Classis Amsterdam protesteerde ...
In het vijfde deel van het boek van dr. R. B. Evenhuis over de kerkelijke geschiedenis van Amsterdam kwamen we het weer tegen en werden we herinnert aan een belofte die we enkele jaren geleden aan een lezer van ons blad deden. We hadden toen een gesprek over de vraag of er niet meer protesten van de kerk moesten uitgaan ten aanzien van verschillende dingen die niet in overeenstemming waren met het Woord Gods en de belijdenis van de kerk. Er moet veel meer getuigd worden, zo meende deze lezer, en we moeten meer onze stem laten horen tegenover de overheid maar ook tegen de synode. Anders gaat het net als in 1816, zo voegde hij daarbij, toen was er ook niemand meer die protesteerde tegen de invoering van het synodaal bestuur door koning Willem I, die immers de Dordtse Kerkorde opzij gezet heeft en zijn wil aan de kerk heeft opgelegd. Nu waren we het niet met hem eens dat er „niet meer getuigd wordt", want daar zouden uit de laatste tijd verschillende voorbeelden van genoemd kunnen worden. Denk maar aan de handtekeningenaktie van de kerkeraad van Katwijk aan Zee inzake „de bede" in de troonrede. En denk ook maar aan het protest van de kerkeraad, gevolgd door meer dan driehonderd kerkeraden, inzake de „Geloof, hoop en liefde-show" van Ikon. Vergeet ook niet het stuk van de classis Harderwijk over de verzoening. En zo zouden er nog verschillende andere zaken genoemd kunnen worden. We uiten wel eens van algemene kreten die in enkele woorden weerlegd kunnen worden. Maar er zou natuurlijk nog veel meer gedaan kunnen worden. Maar daar willen we het nu niet over hebben. We gingen in dat gesprek nader in op zijn mening dat destijds in 1816 niemand geprotesteerd heeft tegen de invoering van het synodale bestuur. We beloofden hem toen daar iets over in ons blad te schrijven. We haasten ons nu om dit te doen omdat het anders weer in het vergeetboek geraakt. Inderdaad, de protesten zijn destijds weinige geweest en de kerk heeft zich door de koning laten overrompelen. Maar later klonken de protesten des te luider. Toch was er één classis, die een duidelijk protest heeft laten horen en dat was de classis Amsterdam. Dr. Evenhuis vertelt ervan in zijn boek:
„Het is de eer van de classis Amsterdam geweest dat zij dit niet zonder meer genomen, maar geprotesteerd heeft. In haar vergadering van 4 maart 1816 kwam de zaak ter sprake. Na enige discussie werd besloten een eerbiedig adres te richten 'Z.M. onze geliefde koning, behelzende de bezwaren welke wij hebben tegen het Algemeen Reglement'. In het ministerie van Amsterdamse predikanten blijkt dan al een project te zijn opgesteld. Het wordt 'genoegzaam eenparig' aangenomen en ds. Visch en de predikanten van Muiden en Loenen zullen het in Den Haag de koning aanbieden.
De classis begint met te zeggen dat zij haar schroom heeft moeten overwinnen om haar bezwaren naar voren te brengen bij een koning, 'die zijn aankleven aan de kerk herhaaldelijk betuigde en die de voornaamste wonden van haar dienaren reeds heelde'. Maar 'uit vrees niet getrouw te zijn, kan zij niet anders'. De eerste opmerking is dat, als er nieuwe verordeningen nodig waren, het beter was geweest indien deze uit de boezem van de kerkelijke vergaderingen zelf waren opgekomen, zoals dat ook gebeurd was ten tijde van de apostelen en in 1618. Dan zouden zulke veranderingen een volledige grond van wettigheid hebben en in de gemeente minder weerstand ontmoeten. Verder heeft de classis geen geringe bekommering over de aard van de nieuwe bestuursvorm, over de grote veranderingen die zijn aangebracht en over het klein getal leden van de nieuwe kerkelijke organen. De classis wil zich echter beperken tot de bezwaren die verband houden met de leer der kerk.
Het eerste bezwaar is de onbepaaldheid van de invloed van het departement. Volgens het koninklijk besluit bij de invoering van het reglement kan de commissarisgeneraal de bijzondere reglementen die nog nodig zijn, aan de synode voorleggen. Dit doet de vraag opkomen, of hij ook het recht heeft in dit algemeen reglement veranderingen aan te brengen. Van de huidige functionaris vreest de classis geen moeilijkheden, maar wie zal zijn opvolger wezen? Hij kan wel geen lid van onze kerk zijn. Zal hij zich beperken tot 'de uitwendige politie', of zal hij verder gaan? In dat geval zou 'het door de voorouders van Z.M. steeds beschermd gezag der opzieners over de leer der kerk aan het departement komen en de vrijheid verloren gaan, waarom de protestanten zich aan de heerschappij van de paus onttrokken hebben'.
Nog groter bezwaar heeft de classis tegen de grote macht die aan de synode gegeven wordt. Aan een klein college, dat niet meer aan lastbrieven gebonden is, wordt het hoogste kerkelijke bestuur opgedragen en het recht om eventueel de belijdenis en de liturgie te veranderen. De grondleggers van onze kerk hebben om pauselijke en bisschoppelijke heerschappij te voorkomen er zeer wijselijk voor gezorgd dat het gezag door brede vergaderingen van ambtsdragers werd uitgeoefend. De classis acht deze synode onbevoegd inzake de leer. Daarom is
zij bezorgd over de toekomst. Het gevaar dreigt dat er in de kerk twee partijen ontstaan, één die zich aan de nieuwe orde onderwerpt en één die er zich tegen verzet. Leraren die zich schikken zullen door anderen als trouwelozen worden beschouwd. Voor grote verdeeldheid, ja voor scheuring moet men vrezen. De Franse tijd heeft ons al geleerd hoe voorzichtig men moet zijn met veranderingen zowel in de burgerlijke als kerkelijke regering. Veel mensen hebben maar een voorwendsel nodig om zich aan de kerk te onttrekken, anderen zullen oude twisten oprakelen, de bedehuizen zullen ledig staan en de ware belangen van de kerk zullen in het gedrang komen.
Kort samengevat zijn de bezwaren dus: het reglement is niet uit de kerk opgekomen, het brengt een klein aantal aan de macht, het maakt handhaving der leer onzeker door de onbepaalde invloed van de regering en de grote bevoegdheid van de synode, het opent de weg tot partijstrijd en scheuring. Het is een kloek stuk dat griezelig juist de gevolgen voorziet." —
De benoemde commissie heeft het protest aan de koning aangeboden. Hij en zijn minister waren uitermate vriendelijk geweest zo verklaren ze. De koning zou het stuk lezen en overwegen. En de minister gaf bij het afscheid de verzekering dat men helemaal geen plan had om enige verandering aan te brengen in de leer, maar alleen in de vorm van bestuur. Ondanks alle vriendelijkheid had het protest van de classis Amsterdam echter een heftige beroering teweeggebracht. En men schrijft een kritisch antwoord:
„Het was een pittig antwoord geworden vol scherpe kritiek en sarcastische opmerkingen, maar ook erg uit de hoogte. Aan de classis wordt ten eerste ondankbaarheid verweten. De goede koning Willem had, het voetspoor zijner doorluchtige voorvaderen volgende en de zorg voor de godsdienst onder zijn eerste plichten stellende, dadelijk bij de aanvang van zijn regering in het lot van de leraren voorzien. Daarna had hij met grote omzichtigheid en na ervaren kerkelijke personen geraadpleegd te hebben het kerkbestuur van zijn deels oorspronkelijke deels door de tijd veroorzaakte gebreken hersteld en haar de eenheid en kracht gegeven, die zij nooit had bezeten. Door dat besluit van de koning is de innigste wens vervuld van de verstandigste en ijverigste vrienden van de godsdienst, die zich ook voor de volgende tijden van deze nieuwe regeling goede vruchten beloven.
Aan de classis wordt een tweede aanmatiging verweten. Wat verbeeldt die classis zich wel. Zij treedt op als ware zij de kerk zelf. Terwijl een classis niet meer is dan een 'uitvloeisel' van de kerkeraden, welke kerkeraden weer een uitvloeisel zijn van de gemeenten. De classis is ten derde ook nog dom, want zij kent blijkbaar de geschiedenis niet. Uit haar adres moet men opmaken dat volgens haar de classes reeds zouden hebben bestaan ten tijde van de apostelen. Niets is minder waar, want zij dateren uit de tijd van de reformatie en zij zijn toen geboren als een toevallige vrucht van de omstandigheden in de 16de eeuw en van de staatkundige gesteldheid van de landen. Bovendien hebben lang niet alle reformatorische kerken zulke classes, de kerkinrichting is hier zus en daar zo, 'al naar de smaak der toenmalige burgerlijke regering.'
Dit alles is echter nog slechts de inleiding van het betoog. Het stuk verdedigt verder het recht van de koning om dit te doen. De classis had dit wel niet met zoveel woorden aangevochten, maar het schemerde er toch in door. Tijdens de reformatie had de overheid het terstond uitgeoefend, wat met vele voorbeelden uit de geschiedenis wordt gestaafd. En zo is het de gehele republiek gebleven. De provinciale staten hadden de hoogste macht in kerkelijke zaken.
Nog een laatste punt werd in het antwoord aan Amsterdam naar voren gebracht, de vrees van de classis omtrent de leer. Daar begreep de minister nu helemaal niets van. Het nieuwe reglement beoogde alleen 'meerdere concentratie', verder veranderde er niets. De classis zag leeuwen op de weg. Een wijziging van de leer door de minister was in het geheel niet te duchten, want de kerk was niet afhankelijk van zijn departement, maar stond er alleen mee in contact. Vreesde de classis in dezen de minister, dan vreesde zij eigenlijk de koning, aan wie de minister ondergeschikt was. En zulk een vrees miste elke grond. Juist het protestantse beginsel, dat de koning huldigde, kent ook aan de machtigste monarch niet het minste gezag toe in zaken van de leer en het geloof. De koning had hem nadrukkelijk bevolen aan de classis daaromtrent de meest stellige verzekering te doen. Op grond waarvan hij verwachtte dat de adressanten, als leraars van de godsdienst, in hun gemeente het voorbeeld zouden geven van
vertrouwen in de soeverein. Ook van de synode viel niets te duchten. Zij was alleen geroepen om de kerk te besturen en niet om leergeschillen te beslechten, waarbij haar klein getal een voordeel was, want het voorkwam twist en verwarring. Het stuk werd niet alleen, zoals ik reeds vermeldde, aan alle kerkelijke colleges toegezonden, maar ook aan de gouverneurs van de provincies, opdat zij 'volkomen onderricht zouden zijn van des konings gevoelens dezen en er het meest voegzaam gebruik van zouden maken, als hun provincies zich hier en daar dergelijke bedenkingen bij de predikanten mochten voordoen'. De gouverneur van Noord-Holland kreeg daaraan nog toegevoegd 'en ter voorkoming of vernietiging van alle verdere tegenstreving bij min doorzichtigen tegen heilzame verordeningen, tot welker handhaving Zijne Majesteit besloten heeft'." -
Het is wel duidelijk hoe het toen met de vrijheid van de kerk gesteld was. De koning had het bestuur van de kerk overgenomen en de kerk heeft zich zonder veel verdere protesten in de banden van de staat laten sluiten. De gevolgen zijn niet uitgebleven. Een eeuw van strijd is het geweest w 7 aarin de afscheiding en de doleantie diepe wonden sloegen in het lichaam van de kerk. Toch kreeg de classis Amsterdam aanvankelijk niet veel bijval:
„De classis kreeg weinig steun. Van de andere classes betuigden alleen Haarlem (ds. Rutgers!), Tiel, Utrecht, Delft, Tielerwaard en Gorinchem hun instemming, alsmede predikanten uit de classis Leiden en Woerden en de Waalse kerkeraad van Dordrecht. Het protest van de laatste was bijzonder scherp en bestreedt het recht van de koning om de kerkorde in te voeren. Merkwaardig is dat behalve de classis Tiel geen enkele classis van Gelderland reageerde, terwijl zij later toch juist zoveel adressen aan de synode zullen zenden. Maar het was een stilte voor de storm. Reeds in 1819 publiceerde ds. Schotsman, de vriend van Bilderdijk, zijn Erezuil ter gedachtenis van de synode van Dordrecht, 'de eerste klaroenstoot om de muren van kerkelijk Jericho'te doen vallen.' Het protest zwol daarna aan tot een machtige stroom. Vele kerkelijke vergaderingen en nog veel meer leden van de kerk drongen aan op herstel van wat in 1816 gebeurd was. Het protest van Amsterdam vond overal in het land weerklank. In het bijzonder moet hier genoemd worden de generaal in die strijd, mr. Guillaume Groen van Prinsterer. In zijn Nederlandsche Gedachten, in zijn beroemde Handboek, in zijn Recht der Hervormde Gezindheid heeft hij onverdroten gestreden tégen een kerkorde, waardoor de kerk was 'geadministreerd, georganiseerd, en gecentraliseerd' naar het voorbeeld van de staat en heeft hij gestreden vóór kerkherstel." —
De meesten waren echter aan de kant van de koning. Daar waren verschillende oorzaken voor:
„Allereerst moeten dan nog eens de traktementen worden genoemd. De kerk was een domineeskerk, de stem van een ouderling en zeker van een gemeentelid werd (nog) niet gehoord. De predikanten gaven alleen de toon aan. Welnu, zij waren door de nieuwe orde van hun bestaan verzekerd. Honger is een scherp zwaard en zij hadden daar kennis mee gemaakt. Hoe zouden zij die nieuwe orde dan niet toejuichen. Ten tweede was er een grote eerbied voor en vertrouwen in de koning. Vader Willem! Het Nederlandse volk voelde zich één groot gezin onder zijn graag aanvaarde leiding. Hoeveel te meer de kerk. Hij was een nazaat van de Oranje's die de kerk hadden beschermd en gesteund cn persoonlijk was hij een meelevend lidmaat. Er was moed toe nodig om hem tegen te spreken of zijn beleid af te keuren. Ten derde noem ik ook nog eens het verlangen naar rust. Vos zegt in een citaat 'dat de predikanten hoopten, moede van zoveel worstelingen en verdrietelijkheden, en vrij van ontmoedigende zorgen, hun ambtsbezigheden genoeglijk te kunnen waarnemen. Zouden zij, na zoveel beroeringen in de schoot van burgerlijke vrede en onder een vaderlijke regering teruggebracht, de stormen in de kerk moeten zien opsteken, en zo velen in de avond van hun leven, waarin zij meestal niets dan ellende hadden gezien, nog meer van nabij dan tevoren door tweespalt en al haar rampzalige gevolgen gekweld moeten worden? ' En Vos voegt er nog aan toe: 'Rust en vrede dat was het begeerlijkste goed dier leraars. Dat niemand van hen martelaar van zijn overtuiging zou worden was geen al te gewaagde profetie. Dat velen, die zo vaak hun geweten verkracht hadden, buigende voor allerlei verachtelijke machten, nu ganselijk onderworpen zouden wezen, mocht de koning met recht verwachten'." —
Dr. R. B. Evenhuis zegt nog van een en ander over de houding van de classis Amdam:
„De classis heeft er zich bij neergelegd en geen verdere stappen ondernomen. Had zij anders kunnen handelen? Had zij anders moeten handelen? De laatste vraag beantwoord ik ontkennend. De Herv. Kerk is in de 19e eeuw door hen die zich afscheidden, een valse kerk genoemd. Dat oordeel is af te wijzen. In die kerk was volle vrijheid om het evangelie te verkondigen en het reglement schreef dat zelfs voor. Was het anders geweest dan zou de classis hebben moeten doorvechten tot het bittere einde. Had zij het in dat geval nagelaten, dan zou het ontrouw zijn geweest. Dat was echter niet het geval. Had de classis anders kunnen handelen? Ongetwijfeld. Zij had een tweede en scherper protest kunnen indienen, nu niet met allerlei vragen, maar met eisen. Zij had tegelijk een oproep kunnen doen uitgaan tot de hele kerk om steun. Als daar eens op was gereageerd, hoe anders zou de geschiedenis van de kerk zijn verlopen. Aan een eensgezinde aandrang van de hele kerk zou de koning geen weerstand hebben kunnen bieden. Hij zou het voorbeeld hebben moeten volgen van zijn grote voorganger en naamgenoot, prins Willem I. En ook al was de classis vrijwel alleen blijven staan, 't zou haar nog meer hebben geëerd. Maar zij heeft er zich verder bij neergelegd.
Met nadruk moet nog vastgesteld worden dat de kerk het nieuwe reglement niet heeft aanvaard. Er is niet over gestemd noch in bestaande vergaderingen, noch in de nieuwe synode. Dit neemt de verantwoordelijkheid voor de gang van zaken van de kerk echter niet weg. Men heeft de nieuwe organisatie wel het staatscreatuur van koning Willem I genoemd. Die disqualificatie is onjuist. Tenslotte rust de verantwoordelijkheid op de kerk zelf, die er zich bij heeft, neergelegd." —
Het zal ons uit het bovenstaande wel duidelijk zijn hoe moeilijk het is om tegen de tijdgeest in te gaan. Dat goldt niet alleen voor het begin van de negentiende eeuw, dat geldt ook nog voor onze tijd. Toch zullen we moeten blijven getuigen, toch zullen we moeten blijven oproepen tot strijd tegen de tijdgeest. De synodale organisatie van de kerk die in de vorige eeuw zoveel rampspoed over de kerk heeft gebracht, die ook mede oorzaak is geweest dat het kerkverwoestend modernisme vrijuit in de kerk kon blijven omdat er nu eenmaal vrede en rust moest zijn en blijven en verstoring van die orde en die rust de grootste kerkelijke misdaad was, heeft het bijna anderhalve eeuw uitgehouden. Maar destijds hebben we al gezegd bij de invoering van de nieuwe kerkorde, dat een goede organisatie van de kerk nog geen waarborg is voor een bijbelse en reformatorische gestalte van de kerk. Zonder reformatie kan de beste organisatie de kerk niet genezen, We hebben nu een presbyteriale kerkregcring. Maar artikel 10 van de kerkorde functioneert niet, omdat men er geen ernst mee maakt. Het is de nood van de kerk dat men niet dicht bij het Woord Gods leeft en dat men niet uit de bron van dat Woord put en dat men zich niet laat voeden door hetgeen de reformatie aan de kerk geschonken heeft. Het is nodig om de strijd te blijven voeren „tot verbreiding en verdediging van de waarheid" in de hervormde kerk. Waarbij we willen aantekenen dat ook in andere kerken gebleken is dat men onder een goede gereformeerde kerkorde naar schriftuurlijke beginselen toch ver van het Woord Gods kan afdwalen. Daarom moet de oproep gehoord blijven: tot Schrift en belijdenis, tot de wet en de getuigenis, anders zal er geen dageraad zijn.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 september 1978
Gereformeerd Weekblad | 11 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 september 1978
Gereformeerd Weekblad | 11 Pagina's