Het wonder van de liefde
(2)
De Bron van de liefde
De Bijbel kent voor de liefde maar één Bron. Johannes, de apostel der liefde boort die Bron aan in het vierde hoofdstuk van zijn eerste brief. Hij zegt daar: de liefde is uit God (vs 7) ...want God is liefde (vs 8, 16). Iets groters, rijkers is van de liefde Gods niet te zeggen. Augustinus merkt hierbij op: „Een korte en toch grote lof. Kort zijn de woorden, maar groot is de betekenis. Hoe snel spreken we het uit: God is liefde! Kort is het. Als ge het telt is het slechts één zinnetje. Als ge de woorden weegt, hoe zwaar is het dan."
Ja, hier moeten we heus onze woorden ook wel wegen, als we iets willen gaan zeggen over Gods liefde. Weeg dit woord, God is liefde en u zult merken, ze zijn zó zwaar van gewicht, dat ze heel de heerlijkheid van de goddelijke liefde omvatten. Wie kan daaraan tillen? Zo zwaar van gewicht dat niets ter wereld er tegen opweegt. Weeg uw woorden, want door veel te zeggen, in ieder geval door meer te willen zeggen dan de Schrift in alle soberheid en diepte doet, overschrijden we de grenzen. God is liefde! Het gaat ons begrip te boven. Hier is heilig land en past ons diepe eerbied. God is liefde. Het wordt betwist en bestreden van alle kanten. Nooit zal de mens die van nature geneigd is God te haten, die niet meer weet wat liefde is, er voor vallen. Toch, binnen de ruimte van de Kerk blijft het beleden. God is liefde! God, niet minder dan de Drieenige God, Vader, Zoon en Heilige Geest. Dat zegt ons iets aangaande Zijn Wezen.
Er is wel eens gezegd en nu citeer ik: „God in Zijn eigen zelfontvouwing, komt in Zichzelf, door Zichzelf tot Zichzelf. Hij is de Alvervulling van Zichzelf, die door en in zichzelf bestaat in de zelfontvouwing van Vader, Zoon en Heilige Geest."
Het was misschien goed bedoeld van wijlen prof. Wisse, maar ik kan begrijpen dat u zegt: het duizelt me. De vraag is of het zó kan, of je zó over God kunt spreken. Is dit niet meer een filosofische benadering van het diepste geheim? Het blijft bij alle openbaring immers geheim wat het is, God is liefde. Daar is het nu juist het geheim van de liefde Gods voor. Meteen is geïllustreerd hoe arm mijn menselijke taal is om te zeggen wat Gods liefde is, wat het is als Gods Woord zegt: God is liefde.
Toch behoeven we ook weer niet in alle talen te zwijgen. Omdat de taal van de Schrift ons hier voorgaat in het spreken, meer nog in het bezingen van het wonder van de liefde van God. Ja, dat is het toch wel. Bezinning is goed. Zich rekenschap geven van wat in Bijbels licht liefde Gods is, is geboden. Maar zingen van die liefde, dat is het éigenlijke. God is liefde. Dat slaat in de allereerste plaats op God Zelf. De Vader is liefde, de Zoon is liefde, de Heilige Geest is liefde. Nochtans om naar analogie van de geloofsbelijdenis van Athanasius te spreken, zijn het niet drie liefdes, maar het is één liefde. God is liefde. Jezus, de Zoon, licht af en toe een tipje op van de sluier, die het geheim van de liefde tot op zekere hoogte altijd geheim laat. Dat doet Hij met name daar waar Hij de liefde tussen de Vader en Zichzelf ter sprake brengt.
Zo lezen we vooral in het evangelie van Johannes meermalen dat Jezus de liefdesverhouding uitdrukkelijk noemt. Want de Vader heeft de Zoon lief (Joh. 5 : 20). Gelijkerwijs de Vader Mij liefgehad heeft, heb ik ook u liefgehad (Joh. 15 : 9).
Ik wijs u vooral op de wijze waarop Jezus die liefde ter sprake brengt, in het gebedsverkeer met de Vader. In het hogepriesterlijk gebed laat Jezus, om zo te zeggen, Zijn gemeente meeluisteren en trekt haar in de intieme sfeer van het gebedsverkeer tussen Hemzelf en de Vader. Daar horen we Hem bidden: ij hebt hen liefgehad, gelijk Gij Mij hebt liefgehad. Gij hebt Mij, Vader, liefgehad vóór de grondlegging der wereld. En Ik heb hen Uw naam bekend gemaakt, en zal Hem bekend maken; opdat de liefde waarmede Gij Mij hebt liefgehad in hen zij en ik in hen (Joh. 17 : 23, 24, 26).
Hier raken we aan een onuitsprekelijke verborgenheid, de nooit te verklaren liefde tussen de Vader en de Zoon.
Meer dan gelóven wordt hier niet van ons gevraagd. Maar wie dat zó gelooft, wordt gebracht tot aanbidding. Het enige wat we daaraan kunnen toevoegen is dat deze band der liefdesgemeenschap binnen het Wezen van God Zelf wordt onderhouden door de Heilige Geest. Nog iets duidelijker: krachtens Zijn liefde heeft de Vader gemeenschap met de Zoon door de Heilige Geest. Meer kunnen wij van de liefde binnen het wezen van God Drieënig niet zeggen. Het is maar een heel voorzichtige aanduiding om te voorkomen dat we hier niet gaan speculeren, alsof wij het zouden kunnen vatten wat het zeggen wil: God is liefde. Van deze eeuwige liefde Gods getuigt evenwel de Schrift, ja, zij loopt als een gouden draad door heel de Schrift heen. God is liefde. Het voorwerp van de liefde des Vaders is de Zoon, Zijn Geliefde, in Wie Hij al Zijn welbehagen heeft.
Hoe moet de Vader de Zoon en de Zoon de Vader hebben liefgehad, en nog liefhebben? Hoe? Dat is grondeloos diep. En die goddelijke onpeilbare liefde heeft van eeuwigheid tot eeuwigheid haar band in de liefde van de Heilige Geest. Zo is het aanbiddelijk wezen Gods de Bron van liefde. Ik denk nu aan de versregel: Laat ons diep in het stof aanbidden.
Het is niet overbodig, dacht ik, om er toch wel met nadruk op te wijzen dat we nooit iets zeggen kunnen over de liefde Gods op-zich-zelf. Wij kunnen over Gods liefde niet in het afgetrokkene spreken, niet abstract. Dat was ook de bedoeling van het bovenstaande niet. Het was maar een onhandige poging om de richting u te wijzen naar de Bron. Zeker, er bestaat nog altijd de neiging, het zit de mens in het bloed om op te stijgen naar God, en vele mystici zijn daarin voorgegaan. Nog steeds wordt het als het summum van geestelijk leven beschouwd als men hoog, hoog boven het stof uitstijgt en zó de liefde Gods bereikt. Ik dacht dat we hier grote gevaren moeten duchten. Zéker het gevaar van een geestelijke hoogmoed, waarbij men dan het liefst etaleert hoe hoog men gestegen, hoe diep men geleid is. Ver boven anderen uit. Helaas ook ver boven de eenvoudigheid uit, die in Christus is.
Daarom wil ik met nadruk stellen dat de Bijbel zelf nergens zo abstract over de liefde Gods spreekt. Integendeel. Daar gaat het over Gods liefde in haar concrete openbaringsvorm. U moet maar eens goed op het verband letten, ook daar waar de liefde Gods ter sprake komt als liefde tussen de Vader en de Zoon, gaat het uiteindelijk niet er om of wij die liefde op een afstand kunnen beschouwen. Telkens en telkens valt het op dat die liefde tussen Vader en Zoon genoemd wordt in de contekst van de openbaring van Gods liefde aan deze verloren wereld.
God is liefde, ja, maar dan zeer concreet. De Vader heeft de Zoon lief, maar dat maakt God Drieënig duidelijk als Jezus gedoopt wordt in de Jordaan. Dan ziet u de Zoon afdalen in het doopwater, omdat het Hem betaamt om alle gerechtigheid te vervullen. U ziet de Heilige Geest neerdalen als een duif en op Hem blijven. U hoort daar de stem van de Vader: Deze is Mijn Zoon, Mijn Geliefde, in Wien Ik Mijn welbehagen heb. Iedere uitspraak over de liefde van de Vader tot de Zoon en van de Zoon tot de Vader staat in het verband van de aan zondaren geschonken liefde Gods.
Waarom heeft de Vader de Zoon lief? Eén van de voornaamste redenen is: Daarom heeft Mij de Vader lief, overmits Ik mijn leven afleg voor de schapen.
Laten we nog eens in herinnering brengen hoe Jezus in het hogepriesterlijk gebed over de liefde tussen Hem en de Vader spreekt. Dan merkt u heel duidelijk dat het niet gaat om ons nu eens „in te lichten" over de verhouding van de liefde binnen het wezen Gods, maar dat het er juist om gaat hoe deze liefde Gods de achtergrond vormt van de liefde waarmee God de wereld liefheeft (Joh. 3 : 16) en Zijn gemeente door het bloed van Christus gekocht, verlost. Met andere woorden: ls Jezus spreekt over de liefde tussen de Vader en de Zoon, dan laat Hij er Zijn kerk niet buiten. Hij bidt dan: k in hen en Gij in Mij, opdat zij volmaakt zijn in één en opdat de wereld bekenne dat Gij Mij gezonden hebt, en hen hebt liefgehad, gelijk Gij Mij hebt liefgehad. Met deze woorden, zegt Calvijn, wil Christus ons de oorzaak en oorsprong der liefde aanwijzen. Want het is Christus alléén, dewelke de titel van Beminde toebehoort. En dan gaat Calvijn helemaal niet speculeren hoe of die liefde Gods er nu uitziet. Die laat hij om zo te zeggen volledig voor wat zij is. Onbegrijpelijk, onpeilbaar, zo goddelijk verheven als diep. Maar hij vervolgt dan: Voorts zo draagt de hemelse Vader diezelfde liefde alle lidmaten toe, waarmee Hij het Hoofd der kerk liefgehad heeft, zodat Hij niemand liefheeft dan in Christus".
Calvijn schakelt dus heel wijs en bedacht-
zaam direct over naar de concrete liefde Gods, zoals die gestalte krijgt in de verlossing van Gods gemeente, in de redding der wereld.
Niet anders ligt het in het volgende vers (24). Vader, Ik wil, dat waar Ik ben, ook die bij Mij zijn, die Gij Mij gegeven hebt; opdat zij Mijn heerlijkheid mogen aanschouwen die Gij Mij gegeven hébt; want Gij hebt Mij liefgehad voor de grondlegging der wereld. De verleiding is groot om nu met ons denken door te dringen in de betekenis van het woord: liefgehad van vóór de grondlegging der wereld. Ons alleen daartoe te beperken, daartoe de hoge vlucht te nemen en de rest te laten voor wat het is. Maar dan overschrijden wij dc perken. Geestelijke hoogvliegerij gaat werkelijk alle perken te buiten en holt het evangelie uit tot een mysterie-godsdienst. Wees gewaarschuwd! Luister naar het heldere commentaar van Calvijn: „de woorden Gij hebt Mij liefgehad, vóór de grondlegging der wereld, passen veel beter op de persoon van de Middelaar, dan op de blote godheid van Christus. De tekst stuurt ons in een andere richting. Christus zegt dat de liefde des Vaders oorzaak is geweest dat Zijn discipelen Gods heerlijkheid hebben mogen aanschouwen. Waaruit volgt dat Hij bemind is geweest, voor zoveel Hij tot een Verlosser der wereld bestemd was. Met deze liefde heeft Hem de Vader voor de schepping der wereld omhelsd, opdat Hij Iemand zou hebben in dewelke Hij Zijn uitverkorenen lief mocht hebben."
U merkt de nauwe betrokkenheid van de liefde tussen de Vader en de Zoon op het behoud van de gemeente. Calvijn mijdt bewust het apart stellen van de liefde Gods en zwijgt over dit geheim, daarmee eerbiedig het geheim het geheim latend. Wel zoekt hij er de troost uit te peuren — door het geloof — voor de kerk des Heeren.
Tenslotte dan nog even aandacht voor het slot van Johannes 17. Rechtvaardige Vader, de wereld heeft U niet gekend, maar Ik heb U gekend, en dezen hebben bekend dat Gij Mij gezonden hebt. En Ik heb hen Uw Naam bekend gemaakt, en zal Hem bekend maken; opdat de liefde, waarmee Gij Mij hebt liefgehad, in hen zij en Ik in hen (vs 25, 26).
Hier weer hetzelfde. De liefde van de Vader tot de Zoon en omgekeerd staat niet los van de liefde waarmee God in Christus de Zijnen bemindt. Het leven uit de liefde is niet dat de ziel als een soort goddelijke vonk weer opstijgt naar het wezen Gods. Ik vind het vuurgevaarlijk als men tot in onze kringen toe schrijft en leest, „dat wij mensen als ziel, op beminnen zijn aangelegd en de ziel in haar in wezen geestelijk, van God geslacht is... dat het zielehuwelijk met God eerst bevredigend is, naar alle factoren van ons wezen."
Kijk dat wakkert nu het zweverige christendom aan. Daar wordt de ziel losgemaakt van het lichaam. Daar is het niet meer de hele mens die gered wordt met lichaam en ziel. Daar bestaat het geestelijk leven in een pogen om de ziel maar omhoog te krijgen. Terwijl het kenmerkende van de liefde Gods is dat zij van ons geen opstijgen verlangt, maar geloof vraagt in het neerdalen van God, in het openbaren van die liefde in Christus, in het uitstorten van Gods liefde in ons hart. Laten we toch vast zoeken te staan in het Woord, en niet de kant opgaan dat we door „zieleliefde-aandrift worden opgeheven tot en in onze oorsprong, om God in God te genieten". Hoeveel eenvoudiger, bijbelser, maar ook troostvoller voor verslagen harten klinken de woorden van Jezus: Opdat de liefde, waarmee Gij Mij liefgehad hebt, in hen zij en Ik in hen. Dat is, om maar weer eens de grote Reformator aan het woord te laten: „opdat Gij ze in Mij liefhebt; of dat de liefde, waarmee Gij Mij omvangen hebt, zich ook tot hen uitstrekke".
Dat wij binnen het bereik van die liefde mogen komen. „Want de liefde waarmee God ons bemind heeft, is om eigenlijk te spreken geen andere dan waarmee Hij Zijn Zoon van den beginne aan heeft liefgehad, om ons ook in Christus aangenaam en bemind te maken."
Calvijn noemt dit dan een onvoorwaardelijk privilege en voordeel des geloofs, dat wij weten dat Christus om onzentwille van de Vader bemind is geweest, opdat we zo alleen Gods liefde konden deelachtig worden. Juist daar komt het op aan. Niet door aanschouwen van de liefde Gods, maar door in haar te gelóven zijn wij gered en kunnen we alleen gered worden. Geloven in de diepte van ons bestaan, dat wij vijanden zijnde met God verzoend zijn en een plaats hebben aan Gods Vaderhart, dat is putten uit de Bron van Gods liefde. Dat doet stamelen: „God is liefde. Ik in hen en Gij in Mij." Daarmee wordt ons geleerd, dat wij op geen andere wijze in de liefde begrepen worden, dan wanneer Christus in ons woont. Want gelijk dc Vader de Zoon niet aanschouwen kan, of Hij moet ook Zijn gehele lichaam voor ogen hebben, alzo moeten wij ook waarachtiglijk Zijn lidmaten zijn, zo wij in Hem aangezien willen wezen. „O liefde Gods, oneindig groot, ver boven ons verstand."
N. Tonge.
H. V.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 november 1978
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 november 1978
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's