HET VISNET
Wederom is het Koninkrijk der hemelen gelijk aan een net, geworpen in de zee, en dat allerlei soorten vissen samenbrengt:
Hetwelk, ïvanneer het vol geworden is, de vissers aan de oever optrekken, en nederzittende lezen zij het goede uit hun vaten, maar het kwade werpen zy weg. Alzo zal het in de voleindig der eeuwen ivezen; de engelen zullen uitgaan en de bozen uit het midden der rechtvaardigen afscheiden;
en zidlen hen in de vurige over rverpen; daar zal wening zyn en knersing der tanden. Matth. 13 : 47—50.
Opnieuw vraagt het Koninkrijk der hemelen onze aandacht. Ditmaal vergelijkt de Heere Jezus het met een net dat in de zee geworpen wordt. Dat beeld moet Zijn hoorders wel aanspreken. Immers, de meeste van Zijn discipelen, voor wie de gelijkenissen in de eerste plaats bedoeld zijn, zijn vissers. Verschillende van hen heeft Hij weggeroepen van hun schip en hun netten. De geheimen van de zee zijn hen bekend. Hoe zwaar het beroep van de visserij is, dat hebben zij aan den lijve ondervonden. De blijdschap over een goede vangst kunnen zij verstaan. De teleurstellingen — een hele nacht vissen en niets vangen — zijn hen niet bespaard gebleven. Kortom, de taal die de Heere Jezus hier spreekt is een taal die ze verstaan.
We zien het visnet
1) in de zee geworpen
Er zijn vissers aan het werk. Dat zijn uiteraard de discipelen, en in hen alle arbeiders in het Koninkrijk Gods. Volg Mij, heeft de Heere Jezus gezegd, en Ik zal u vissers der mensen maken. Ze doen het werk niet op eigen initiatief, ze doen het op Zijn bevel: op Uw Woord zal ik het net uitwerpen.
Men kan vissen met een angel, maar ook met een net. Een sleepnet waarmee men de hele zee kaii af vissen. Zo'n net is niet breed, maar wel erg lang. Als het uitgeworpen wordt, dan reikt het van de oppervlakte van het water tot op de bodem van de zee.
Dat net, dat in de zee geworpen wordt, is het Evangelie. Het heeft vele mazen waardoor de vissen gevangen kunnen worden. De ene vis in deze, de andere in die maas. Elk Woord uit de Schrift is een maas waardoor een vis gevangen kan worden. Daarom moeten we, op de kansel en in huis, het hele Woord gebruiken. Niet een stukje van het net in de zee werpen, maar het hele net.
De zee, dat is de mensenwereld. Daar zwemt overal vis. Alleen — we weten niet waar de vis op een bepaald ogenblik zwemt. Soms denken we een hele school vissen aan te treffen en dan werpen we daar het net, maar wat valt dat tegen... Dan weer denken we: we zullen het daar maar niet proberen, want daar zit toch geen vis, maar bij nader inzien wordt het een rijke vangst.
Wie zal ze'ggen waar de vis zit.? Wie garandeert ons een goede vangst.? Wie bespaart ons de teleurstellingen.? Eén ding is zeker: het net moet uitgeworpen worden. Als we het net aan boord houden zal er niet één vis gevangen worden.
Van de gewilligheid van de vissen hoeven we het niet te verwachten. Er is niet één vis, die uit zichzelf naar het net komt zwemmen. Van de kunde en de ervarenheid van de vissers moeten we ook geen hoge dunk hebben. Wat weten we eigenlijk weinig van de grote zee. Wat voor vermoeden hebben we van de ontelbare vissen die daarin zwemmen?
Er is alleen maar verwachting van het net, dat al die vissen verzamelen kan. Voor de vissers der mensen is er alleen maar iets te verwachten, is alles te verwachten van het Woord dat mensen in z'n greep krijgt.
Vissers moeten geen tam-tam maken, dat zou de vissen maar afschrikken. Vissers der mensen spreken weieens holle, lege woorden, waardoor de vissen bij het net vandaan zwemmen. We maken soms een vertoning van de eenvoudige bediening van het Woord. We vertrouwen altijd te weinig op de capaciteit van het net, we zijn altijd te weinig overtuigd van de kracht van het Woord.
We hebben het net maar te laten zakken. En als het naar de diepte zinkt, te geloven dat de Heere het werk overneemt. Dat Hij doet wat wij niet doen kunnen. Dat de Heere van de zee de vissen bij het net zal brengen en in het net zal verzamelen. Dat kunnen we bovenaan het wateroppervlak niet zien. Dat gebeurt in de diepte, in het verborgen. Niet door kracht, noch door geweld, maar door Mijn Geest zal het geschieden!
We zien het net '
2) naar de oever getrokken
Het net raakt vol, niet met één soort vis, maar met allerlei soorten. Een bonte verscheidenheid van vissen komt in dat ene net.
Het Evangelie krijgt allerlei soorten van mensen in z'n greep. Kleine kinderen en ouden van dagen. Mensen die belangrijke posities bekleden in de maatschappij en mensen die in stilte hun weg gaan. Mensen met een groot verstand en mensen die nauwelijks kunnen lezen of schrijven. Mensen die trouw meeleven en mensen die van God noch gebod willen weten.
Daar is een Obadja, die de Heere vreesde van zijn jeugd af. Een Manasse, die het grootste deel van zijn leven heeft besteed in de zonde. Een Timotheüs die uit hetzelfde geloof leefde als zijn moeder en zijn grootmoeder. Een Lydia wier hart zomaar geopend werd. Een stokbev> ? aarder die in de nood van zijn leven tot God leerde roepen.
Allemaal vissen die gevangen worden in het ene net van het Evangelie. Waar dat net uitgeworpen wordt, daar wordt vis gevangen.
Toch is déze verscheidenheid niet in de eerste plaats bedoeld. Allerlei soorten vissen, dat wil niet zeggen: allerlei variatie in de vissen onderling, dat wil zeggen: goede en kwade vissen. Dat is het voorlopige resultaat van het zwoegen van de vissers met het net van het Evangelie: goeden en kwaden komen in één net terecht. Rechtvaardigen en goddelozen worden door dat ene net omsloten. Niet alleen ware kinderen Gods, ook mondbelijders en naamchristenen worden meegetrokken. Het Evangelie is niet voor allen een reuk des levens, niet voor allen een kracht Gods tot zaligheid. Het is blijkbaar wel voor velen een kracht die hen tijdelijk gevangen houdt.
Op de dorsvloer van de Kerk vinden we kaf en koren. Op de akker van het Evangelie
vinden we tarwe en onkruid. En in het visnet vinden we goede vissen en kwade. Moeten we ons daarover beklagen? Moeten we — zoals de sekten wilden en nog willen — het onreine uit de Gemeente van Christus wegdoen? Dat zou in strijd zijn met de gelijkenis die Christus ons leert. Het net zit vol, maar niemand kan nog bekijken hoeveel goede en hoeveel kwade vissen het bevat. De vissers zijn misschien wel benieuwd, maar ze halen het net tóch niet op om eens even te kijken. Dat kan wachten tot op het strand.
Daar is een Gemeente, die samenkomt onder het Woord. Onder haar zijn hoorders en daders. Maar wie maakt uit wie de hoorders zijn en wie de daders? Daar zijn ouders die beioven hun kinderen op te voeden in de vreze des Heeren. Wie maakt uit of ze dat van ganser harte menen? Daar doen jonge mensen belijdenis van het geloof. Moet een dominé, een kerkeraad vaststellen wie dat met zijn hart doet en wie alleen met de mond? Daar komen lidmaten tot de tafel des Heeren. Moeten de ouderlingen daar gaan schiften?
Het past ons niet een tussentijdse balans op te maken. De Heere kent degenen die de Zijnen zijn. Hij heeft Zich nog nooit in iemand vergist. Wij, vissers, hebben maar het net in de zee te werpen en naar de oever te slepen. Erom te worstelen dat vele vissen gevangen worden in het net van het Evangelie. Daar hebben we onze handen vol aan. En we hebben geen tijd en geen aandacht voor de inhoud van het net. De netten vol zien te krijgen — dat is ons werk. De vissen selecteren — dat is Gods werk.
We zien het visnet
3) op het strand geledigd
De vissers gaan de vangst bekijken en sorteren. De manden staan al klaar om de goede vissen in te verzamelen. De vissers gaan rustig tussen die manden zitten om hun werk te doen.
Een menigte vissen zit er in het net, maar niet alles is geschikt voor de consumptie Erzijn onreine vissen bij, die niet verkocht of gegeten mogen worden. Die vissen worden dan ook met een zekere afschuw weggeworpen. Het mag vallen waar het valt. Lang zal het daar niet blijven liggen.. Er zwermen voortdurend roofvogels over het strand en zodra er buit te bemachtigen valt schieten ze pijlsnel naar beneden om zich ermee te verzadigen.
Nu laat de Heere Jezus ineens het beeld los en worden we met onze gedachten verplaatst naar de jongste dag. Dan zal de scheidslijn worden getrokken tussen mensen en mensen. Maar die scheidslijn loopt anders dan wij denken. Niet tussen de kerk en de wereld. Maar midden door de kerk. De engelen komen om de goddelozen af te scheiden uit het midden van de rechtvaardigen. Niet andersom: niet de rechtvaardigen worden afgescheiden uit het midden van de goddelozen, nee, de goddelozen worden afgescheiden uit het midden van de rechtvaardigen. Want de goddelozen waren niet op hun plaats onder de rechtvaardigen. De kwade vissen hoorden niet thuis in het net van het Evangelie. Ze zijn wel met de rechtvaardigen meegetrokken, hebben samen met hen gezongen en gebeden en misschien wel gedacht samen met hen zalig te worden.
Maar nu valt de grote scheiding. Niet door mensenhanden die zich zouden kunnen vergissen, maar door engelenhanden, die zich niet vergissen. Die de handel en wandel van de rechtvaardigen èn van de goddelozen hebben gezien.
Over het lot van de rechtvaardigen zwijgt Jezus. Daar gaat het hier niet om. In een andere gelijkenis heeft Hij gezegd: Dan zullen de rechtvaardigen blinken als de zon in het Koninkrijk huns Vaders. Dat is genoeg.
Maar het gaat hier over de bozen. Wat zijn dat voor mensen? Die in openbare zonden hebben geleefd? Moordenaars en dieven? Mensen die zich nergens om bekommerden?
Bozen. Dat zijn mensen die de Boze gevolgd zijn. Dat kan, levend in openbare goddeloosheid. Dat kan ook, levend in onze vroomheid en eigengerechtigheid. Want het gaat hier over vissen die gevangen waren in het net van het Evangelie. Over kwade vissen die met de goede meegetrokken zijn in het net. Van wie niemand met het blote oog kon zien dat het kwade vissen waren.
Waarom zijn ze dan boos? Omdat ze, gevangen in het net van het Evangelie, ongehoorzaam zijn gebleven aan de roepstem van het Evangelie: bekeert u en gelooft... Omdat ze niet geloofd hebben dat ze boos waren en van hun zonden gewassen en moesten worden in het bloed van het Lam. Omdat ze geen andere gerechtigheid hebben gekend dan hun eigen gerechtigheid.
Wat een schril contrast voor deze bozen... Gevangen te zijn in hetzelfde net van het Evangelie. Meegetrokken te zijn naar dezelfde oever. Verkeerd te hebben tussen de goede vissen. Misschien wel aangezien te zijn voor goede vissen. En toch niets anders te zijn geweest dan kwade vis.
Een verschrikkelijk lot is het dat deze boze vissen treft. Ze zullen hen in de vurige oven werpen, zegt Jezus, daar zal wening zijn en knersing der tanden. Vervreemd van God in 's afgronds donkere nacht.
Is dat een prediking van hel en verdoemenis, zoals de mensen altijd zeggen? Nee, we prediken de hel en de verdoemenis niet, we prediken dat mensen van de hel en de verdoemenis verlost kunnen worden. Wij dan, wetende de schrik des Heeren, bewegen de mensen tot het geloof! Wat in de natuur niet kan, dat kan in de genade. Kwade vis kan nog goede vis worden.
Eén ding is maar nodig. Dat is het ontroerende gebed van de dichter Revius uit de 17de eeuw:
O Heere, vang mij in het net. Van Uwe dienaars uitgezet. En als Gij het trekt naar het strand. Werp mij niet weder op het land, Behoud mij als een gave vis, En bruik mij, daar 't U eerlijk is.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 februari 1979
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 februari 1979
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's