die Zijn Eeniggeboren Zoon gaf voor Zondaren. Hierdoor werd mijn hart vertederd en week gemaakt. Dit duurde zoo eenige dagen. Eens op eenen middag, dat ik alleen zat, werd mijn geest helder en opgewekt, en het was als mijn geest bij het woord werd gebragt: ik heb u lief gehad met een eeuwige liefde, daarom heb ik u getrokken met koorden der goedertierenheid. Met welk een helderheid en klaarheid kwam dit op in mijn gemoed; ik durfde dit niet voor mij zeiven aannemen; het bleef mij eene wonderlijke zaak. Deze woorden kwamen mij voor: Mijn Liefste is mijn en ik ben zijn. Ik dacht wat mag dit zijn? Hierop kwam mij voor: Want, alzoo lief heeft God de Wereld gehad, dat Hij Zijnen Eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem geloofd, niet verderve, maar het Eeuwige leven hebbe.
Toen kwam mij ongeloof weder op, en ik zeide bij mij zelf: ja, er staat geschreven, die in Hem geloofd!, wist ik nu maar dat ik in Hem geloofde. Waarop ik deze woorden kreeg: dat Jezus Christus gekomen was om Zondaren zalig te maken. Daar zag ik mijn naam: ZONDAAR! en daarop gaf de Heere mij licht en kracht om dit aan mijne Ziel toe te passen. Ik viel in den geest voor den Heere neder, maar dat Zalige dat ik in het vinden van den Heere aan mijne Ziel ondervond is beter te ondervinden dan te beschrijven. Ik zeide: Heere, Gij zijt voor zondaars gekomen, hier ligt nu een zondaar, en immers zijt Gij ook voor mij gekomen; ik een goddeloze Heere, en voor zulken zijt Gij toch gekomen. Och Jezus, wat wilt Gij, dat ik doen zal? Hier zonk ik weg in aanbidding en verwondering en ik genoot ene Heerlijkheid aan mijne Ziel die geen oor heeft gehoord en geen oog heeft gezien en die in het hart des mensen niet is opgekomen".
„Het duurde zoo veertien dagen, dat ik bijna niet at noch dronk, ik genoot zoveel van dat Hemelsche manna, dat ik bijna geen behoefte aan spijs of drank had. Het was in de maand junij, alles ademende liefde wat in en om mij heen was. Wanneer ik die heerlijke werken Gods in de Natuur zag, want overal mogt ik Hem opmerken, met wien mijne Ziel bevredigd was door Christus, dan kon ik niets andere dan in aanbidding voor den Heere nedervallen. Het was alsof ik in Eden was, want mijne Ziel was met alles bevredigd. O, die Jezus vindt, die vindt het leven, en geniet alreeds de Hemel op aarde".
„Op den tweede Pinksterdag heeft de Heere mijn tong losgemaakt, en toen mogt ik eens vertellen wat de Heere van mijn 16de jaar had gedaan. Den ganschen middag gaf de Heere mij te spreken, zodat ik er vermoeid van werd; en biddende mogt ik er onder wezen dat de Heere hunne Zielen mogt verbrijzelen".
„Lang reeds mogt ik zien dat er in deze dagen geen zuivere waarheid wordt gepredikt, dit was voor mij zeer smartelijk, zoodat ik ook niet nalaten kon om daar voor uit te komen. Mijne familie kwam al spoedig tegen mij op, doch de Heere gaf mij te spreken, zoodat zij tegen elkander zeiden: nu, wij kunnen er niets tegen doen; het is al veel te ver met haar heen, zij trekt de Godsdienst veel te ver door. En toen hun spreken niets op mij vermogt, gingen zij naar mijn man op zekeren tijd dat ik niet tehuis was, doch bij deze ontvingen zij ook geen heil. Eenigen tijd daarna kreeg ik bezoek van mijn vroegere Leeraar, die mij vroeg, waarom ik niet ter Kerk kwam, En ik mij even bedenkende zeide: dit zal ik u met korte woorden zeggen, de Leer die er tegenwoordig gepredikt wordt is veel te ligt, daar begeer ik niet de Eeuwigheid op in te gaan, het is alsof alle menschen na den dood eene Eeuwige Heerlijkheid zullen ingaan, doch ik heb geleerd dat dit niet zo is, er wordt ook niet geleerd, dat God een Regtvaardig God is er wordt maar gezegd om te gelooven, maar niet dat de Heere dat zelf moet werken, het is toch immers een gave; in één woord de Heere wordt niet op het hoogst verheerlijkt en de Zondaar op het diepst vernederd. Spoedig ging hij weg en zeide: nu gij zult u hoop ik hier eens op bedenken."
„O, als Gods volk alles wat hen ontbreekt alleen van Hem afsmeekte, met al hun nooden en el-
lenden tot Hem vlugtte, die als wij bidden naar Zijnen wil Hij ons verhoort. Hij is de Heere, die mildelijk geeft en niet verwijt. In deze dagen is er duisternis en liefdeloosheid onder Gods volk, hoogmoed en eigenzin. Er is een diep verval in de Kerk, ook in de uitwendige. Men noemt deze Eeuw de verlichte, maar o, die bij Geestes licht ziet, ontdekt dat het zeer duister is, ook bij de vromen! De Heere zegt: Mijn volk heeft twee boosheden, Mij de springader des levens verlaten, en heeft zich zelf bakken uitgehouwen, gebrokene bakken die geen water houden. Vanwaar al die ontzettende oorlogen, dure tijden, enz.; men zoekt dikwijls de oorzaak bij de natuur, doch te vergeefs."
„Woensdag den 15de November 1854. Deze morgen zag ik voor het eerst de sneeuw van den Winter. Hierin ook mogt ik de Heere opmerken, en daar ik juist dc Psalmen opensloeg, vond ik ineens dit versje uit Psalm 27. Hij zend Zijn bevel op aarde, Zijn woord loopt zeer snel. Hij geeft sneeuw als wol, Hij strooit den rijm als asch. Hier mogt ik des Heeren grootheid opmerken, en de orde en geregeldheid in al Zijne werken.
Deze avond zou ik naar een Vriendin toe. Onderweg kwam mij iemand tegen, die mij vroeg waar ik heen zou. Hij zeide: ik moest naar de Afgescheiden Kerk gaan, waar een Professor zou prediken. Mijn besluit was spoedig genomen, en ik ging daarheen. Onze text was uit den 2de Psalm, deze woorden: Ik heb toch mijnen Koning gezalfd over Sion, den berg mijner Heiligheid. Sions is Gods volk, en die Koning is Jezus. Hierbij besprak de Leeraar de heerlijkheid van Gods volk in een klare bevinding; hoe dat zij gekleed waren met witte kleederen , en welk een kroon er voor hen weggelegd was in den Hemel, en hoe veilig zij zijn onder het oog van Koning Jezus, dat Hij hen regeerd met een gouden scepter, hoe Hij hun voor-en agtertogt is, en hoe ze door Hem beveiligd worden tegen alle Leeuwen en Wolven, en welk een Hemelsche spijze zij van Hem genieten. Ja, hij zeide er veel meer bij dan ik beschrijven kan. O, wat mogt ik hieronder genieten!
Zalige vrede die alle verstand te boven gaat; ik dc grootste der zondaren had geen straf meer te vreezen. maar zou een Eeuwige Heerlijkheid genieten, die ik hier al reeds in aanvang heb. O, ik mogt een weinigje van die Hemelsche Bruiloft genieten, niets bleef er voor ons over dan diepe aanbidding en verwondering. Toen ik uit de Kerk kwam zou ik naar een Vriendin toe, doch eerst ging ik naar mijn Ouders, om hen hier iets van mee te delen. Hier raakte ik geheel los, en ging om zo maar te zeggen aan het prediken, zodat het 10 Uur was eer ik het wist".
Slot
Op 27-jarige leeftijd is ze heengegaan, een half uur na de geboorte van haar vierde kind. De bedroefde man en vader schrijft in de overlijdensadvertentie „Alhoewel ik niet treur als dengene die geen hope hebben, want haar leven was Christus en dus haar sterven gewin, nogtans ben ik zeer diep getroffen, ook met het oog op mijne 4 Kinderen, die nog te jong zijn om hun verlies te beseffen, Leeuwarden, den 3 Januarij 1857".
STOP DIE KINDERMOORD!
Onlangs lazen we in het Gelders Dagblad over een commissie, die aan de minister heeft verzocht om te zorgen voor fietspaden langs de wegen ten behoeve van dc kinderen die in gedurig gevaar verkeren vanwege het autoverkeer. Vele 'kinderen verongelukken en vinden de dood.
Kindermoord. Onze gedachten zijn in Bethlehem. Koning Herodes heeft naar 't zwaard gegrepen om de kinderen tot twee jaar te doden. Waarom? Herodes heeft gehoord van dc geboren Koning der Joden, het Kind in Bethlehem. En hij duldt geen troon-pretendent naast zich. Hij wil zelf koning blijven en de troon bezitten.
In de grondslag van ons leven zijn wij aan Herodes gelijk. Zingen van het Kindeke willen wij wel. We hebben gezongen op het Kerstfeest. Maar buigen voor het Kindeke en Zijn Woord willen vlees en bloed niet.
Hoe groot is de vijandschap tegen Christus en tegen allen, die door genade voor Koning Jezus buigen. We hebben allen geroepen: Barabbas los, kruist Hem, kruist Hem! Want 't zijn de Joden niet, Heer' Jesu, die U kruisten! Ik heb dat gedaan, 't Kindeke, dat Man geworden is, heeft in ons leven geen plaats. We staan met het zwaard in de hand.
We roepen U toe: stopt die kindermoord. Welzalig zij, die door Gods kracht worden overwonnen en het zwaard uit handen geven, Hem smekend om de vree. Koning Jezus heeft Zijn bloed gestort ter verzoening van verzetshaarden, die om genade smeken.
Vijanden worden door Hem met God verzoend. Zij, die ontwapend zijn, worden tot de overwinning geleid. Het verliezen voor de Heere leidt tot het overwinnen door cn met de Heere. Welzalig zij, die Sions Vorst erkennen voor hun Heer'. Die in Hem hun heil, hun hoogst geluk beschouwen. Die vast op Hem betrouwen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 mei 1979
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 mei 1979
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's