Een klacht van Gods kind
Mijn ziel kleeft aan het stof; maak mij levend naar Uw Woord. Psalm 119 : 25.
De nood van die klacht
In deze woorden wordt een bittere klacht uitgestort voor Gods Aangezicht. En wij mogen naderen en luisteren, maar dat kan alleen met diepe schroom. Het is immers een heel persoonlijk gebed, dat we hier horen bidden. In een smartelijk zuchten heft zich het hart van de dichter tot God. Hij klaagt de HEERE zijn nood.
U kunt dat toch wel meevoelen, die de HEERE vreest? Er is zoveel te klagen. Donkere dalen moeten worden doorgetrokken. En wat liggen er ook een onmogelijkheden in eigen hart en leven, heftige bestrijdingen, sterke banden, die ons aan het vlees en de wereld binden. Neen, Gods kind kan niet altijd maar zingen. Het kan zich niet ophouden in gemaakte, krampachtige vrolijkheid. We zouden wel blij willen zijn, maar het is zo donker van buiten en van binnen, daarom keert het hart zich klagend tot God. 'k Hef mijn ziel, o God der goden, tot U op, Gij zijt mijn God.
Waarover klaagt de dichter dan wel? Deze woorden worden nog wel eens aangehaald als voorbeeld van het verdriet dat Gods Kerk heeft over haar aardsgezindheid. Wat kan de gelovige daar een strijd mee hebben. We merken hoe we geneigd zijn op te gaan in de dingen van deze wereld. En het trekt ons van de HEERE af. Voor een onbekeerd mens is dat geen smart, die gaat zonder meer in de wereld en wereldse dingen op. Gods kind zal het altijd weer tot een last worden. De HEERE Zelf legt altijd opnieuw de bede in het hart: Wend mijn ogen af, dat zij geen ijdelheid zien.
Hier, in onze tekst echter moeten we in een andere richting denken. In Psalm 44 lezen we van een grote verdrukking, waarin Gods volk verkeert, en dan zegt vers 26: Want onze ziel is in het stof nedergebogen; onze buik kleeft aan de aarde. In die richting moeten we 't hier ook zoeken. De statenvertalers spreken in overeenstemming met Calvijn over een zeer zwaar en zorgelijk lijden waarin de dichter is. Het stof is het stof des doods. Hij dreigt onder te gaan in de dood. Hij kan zich van die dood niet losrukken. Zijn ziel kleeft eraan.
We horen van de psalmdichter niet concreet wat zijn nood is. Is hij zeer ernstig ziek? Zijn het de goddelozen, die hem omringen en naar het leven staan? Wat zijn er niet een benauwenissen in het leven van Gods kinderen! Het leven met de HEERE garandeert ons geen pad over rozen. Integendeel! De HEERE beproeft het geloof ook in de omstandigheden van het dagelijks leven. Ook Gods kinderen krijgen kanker, of moeten hun geliefden door deze ziekte verliezen. Ze raken werkeloos. Ze moeten meemaken, hoe hun kinderen zich van de weg des HEE-REN afwenden. Zij vooral ondervinden allerlei vijandschap van mensen, die hun geloof niet verdragen kunnen. Duizend zorgen, duizend doden kwellen het angstvallig hart.
De dichter dreigt in de dood onder te gaan niet alleen lichamelijk, maar ook geestelijk. Zijn ziel kleeft aan het stof. Zijn ziel, dat is zijn ganse leven. Zijn leven tot in de binnenkant van het hart toe. Heel zijn bestaan dreigt te verstikken in het stof des doods. De uiterlijke nood sleept ook zijn hart mee de dood in. Hij kan zich ook innerlijk niet uit de nood opheffen tot God. Asaf mocht in Psalm 73 betuigen: Bezwijkt mijn vlees en mijn hart, zo is God de Rotssteen mijns harten en mijn Deel in eeuwigheid. Bij deze dichter dreigt alles langzaam maar zeker in het moeras van de dood weg te zinken. Hij kan geen geloof meer oefenen. Hij kan niet staan en roemen in de hoop der heerlijkheid Gods. De HEERE zal toch met Christus alle dingen aan de Zijnen schenken. Hij zal toch niet begeven en niet verlaten. Hij zal toch gedurig leiden! Ja, het is allemaal waar en goed, maar de nood is zo hoog en het geloof zo zwak! AI Uw golven en al Uw baren zijn over mij heengegaan.
Misschien voelt u het wel aan. Er kan een ernstige moeilijkheid zijn in ons leven. Een ziekte, een verlies, een zware tegenslag. En het hoeft soms nog niet eens iets groots te zijn. En toch, het sleept ook ons hart mee de dood in. Mismoedig en troosteloos zitten we terneer. De dood heerst over ons. Met geen mogelijkheid kunnen we weer omhoog I ) komen. Het kunnen ook allerlei bestrijdingen zijn, die ons in die dood trekken of zonden, die opnieuw in ons leven de kop opsteken. Het trekt ons neer in de doodsheid en dorheid van ons eigen hart. We kunnen niet meer zingen het lied van stil vertrouwen. We kunnen onze HEERE en Zaligmaker niet meer groot maken. En ach, Hij is het toch zo waard. Mijn ziel kleeft aan het stof. Ik kan er niet uitkomen. Ik lig er met duizend banden aan verbonden.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 januari 1979
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 januari 1979
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's