CORRESPONDENTIE
W. C. O. te L. Allereerst hartelijk dank voor uw openhartige brief, die naast de vraag ook een belijdenis is. Wat heerlijk dat u mag getuigen hoe God in Christus door Zijn Heilige Geest u van uw kinderjaren heeft geleid. Van meetaf woog u de ere Gods zwaar. Maar u hebt ook geleerd dat juist daar uw behoud lag en ligt.
In Christus heeft God gezorgd voor Zijn eer. En wie de Zoon eert, eert de Vader. Wie is het die God eert? Die gelooft in de Zoon, in Gods Geliefde, in wie. de Vader een welbehagen heeft. Uw éne begeerte, God in alles te bedoelen, uw éne smart — het niet te kunnen — is zo treffend getekend. Maar uw enige troost kan alleen wezen in het geloof op Christus zien, dagelijks toevlucht nemen tot Zijn dood, bloed en gerechtigheid. God wordt niet meer geëerd dan in het zich houden aan Christus, door het geloof.
In de levensstrijd zal het blijven: ik ellendig mens tegen onszelf te zeggen en opziende tot de Vader van onze Fïeere Jezus Christus tegelijk te danken. Ik dank God door Jezus Christus onze Heere. Zo bedoelen we Gods eer.
„Zich aan de genade houden gelijk een hond aan zijn meester hecht" (Kohlbrugge) U vraagt naar een uitdrukking enkele keren in een preek gehoord, n.1. dat-de Heere ook verheerlijkt wordt in degenen die verloren gaan".
U zit daarmee. Ten eerste omdat de hel, de plaats der buitenste duisternis nu niet de plaats is waar God verheerlijkt, wel gelasterd wordt. Dat is ook zo. Ten tweede omdat: de Heere de eer van God zo sterk op het hart van de gelovigen bindt zodat zij tot eer van God gered worden. Om uw goedheid eer te geven". Dat is óók zo.
Ik wil toegeven dat we als predikanten voorzichtig moeten zijn in onze uitdrukkingen en de dingen maar niet ongenuanceerd moeten zeggen. Op zijn minst vragen zulke uitspraken, als de door u geciteerde, nadere uitleg. Natuurlijk beweer ik niet dat die uitleg in de preek niet gegeven is, dat weet ik niet. Ik wil alleen maar zeggen dat we niet teveel bekend moeten veronderstellen bij de gemeente, niet alles is vanzelfsprekend. Zonder uitleg kan men beter iets nog niet zeggen totdat men gelegenheid heeft om dieper op de zaak in te gaan. Wij moeten de hoorders niet in verwarring brengen, maar leiden bij het heldere licht van de Schrift.
Wat de uitdrukking zelf betreft komen we inderdaad een soortgelijke gedachte tegen in de Schrift. Maar dan wel zeer genuanceerd. Het voorbeeld hier is de leiding van God met Farao. In Gen. 14 : 4 lezen we: n Ik zal Farao's hart verstokken dat hij hen najage; en Ik zal aan Farao en zijn ganse heir verheerlijkt worden, alzo dat de Egyptenaren zuilen weten, dat Ik de HEERE ben. Hierbij zegt de Kanttekening op de Statenvertaling: od behaalt eer, zowel in het straffen der goddelozcn, als in het ontfermen over zijn uitverkorenen. Daar worden we ook verwezen o.a. naar Ezech 28 : 22, waar de profetie over Sidon luidt: n zo zegt de Heere HEERE: ie, Ik wil aan u o Sidon! en Ik zal in het midden van u verheerlijkt worden; en zij zullen weten dat Ik dc Heere ben, als ik gerichten in haar zal hebben geoefend en in haar geheiligd zal zijn.
Verder verwijzen ons de Kanttekeningen naar Romeinen 9 : 22, 23. Daar spreekt Paulus over Gods vrijmacht. En of God willende Zijn toorn be-
wijzen en Zijn macht bekend maken, met vele lankmoedigheid verdragen heeft de vaten des toorns tot het verderf toebereid; En opdat Hij zou bekend maken de rijkdom Zijner heerlijkheid over de vaten der barmhartigheid die Hij tevoren bereid heeft tot heerlijkheid.
Het gaat hier over de verharding die voor een
deel over Israël gekomen is. Paulus haalt dan als voorbeeld ook Farao aan. Hij zegt in vers 17: Want de Schrift zegt tot Farao: tot ditzelve heb ik u verwekt, opdat Ik in u mijn kracht bewijzen zou en opdat Mijn Naam verkondigd worde op de ganse aarde.
Wat is het geval? Farao was Gods grote tegenspeler in het geding met Gods volk. Zijn rol in de heilsgeschiedenis was dat hij zich verzette en verhardde. Niets mocht baten. Geen plaag bracht hem op de knieën. Toch zal God Farao en zijn macht vernietigen en door Gods overwinning op de Farao zal Gods Naam verkondigd, dus verheerlijkt worden op de ganse aarde. Wat dat betekende voor Israël laat ik nu even rusten.
Paulus legt nadruk op de soevereiniteit van God. In de ondergang van Farao is God verheerlijkt. In het triomferen over zijn vijanden is uiteindelijk ook Christus verheerlijkt, ook al betekent dat voor degenen die zich aldus verharden persoonlijke ondergang. En nu komt de moeilijkheid pas goed. Wat kon Farao er dan aan doen? Dan gaan we God beredeneren. Pas nu op. Want, aldus Ridderbos in zijn commentaar, de pointe van Paulus betoog is er niet op gericht om de menselijke vrijheid en verantwoordelijkheid in de schaduw van de goddelijke praedestinatie (verkiezing) te brengen, maar om de vrijheid van Gods genade tegenover alle menselijke aanspraken en verdiensten te handhaven (Cursivering H.V.)
Daarom loop noch de menselijke verantwoordelijkheid voor zijn zonde, noch zijn aanspreekbaarheid voor het evangelie een ogenblik gevaar". God heeft met grote lankmoedigheid de vaten des zaam. Dat brengt God niet van Zijn heilswerk af. eerder de ondergang verdiend. Zo is het nog. Degenen die zich verzetten en verharden tegen het evangelie had reeds lang Gods straf moeten treffen. Bij zijn ondergang is de zondaar zelf werktoorns verdragen. Farao had ten volle al veel Dat neemt niet weg dat Hij evengoed verheerlijkt wordt, met name in de vaten van Zijn barmhartigheid. Immers Farao's voortgaand verzet moest dienen om Gods barmhartigheid jegens zijn volk des te heerlijker in het licht te stellen, en als de openbaring van Gods recht aan zijn vijanden tot heerlijkheid Gods strekt, hoeveel temeer dan de openbaring van Zijn genade aan Zijn volk.
Samenvattend kan dus gezegd worden:
De voorwerpen van Gods toorn staan in dienst van de rijkdom Zijner heerlijkheid. Dat klinkt genuanceerder dan te zeggen: de Heere wordt verheerlijkt in degenen die verloren gaan, want deze brengen God geen eer toe. Maar God zal in hun ondergang zegevieren en Zich niet verlustigen. Wij mogen van God geen god maken die als een soort Allah er behagen in schept dat er zoveel mogelijk mensen verloren gaan.
Toch is het waar wat Prof. Lekkerkerker schrijft: „Duizelingwekkend is de prediking, dat ook het rijk der duisternis, het rijk aan Gods linkerhand staat te beven op het geweld van de verheerlijking van Gods Naam. Daartoe moest Farao dienen. Het heilsplan van God bedient zich van de oordelen om de weg van Zijn barmhartigheid ten einde toe te kunnen gaan."
We hoeven met geen enkel woord de zaak af te zwakken. Inderdaad, God wordt verheerlijkt in de ondergang van de goddelozen, maar op een heel andere manier, op heel andere wijze dan in het behoud van Zijn gemeente. Door allen die behouden worden wordt God verheerlijkt bewust en van harte. God kan ook verheerlijkt worden ondanks de mens zelf.
Wij gelovigen zegt Calvijn worden met het volste recht vaten der barmhartigheid genoemd, die God als instrumenten gebruikt tot betoning van Zijn barmhartigheid en de verworpenen worden terecht vaten des toorns genoemd, dewijl zij dienen om Gods oordelen te verklaren.
De oorzaak daarvan moeten wij zoeken in de eeuwige en ondoorgrondelijke raad Gods, wiens rechtvaardigheid wij meer moeten aanbidden dan onderzoeken.
Ik heb hiermee niets verklaard alleen maar iets trachten toe te lichten waarvan ik hoop dat u er iets aan hebt.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 mei 1979
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 mei 1979
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's