De Heere waardige wandel
EEN PASTORALE BRIEF
„Gelijk gij ook geleerd hebt van Epafras, onze geliefde mededienstknecht, die een getrouw dienaar van Christus is voor u, die ons ook verklaard heeft uw liefde in de Geest. Waarom wij ook, van die dag af dat wij het gehoord hebben, niet ophouden voor u te bidden en te begeren, dat gij moogt vervuld worden met de kennis van Zijn ivil, in alle wijsheid en geestelijk verstand, opdat gij moogt wandelen waardiglijk de Heere, tot alle behagelijkheid, in alle goede werken vrucht dragende en wassende in de kennis van God". Colossensen 1 : 7-10.
E paf ras
In de middellijke weg heeft de gemeente van Colosse haar bekering te danken aan de arbeid en prediking van Epafras en niet aan die van Paulus. Door dit zo openlijk te vermelden, wil Paulus het werk van Epafras met zijn gezag ondersteunen. Paulus en Epafras brengen hetzelfde Evangelie. Hij noemt Epafras dan ook „onze geliefde mededienstknecht". Letterlijk: onze medeslaaf. Epafras is wel geen apostel, maar wel net als de apostel een slaaf van Christus. Onze oren zijn doorboord als we in de dienst van Christus staan. Niet wij, maar Hij heeft het voor het zeggen. Aan Hem alleen zijn we onderworpen. Slaaf van Christus. Andere dienstknechten zijn 'medeslaven'. Dat houdt laag bij de grond. Voor God en voor elkaar. Het gaat niet om ons, maar om Hem Wiens slaaf we zijn.
De tweede aanduiding voor Epafras is: „die een getrouw dienaar van Christus is voor u". Dit woord wijst meer op de dienst die in opdracht van Christus aan anderen w r ordt verricht. Dienen, diaken-zijn in dienst van Christus en ten dienste van de gemeente. Dat alleen is de opdracht van hen die in Christus' dienst staan. Niet heersen. Geen baas spelen. Niet achter onszelf aandraven. Niet eigen eer zoeken. Dienen. En dan: voor u. Ten bate van de gemeente. Niet: de gemeente is er voor de dienaar. Maar omgekeerd: de dienaar is er voor de gemeente.
Een getrouw dienaar van Christus voor u. Als een vlam die slechts brandt om anderen licht te geven. Of anderen warmte te geven. Dienaar van Christus. Zijn leven was dienen. Onder u als één die dient. Niet gekomen om gediend te worden, om verwend te worden, om verafgood te worden. Maar om te dienen en Zijn leven te geven als een losprijs voor velen. Zijn voetstappen zijn er om na te volgen. Zulke dienaren bouwen de gemeente van Christus. Die laten een spoor na. Niet
een spoor van vernieling, maar een spoor van liefde en vrede. Een getrouw dienaar. Getrouw betekent: betrouwbaar, geloofwaardig. Epafras gaf alles wat hij had. Zijn onderwijs en prediking was echt en in overeenstemming met het Evangelie van Christus. Wat een zegen voor een gemeente waar een getrouw dienaar van Christus mag arbeiden die het Woord recht snijdt. Dat laat wat na, zoals in Colosse: het bracht vrucht voort (vers 6).
Liefde en Geest
Deze vrucht: , , die ons ook verklaard heeft uw liefde in de Geest". Epafras verspreidde een goed gerucht rond van de gemeente: liefde in de Geest. De liefde is genoemd „de nieuwe, Christelijke bestaanswijze" (H. N. Ridderbos). In de liefde komt naar buiten uit wat het betekent om in Christus te zijn. En dat in Christus zijn is tegelijk 'in-de-Geest-zijn', 'in-het-geloof-zijn'. Liefde in de Geest. In de sfeer van de Geest, liefde door de Geest bewerkt. Elders noemt Paulus als eerste aspect van de vrucht des Geestes: de liefde (Gal. 5, 22). En elders bidt Paulus „door onze Heere Jezus Christus en door de liefde des Geestes..." (Rom. 15, 30). Echte liefde is werk van de Geest. Liefde wordt ook gevoed door de Geest. Waar de Geest is, daar is liefde. Waar de Geest niet werkzaam is, daar is geen liefde. Of omgekeerd: waar geen liefde valt te bespeuren, daar kan de Geest gedoofd zijn. Daar kan Hij bedroefd zijn, zodat Hij Zich inhoudt of terugtrekt. Waar liefde woont, dat wil zeggen: waar de Geest woont. Vleselijke vriendschappen, schrijft Calvijn, hangen aan uitwendige vriendschappen. Maar de geestelijke liefde heeft een inwendige wortel. Hier ligt het geheim van waar gemeentelijk leven: liefde in de Geest. Liefde jegens allen. Liefde jegens elkaar. Liefde jegens de huisgenoten van het geloof.
Bidden en begeren
Deze blijde berichten uit de mond van Epafras over de gemeente Gods in Colosse geven Paulus veel gebedsstof. „Waarom wij ook, van die dag af dat wij het gehoord hebben, niet ophouden voor u te bidden..."
Er is kennis van Gods genade gekomen, geloof in Christus, liefde tot de heiligen, het geestelijk leven is vruchtbaar. En nu bidt de apostel dat dat alles mag toenemen, verdiepen, verbreden. Samen met Timotheüs draagt hij de gemeente aan de Heere op.
Wat leren we ook hier Paulus kennen als een man die terecht mag schrijven dat „hem dagelijks de zorg overvalt van al de gemeenten" (2 Kor. 11, 28). Hoe bijzonder woog hem steeds het wel en wee van het wettig eigendom des Heeren, de gemeente Gods, het lichaam van Christus. Moest dat ook niet ons veel meer wegen, dan allerlei vaak bijkomende zaken en problemen die het geestelijk leven in een gemeente zo kunnen stremmen? Hier gaat het toch om het meest wezenlijke van alles „dat gij moogt vervuld worden met de kennis van Zijn wil..."
Ook in kerkelijk opzicht geldt de vermaning van Jezus tot Martha: Gij bekommert en verontrust u over veel dingen, maar één ding is nodig. Eén ding hebben we allen persoonlijk nodig, maar hebben ook de gemeenten zo nodig, heeft onze kerk zo nodig, namelijk dat de kennis van Christus' wil de harten mag vervullen. En nu had Paulus veel stof tot dankbaarheid (vs 3), rnaar „de beste Christenen zijn. nog onvolmaakt en er is gebrek aan hogere kennis bij een ieder, terwijl inzinking dreigt" (P. Biesterveld). Bidden is begeren. In het gebed legt de bidder zijn begeren voor de Heere neer. Dat mag gedaan worden „door bidden en smeken ' en tevens „met dankzegging" (Fil. 4, 6).
Wat is hier het begeren? Wel, de voorbede concentreert zich op het kennen van Gods wil. Er is in de gemeente al een zekere kennis van Gods wil. Maar het gaat de apostel hier om „het vervuld worden met de kennis van Gods wil. Niemand is nog gekomen tot een volkomen kennis. Integendeel, er ontbreekt nog veel aan. De kennis mag best nog dieper en gefundeerder worden. Bedekt levert de apostel hier enige kritiek (Calvijn). Ze mochten God best nog volkomener kennen. Ze hoeven niet te denken dat ze het hoogste al bereikt hebben.
Wat bedoelt Paulus met de wil van God in dit verband? Er zijn er die denken aan de wil Gods tot onze verlossing in Jezus Christus. Anderen kiezen meer voor de wil van God ten aanzien van de levenspraktijk der gelovigen. Hoe wil de Heere dat we zullen leven? Hoe moeten we als gelovigen ons gedragen, ons opstellen temidden van het bonte leven in de wereld? Het is moeilijk om beide helemaal van elkaar te scheiden.
Een rechte, geestelijke, bevindelijke kennis van Gods wil inzake de zaligheid voor eigen hart en leven, gegrond in Christus alleen, zal altijd konsekwenties hebben voor de praktijk der Godzaligheid. In het kader van de Colossensenbrief speien leer én leven beide een rol. Op beide fronten werd een aanval gedaan door de dwaalleraars in de gemeente. De leer inzake persoon en werk van Christus werd verduisterd. En dat had weer gevolgen voor het leven. Men wilde de gelovigen in Colosse onder een nieuwe wet, in een nieuw diensthuis voeren (zie 2, 16 en 20v). En nu gaat het Paulus er om dat de gelovigen vervuld zouden worden met de kennis van Gods wil. Dat ze die wil Gods volkomen duidelijk zouden mogen verstaan, opdat ze voor een dwaalweg behoed zouden blijven en opdat ze het duidelijk mochten weten wat hen te doen stond. Vervuld met de kennis van Gods wil. Dat is vandaag nog nodig. Misschien wel meer dan ooit in onze zo complexe samenleving. Wat wil God? Wat wil Hij van mij? Wat wil Hij dat ik doen of wat ik laten zal? Daarbij is leiding nodig vanuit het Woord. En het kan niet anders: wie Christus toebehoort, wil alleen maar meer Gods wil doen. „De omzetting van het leven door het evangelie vraagt een volkomen nieuwe oriëntering in alle verhoudingen. Met de bereidheid hiertoe, moet God ook het inzicht schenken" (H. N. Ridderbos).
Wel, die kennis van Gods wil vindt plaats „in alle wijsheid en geestelijk verstand". Dat wil zeggen: de kennis van Gods wil schenkt God door wijsheid en geestelijk verstand te geven. Wijsheid wordt hier, .als op meer plaatsen in de Schrift, praktisch bedoeld. Levenswijsheid, praktische toepassing van het geloof. En geestelijk verstand. Denken en handelen door de Geest geleid en bepaald. Verstand is: inzicht hebben, doorzien, doorgronden. Dat is bij ware christenen altijd een geestelijke zaak. De tegenstelling die de apostel op het oog heeft is: vleselijk, menselijk, van deze eeuw. Voor hun bekering werden ze geleid door vleselijk verstand, door een puur menselijk denken, door een overwegen vanuit de geest van deze eeuw.
Maar sinds hun bekering tot God is er wijsheid en geestelijk verstand gekomen. God leert Zijn kinderen heel anders tegen de dingen aan te kijken. We bezien ze niet van beneden uit, maar meer van bovenaf. We beoordelen mensen en dingen van God uit, van Zijn wet uit. God geeft ons de maatstaf in handen. En daarin moeten de Colossensen nog zo veel leren. Vandaar Paulus' voortdurende voorbede 'dat ze vervuld mogen worden met de kennis van Zijn wil in alle wijsheid en geestelijk verstand'.
Levenswandel
Waar God die kennis van Zijn wil geeft, dat vervuld worden in alle wijsheid en geestelijk verstand, daar komt dit er uit: „... opdat gij moogt wandelen waardiglijk de Heere..." In veel brieven van Paulus komen we de nadruk tegen op de praktische levensinstelling en levenswandel der christenen. Maar toch wel vooral in deze brief. Wandelen waardiglijk de Heere. Daar gaat het om. Dat is Godverheerlijkend. De uitdrukking „wandelen waardiglijk de Heere" gebruikt de apostel op meer plaatsen in zijn brieven (Efeze 4, 1; Fil. 1, 27; 1 Thess. 2, 11). Waardig betekent letterlijk: iets wat opweegt tegen, wat gelijkwaardig is. Verder: in overeenstemming met dat wat of met de persoon die erna genoemd wordt. Dus hier: een wandel in overeenstemming met wat de Heere ze heeft geleerd, in overeenstemming met het grote voorrecht dat de Heere ze heeft geschonken. De wandel. Paulus kiest dat beeld voor het leven der christenen. Ze wandelen op een pad. Het leven is terecht genoemd: een reis. En de loop van het leven is de wandel. Die wandel moet de Heere waardig zijn. Dat wil zeggen: in die wandel moet uitkomen onze band aan Christus, ons vrijgekocht zijn door Zijn bloed, ons toebehoren aan Hem. Onze wandel zal Zijn Beeld te zien moeten geven. Hij gaf de Zijnen een voorbeeld ter navolging. We hebben in de wereld te zijn zoals Hij in de wereld was. De geestelijke kennis krijgt een uitwerking in een geestelijk leven. Leer en leven zijn zo nimmer te scheiden. Rechte leer vraagt om een recht leven. Wandelen waardig de Heere.
Wat raken we dan terecht beducht om de Heere te bedroeven door onze wandel. Om een smet te werpen op Zijn reine kleed. Wat vraagt dat om een nauw leven met die Heere. Een tere, hartelijke omgang in veel gebed en afzondering voor Zijn aangezicht. Om van 'Hem te leren hoe wij wandelen
moeten. Eer we naar 'buiten' gaan, zullen we eerst naar 'binnen' treden. De binnenkamer is de oefenplaats hoe we buiten zullen wandelen. Wandelen waardig de Heere.
En wat wil nu die door de Heere vernieuwde mens? Alleen maar dit: „... tot alle behagelijkheid.. " We kunnen beter vertalen met: „om (Hem) in alles welbehagelijk te zijn". Niet om mensen allereerst te behagen en in te winnen, maar vooral om Gode te behagen. Terecht is er op gewezen dat „behagen" en „welbehagelijk" door Paulus steeds in verband met God en met Christus wordt gebruikt (H. N. Ridderbos).
Wat wil God dat ik doen zal. Dat is steeds het hoofdmotief voor elke overlegging, voor elke daad van een waar gelovige. God voorop. De Heere de eerste. Hij steeds het voorwerp van elke geestelijke overlegging van mijn hart. Gode behagen, al zou dan iedereen ons mishagen. Je kan beter Gode behagen, dan alle mensen behagen. Beter God mee en iedereen tegen, dan iedereen mee, maar God tegen. Om Hem welbehagelijk te zijn. Ja, Hem en Hem alleen! Dat is de keus geworden van het vernieuwde hart. Wie anders dan Gij alleen, mijn lust en leven. Laat U mijn tong en mond en 's harten diepsten grond toch welbehagelijk wezen!
Waarin komt dat „God welbehagelijk zijn" dan vervolgens openbaar? Wel hierin: „in alle goede werken vrucht dragende en wassende in de kennis van God". Hier komen de woorden uit vers 6 weer terug. Wie de Heere waardig wandelt, die is een mens die vrucht draagt. Geen vrucht wijst op een on-waardige wandel. Vrucht dragen. En dat „in alle goede werken".
Hier stijgt het beeld van de goede boom met de goede vrucht boven zichzelf uit. Een gelovige is een boom waaraan allerlei vruchten hangen. In alle goed werk. In de Bijbel worden de gelovigen wel vaker bij bomen of planten vergeleken. Palmboom, olijfboom, eikenboom, wijnstok. En de beeldspraak daarin is aansprekend. Ze zijn levend, groeien op, dragen op zijn tijd vrucht, ieder naar zijn aard en soort. Het leven der gelovigen komt daarin met boom en plant overeen. Ze zijn niet alle dag eender. De ene tijd is er veel vrucht. Een andere tijd ontbreekt weieens de vrucht. Om dan weer bij vernieuwing de hemelse Landman om Zijn vrucht te smeken. Nodig is in de wijnstok te blijven. Het voornaamste is de wortel in de grond. Of we geplant staan aan waterbeken. Is de wortel een waar en levend geloof en zijn onze waterbeken Christus en Zijn volbrachte werk. Want zonder Hem kunnen we niets, zijn we niets, dragen we geen vrucht. In alle goed werk. In het groot. In het klein. Opvallend voor een ieder. Verborgen voor allen, maar bekend bij God.
Uw Vader die in het verborgen ziet, ziet daar de vrucht. In alle goed werk vrucht dragende. Let op dat: dragende. Niet zelf vrucht voortbrengend. Niet zelf vrucht producerende. Maar vrucht dragende. Het zijn vruchten van Christus die de rank alleen maar mag dragen. Die rank is daar niet groot door, wel de wijnstok. In de vruchten, in de goede werken worden niet wij, maar alleen de Heere verheerlijkt. Wij dragen wat Hij geeft. Als Hij niets geeft, hebben wij ook niets om te dragen. Maar wel is het waar, dat het een onmogelijkheid is voor een ieder die Christus is ingelijfd dat hij of zij geen goede werken zou voortbrengen en vruchten zou dragen. Dat vrucht dragen in alle goed werk gaat gepaard met het wassen in de kennis van God. „Die kennis Gods is de dauw en de regen die de planten voedt. Hoe meer wij kennen van het wezen Gods, van Zijn majesteit, liefde en macht, hoe meer wij verstaan zijn raad en zijn wil, te vaster zal ons vertrouwen op Hem zijn, te vuriger onze liefde en te volgzamer onze gehoorzaamheid" (P. Biesterveld).
Opvallend is tenslotte dat Paulus het hier weer over de kennis van God heeft. Dat is en dat zal ons nog meer opvallen in deze brief. Wat is het rechte kennen van God?
Voor deze keer weer genoeg stof tot overweging en overdenking. Gods zegen vergezelle u daarbij opdat ook u Zijn wil moogt leren kennen, die vol is van het zoeken naar uw heil.
B.
J. M.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 maart 1979
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 maart 1979
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's