Schrijnend onrecht
Maar het geroep des volks en hunner vrouwen was groot tegen hun broederen, de Joden... Neh. 5.
Een bittere klacht
Zo was het volk dan in eensgezindheid bezig met cle herbouw van de poorten en de muren van Jeruzalem. Ze bouwden en waakten. Immers het werk moest voort, maar tegelijkertijd de vijand in het oog worden gehouden. Het werk naderde zijn voltooiing. Maar de duivel zit niet stil. Hij zit nooit stil. Alle middelen neemt: hij te baat om het werk Gods te verstoren en tc verbreken. Als hem dat van buiten niet lukt, zal hij het van binnen proberen. Dc onderlinge verhoudingen onder het volk blijken namelijk helemaal niet in orde. te zijn. De armen worden door de rijken uitgebuit en onderdrukt en geknecht. Er is schrijnend onrecht onder het volk en daarover komen ze klagen bij Nehemia. Ze kunnen het niet langer voor zich houden, ze moeten kwijt hoe naar ze er aan toe zijn. Ze mogen wel samen met de rijken aan de muur bouwen, maar van verdere gemeenschapszin geven ze geen enkel blijk.
De allerarmsten horen wc klagen, hoe ze om koren te kopen schuld hebben moeten maken en om die schuld weer te betalen hun kinderen in slavernij hebben moeten geven. Door de woeker die er geëist wordt is er geen enkele kijk op, dat ze ooit hun kinderen terug zullen krijgen. Kunt u zich voorstellen hoe die mensen zich voelden? Een kind is toch het liefste wat je hebt en dan dat kind als slaaf of slavin te moeten afgeven. Dat is toch een zwaard, dat door het moederhart gaat. Dat kan een vader toch niet verkroppen. Maar ze moesten wel. Niet alleen de allerarmsten, ook de kleine boeren hadden het slecht. Door de honger moesten ze hun akkers en wijngaarden verpanden, anders konden ook zij niet meer aan koren komen of hun belasting niet betalen. En wij kunnen nauwelijks beseffen wat dat voor een man betekende als hij zijn akker kwijt raakte of zijn wijngaard. Daar had hij toch op gezwoegd en geslaafd. Maar bovenal, dat was toch het erfdeel, dat aan zijn geslacht was toebedeeld door de HEERE. En moest hij dat nu zo maar opgeven? Maar de rijken waren onverbiddelijk.
Over deze misstanden klaagt het volk. Ja, hun geroep was groot. Het zijn in het bijzonder ook de vrouwen cn moeders die deze bittere klacht laten horen. Het waren toch hun kinderen. Ze hebben ze gedragen onder het hart en moeten ze nu aanzien, dat' hun kinderen wegkwijnen in harde slavendienst?
Kunt u die moeders verstaan? Misschien zegt u: Wat doen ze toch. Laat ze naar huis gaan met hun geklaag. Ze weten toch wel wat Jeremia heeft gezegd bij de puinhopen van Jeruzalem: Wat klaagt dah een levend mens? Een ieder klage vanwege zijn ongerechtigheid.
Dat is zeker het belangrijkste! Waar die klacht niet gekend wordt loopt alles tenslotte op niets uit. Bij die klacht gaat het immers over het onrecht, niet dat óns is aangedaan, maar dat wij God hebben aangedaan. Dat is een onrecht! Veel geroep en geklaag over onrecht gaat hieraan voorbij. Dan blijft het bij het verlangen naar wat aardse verbetering en wat aardse welvaart. Laten we elkaar inderdaad maar ernstig en dringend waarschuwen tegen zulk geklaag. De geest van onze eeuw is er vol van. Maar dat neemt toch niet weg dat we niet mogen opkomen tegen onrecht dat ons is aangedaan. Vooral als het Woord van God het zo anders leert. Want dat was hier het geval. De HEERE had toch gezegd, dat aan armen niet op woeker mocht worden geleend en dat geen Israëliet slavendienst mocht verrichten. Ze waren immers Zijn volk. Hij had ze bevrijd uit Egypte en nu zouden ze mogen leven in vrijheid. En daar herinnert het volk Nchemia ook aan. Ons vlees is toch als het vlees onzer broederen! Wij zijn toch net als zij, Israëlieten!
Zo liggen de onderlinge verhoudingen verstoord. Ziet u de duivel aan het werk! Naar buiten toe zijn er de nodige maatregelen getroffen om de vijand te weren, maar naar binnen ligt het volk open voor allerlei verderf en verval.
Is dat soms nog zo? We kunnen ons hecht aaneensluiten als het gaat over cle verdediging en verbreiding van dc waarheid, als het erom gaat de kerk, de Christelijke gemeente af te scheiden van de wereld. We willen anders zijn en willen dat ook met elkaar laten uitkomen. Maar hoe is het nu naar de binnenkant? Hoe gaan we met elkaar om? Heeft satan daar soms zijn slag geslagen? Doen we elkaar soms ook bitter onrecht aan? Misschien niet financieel, maar wel geestelijk. Wat kunnen we onrechtmatig en lichtvaardig over iemand oordelen. We mogen best van de duivel stoer doen over onze belijdenis, hij heeft ons dan op een andere manier wel in zijn macht. Dat onze ogen er toch voor open zijn. Dat we ons toch verootmoedigen en bekeren tot de HEERE.
Het onrecht weggedaan
Als Nehemia dat gehoord heeft ontsteekt hij zeer. Allereerst vanwege het bittere onrecht, dat de armen wordt aangedaan. Hij is met hen bewogen. Toch vermoeden we dat Nehemia's boosheid nog verder ging. Hij is ook boos op de satan, die nu van binnenuit probeert de zaak van Gods koninkrijk te breken. Zijn we ook wel eens boos op hem of zijn we met hem de beste vrienden? Een voornaam deel van de bekering is het afsterven van de oude mens en daar hoort bij dat we het kwade haten en vlieden. U mag gerust boos wezen cp de satan. Over die toorn mag u de zon gerust onder laten gaan. We kunnen nooit genoeg verontwaardigd wezen over zijn listen in ons eigen leven en in het leven der gemeente.
En zo roept Nehemia de rijken ter verantwoording. Hij zwijgt niet, bang om ze aan te pakken. In de Naarn Gods klaagt hij hen aan. Dat kan toch zo niet. Dat is toch niet in overeenstemming met de vreze des HEEREN. Merkt u, dat Nehemia bij zijn aanklacht direct tot de kern van de zaak komt? Hij probeert geen medelijden te wekken met de armen. Hij praat ook niet over hun rechten. Nehemia blijft niet bij menselijke dingen staan. Hij komt met goddelijke dingen. Wie de HEERE vreest kan zo iets niet doen. Immers dan begeren we te leven naar Zijn inzettingen. En in die inzettingen heeft Hij alle aandacht voor de armen. En wat zal ook de Naam. des HEEREN gesmaad
worden als de heidenen horen hoe het onder Zijn volk toe gaat. Ja, dat is nog wel het ergste. De zonde van het volk zal de heidenen doen lasteren en smaden. Gods volk zondigt niet goedkoop. Denkt erom dat er naar u gekeken wordt, al komt u alleen maar in de kerk en al wilt u van uzelf zeggen dat u onbekeerd bent. Geven ook wij aanleiding om de Naam des HEEREN te lasteren? Hoort dan wat de HEERE ons door de mond van Nehemia te zeggen heeft: Zoudt gij niet wandelen in de vreze onzes Gods, om de versmading der heidenen, onze vijanden?
Wat een genade, dat de rijken dan vallen onder het woord van Nehemia. Het was zo te verstaan geweest als ze zich verzet hadden. Wij mensen laten ons immers niet graag vermanen. En als het er om gaat iets van onze rijkdom af te staan, zijn we niet thuis.
De rijken mochten vallen. Ze beloofden beterschap. Viel u ook? Dat gaf strijd, is het niet? En toch, wat was het goed, wat bracht het een vrede in uw leven, vrede met God.
Als de edelen hun belofte hebben gedaan, vraagt Nehemia een eed van hen. Hij stelt ze met hun belofte voor Gods Aangezicht. Dat getuigt van inzicht in het menselijk hart. Wij mensen beloven zo gemakkelijk. We zijn onder de indruk van een preek en we denken: Ik zal het toch anders gaan doen. We hebben iets ernstigs meegemaakt en beloven verbetering. Maar wat komt er van terecht? Daarom stelt Nehemia ze voor het aangezicht Gods. Hij is Getuige. Ze moeten wel weten wat ze doen als ze hun woord niet nakomen. Ze zullen dan uitgeschud worden en verdorven.
Zijn wij ook niet onder ede gesteld? Toen we ons kind lieten dopen? Toen we belijdenis deden? Toen we ons ambt aanvaardden? Evenzovele eden liggen er voor het Aangezicht Gods! Moesten we dan niet uitgeschud worden! We hebben toch niet anders verdiend! Wat zijn we achteloos met onze eden omgegaan. Als de HEERE ons daar eens naar deed! Wat een wonder toch dat er bij Hem genade is en genade blijft. Dat Hij de eed van Zijn genadeverbond niet verbreekt.
Een goed voorbeeld
Aan het eind van ons hoofdstuk laat Nehemia nog het licht vallen op zichzelf. Al bij de bestraffing van de rijken heeft hij zichzelf ten voorbeeld gesteld, nu vertelt hij er nog meer over, hoe hijzelf optreedt. Hij heeft het loon dat hem als landvoogd toekwam niet geëist, zoals vroegere landvoogden dat deden. Bovendien heeft hij veel ten koste gelegd van zijn eigen goed om de muur te verbeteren. Bovendien stond zijn huis gastvrij open voor allerlei mensen. Dat kostte hem ook heel wat. Elke dag een os en zes uitgelezen schapen, vogels en nogal wat wijn. Belangeloos heeft Nehemia zijn volk gediend.
Is Nehemia hier nu eigenlijk niet een beetje aan het pronken met zijn eigen goede werken? Dat doen wij immers zo graag! Als we door genade iets goed mogen doen, zijn we er al gauw trots op. We worden er groot mee. We zetten als een pauw onze veren uit. Gods kind moet zo menigmaal schrikken van zichzelf, ja een afschuw van zichzelf krijgen. U ook? Of loopt u nog te pronken met uw T deugden en gerechtigheden? Ja, wilt u zelfs pronken met wat de HEERE gaf? Wat verdrietig. We geloven echter niet dat het Nehemia daarom te doen is. Veel meer wil hij door het voorbeeld van zijn leven anderen aansporen. De apostel Paulus zegt in een van zijn brieven: Weest mijn navolgers, gelijk ik van Christus. Mag uw leven een leesbare brief van Hem zijn en kan die brief nageschreven worden? Neen, dan gaat het ons niet om onszelf, dan mag het ons gaan om de eer des HEEREN. Daar mocht het Nehemia ook om gaan. Leest 11 maar in vers 15. Alles wat hij deed, deed hij om de vreze des HEEREN en in de vreze des HEEREN. Dat is het geheim van zijn levenswandel.
Is het ook het geheim van uw leven? Zonder de vreze des HEEREN is onze deugdzaamheid eigengerechtigde vroomheid en hoogmoed. W T e willen immers indruk maken met ónze edelheid of grootmoedigheid. Maar in de vreze des HEEREN hebben we God lief en Zijn wet lief en daarom onze naaste lief. Nehemia is het om de HEERE te doen allereerst en allermeest en zo mag hij zich ook aan het eind van ons hoofdstuk in handen stellen van God: Gedenk mij, mijn God, ten goede alles wat ik aan dit volk gedaan heb. Hij venvacht niets terug van mensen, maar hij mag wel de zegen des HEEREN inwachten. Neen, niet omdat hij wat verdiend heeft. Nehemia weet veel te goed wie hij is. Ook ik en mijns vaders huis, wij hebben gezondigd, heeft hij gebeden aan het begin van ons boek en dat geldt ook nu. Maar de HEERE heeft toch zelf gezegd, dat Hij wil zegenen, wie aan Zijn volk weldoet. Aan Abraham had Hij dat al beloofd. Ik zal zegenen, die u zegenen. En daar pleit Nehemia nu op.
Hoe ligt dat in ons leven? Mogen wij ook daarop pleiten? Hebt u ook goeds gedaan aan het volk Gods? Aan de gemeente des HEEREN? Als ambtsdrager? Hebt u gewerkt tot opbouw 7 van de gemeente? Staat u daarin recht voor God? Of als gemeentelid in gebed en meeleven? ja, mag er dan met Nehemia niet gevraagd worden: Gedenk mij mijn God ten goede alles wat ik aan dit volk gedaan heb. Ach, zegt u, maar er is zoveel tekort, zoveel schuld. Het kan nooit mijn verdienste zijn en mijn werk. Dan antwoord ik u: U hebt volkomen gelijk. Het kan uw verdienste niet zijn. Het hoeft ook niet.
Mogen we elkaar tenslotte spreken van Christus. Hij is meer dan Nehemia. Nehemia vertelt ons, hoe hij zijn volk belangeloos diende. Als dat van iemand geiden mag, dan zeker van Christus. Hij vraagt niets van u. Hij wil alleen maar alles aan u geven. Hij heeft Zijn werk volbracht, toen wij nog zondaars waren. Nehemia ontving nog eer en respect. Hij was veracht, de onwaardigste onder de mensen. Wij waren van zijn dienst niet gediend. Toch diende Hij tot jn de dood toe. Nehemia gaf zijn geld. Christus gaf zijn leven. Meer dan Nehemia is hier. Alzo Hij de Zijnen heeft liefgehad, zo heeft Hij ze liefgehad tot het einde. En dat alles om de vreze des HEEREN. Hij had volkomen eerbied voor de wet en het recht Gods. Hij vervulde dat. Hij heeft Zijn God liefgehad tot op het kruis toe. Daarom mag Hij, ja eigenlijk Hij alleen, loon eisen van de HEERE. Zijn werk is immers waarachtig volmaakt en volkomen. Om de arbeid Zijner ziel zal Hij het zien en verzadigd worden.
Wat is dat groot, over de gestalte van Nehemia heen straalt het licht van Christus. Is er hoger en heerlijker licht dan het licht van Zijn genade? U hoeft alleen maar arm te zijn. Deze landvoogd vraagt werkelijk niets. U moogt met alle zonden en ellenden naar Hem toe gaan. Hij heeft u alles te geven. Hij heeft Zijn volk ontvangen als loon op Zijn arbeid en Hij trekt ze naar Zich toe door Zijn Woord en Geest. Is alles wat aan Hem is, dan niet begeerlijk? Is Hij het niet waard om uw arme, verloren en ongelukkige leven aan toe te vertrouwen in leven en in sterven?
Het volk en de vrouwen, zij klaagden hun nood aan Nehemia en hij heeft hun onrecht hersteld. U kunt het allerbeste uw nood klagen aan Christus, de nood van uw zonde. Doe dat maar luid en veel. Hij zal er u uithelpen. Daar heeft Hij Zijn leven voor gegeven. Daar spreekt Hij nu nog Zijn Woord voor en dat Woord maakt Hij waar, eeuwig waar.
't Is de HEER', die 't recht der armen, Der verdrukten gelden doet; Die, uit liefderijk erbarmen, Hongerigen mildelijk voedt; Die gevang'nen vrijheid schenkt, En aan hun ellende denkt.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 september 1978
Gereformeerd Weekblad | 11 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 september 1978
Gereformeerd Weekblad | 11 Pagina's