Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het merk- en veldteken van Christus

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het merk- en veldteken van Christus

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

III

„Zij die tegen de kinderdoop zijn, beweren, dat, daar Christus gezegd heeft: „Die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn', en omdat de jonge kinderen toch nog geen verstand hebben om te geloven, zij eerst dan gedoopt mogen worden, wanneer zij een belijdenis van hun geloof kunnen afleggen; — \vat antwoordt gij daarop? Onze lleere heeft bij de woorden: „Die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn', de nadruk gelegd op het woord „die gedoopt zal zijn", en heeft daarmee bedoeld, dat de volwassenen, die toenmaals zich bekeerden, hun geloof zouden betuigen door zich te laten dopen en alzo het kruis en de smaad van Christus op zich te nemen. Ware overigens Gods waarheid afhankelijk van ons geloven, dan zou zij even dikwijls te niet gaan, als dit geloof bij ons, door onze schuld, werkeloos is. Is de ziel van een kind voor de zaligheid van God in de hemel vatbaar, wanneer het sterft, dan is zij ook vatbaar voor die genade, dat de Heere Zijn Naam op het kind laat leggen in de doop".

De kinderen van de gemeente zijn in Christus geheiligd, zijn leden van de gemeente van Christus, en dus gerechtigd om gedoopt te worden.

En dus gerechtigd? Is deze gevolgtrekking wel juist? Ook al behoren de pasgeboren kinken van Christus deren tot de gemeente van Christus, ook al zijn ze in Christus geheiligd, volgt daaruit, dat zij ook het teken en zegel van de doop mogen ontvangen?

Wanneer we hierbij ons beroepen op de woorden uit het Doopsformulier: „Dewijl dan nu de Doop in de plaats van de besnijdenis is gekomen...", dan wordt de vraag alleen maar verschoven: met welk recht spreekt het formulier dit uit, dat in het Nieuwe Testament in de plaats van de besnijdenis uit het Oude Testament gekomen is het dopen van de pasgeborenen?

Met andere woorden: we gaan nu vragen naar de Schriftgegevens. En al spoedig kunnen we vaststellen, dat in het Nieuwe Testament nergens een teks is te vinden, die de doop van zuigelingen zo duidelijk beveelt, dat alle twijfel zou zijn opgeheven. Toch is hiermee nog allerminst een Schriftbewijs gegeven, dat tégen het gedoopt mogen worden van kleine kinderen zich zou uitspreken.

De grondvraag naar het schriftuurlijk recht van de doop van zuigelingen heeft te maken met ons verstaan van de Schrift als geheel van de openbaring van de levende God, en met het hanteren van het Schriftbewijs, niet als een aaneenschakeling van losstaande en uit het gegeven verband gerukte teksten, maar als een gegèven getuigenis vanuit het geheel van de Schriften.

Hoe wij dit bedoelen, kunnen we duidelijk maken met een voorbeeld van Noordmans, wanneer hij spreekt over het Schriftbewijs van de Drietenheid: , I3at God Zich openbaart als Vader, Zoon en Heilige Geest en dat dit de énige, waarachtige en eeuwige God is, is het allerduidelijkste wat ons uit de bijbel tegemoet komt. Het is klaarder dan al het andere wat er verder in staat. Wanneer wij de bijbel alleen maar openslaan valt hij ons in drieën uiteen. Het Oude Testament, de Evangeliën, de Handelingen der Apostelen met de Brieven. Dat is alsof dit boek zelf, wanneer het geopend wordt, spreekt: n de Naam des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geestes. Zo behoeven wij eigenlijk niet naar bepaalde teksten te zoeken om z.g. de Drieëenhcid te bewijzen. B.v. Mattheus 29 : 19, met het Doopbevel; 1 Corinthe 12 : 4-6, waar het gaat over Gods gaven, Zijn bedieningen en Zijn werkingen of 2 Corinthe 13 : 13, waar de bekende apostolische zegenbede staat. Zulke teksten zijn geen bewijsplaatsen, waarmee deze belijdenis zou kunnen staan of vallen, alsof Gods drievuldigheid ook slechts drie steunpuntjes zou hebben in de Heilige Schrift. Niets is minder juist. Zij beuren zich op uit de volheid van het geheel der Schrift, zoals een golf dat doet uit de zee".

Een golf uit de zee — op eenzelfde wijze zouden we willen spreken over het Schriftbewijs, en dan met name vanuit het Nieuwe Testament, voor de zuigelingendoop. Het gaat om de enkele teksten in dc gegèven verbanden.

We richten onze aandacht nu op een van de bekende teksten, die meermalen als argument tegen het dopen van kleine kinderen gebruikt is: Die geloofd zal hebben, en gedoopt zal zijn, zal zalig worden; maar die niet zal geloofd hebben, zal verdoemd worden" (Markus 16 : 16).

Aan deze woorden kunnen we letterlijk de volgende gedachtengang ontlenen: Christus spreekt hier een duidelijke volgorde uit, namelijk van het eerst geloven, en daarna gedoopt worden. En aangezien pasgeboren kinderen zelf niet in staat zijn om te geloven, mogen zij pas later gedoopt worden, wanneer zij belijdenis van hun geloof hebben kunnen afleggen. Wat is tegen deze gevolgtrekking in te brengen? Bevat deze tekst inderdaad een duidelijk getuigenis tegen het dopen van zuigelingen?

Dat bij deze woorden gedacht moet worden aan volwassenen, die hun geloof belijden en daarna gedoopt worden, ligt zeker voor de hand. Deze woorden van Christus namelijk vormen èèn geheel met de zendingsopdracht: „Gaat heen in de gehele wereld, predikt het Evangelie aan alle kreaturen" (v.15). In deze situatie, w T anneer het Evangelie voor het eerst harten bereikt en wint, vindt de vorming van een christelijke gemeente plaats op de wijze van volwassenen, die tot geloof komen, en daarna gedoopt worden. Pas daarna kunnen we gaan spreken over de kleine kinderen van de gemeente. Daarmee kunnen we in een zendingssituatie niet beginnen: met de kinderen, terwijl er nog geen gemeente gevormd is.

Wanneer we dit verband van Markus 16 duidelijk voor ogen houden, ontmoeten we hier een situatie van vohvassendoop, maar een situatie, die nog niet als argument tegen de kinderdoop gebruikt kan worden.

Vervolgens vragen we — met Calvijn — of we in deze tekst aan de volgorde van geloof en doop, dus: erst geloven, en dan pas dopen, zulke beslissende betekenis moeten toekennen. Calvijn zegt tegen hen, die aan de doop de tweede plaats willen toekennen na het geloof: Want aangezien zij zo met alle geweld staan op de orde der woorden, datze beredeneren, dat men moet prediken eer men doopt, en geloven eer men de Doop begeert, omdat er gezegd is (Mark. 16 : 15): Gaat heen, predikt en doopt", en evenzo: Wie geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn", waarom zouden ook wij dan niet op onze beurt mogen zeggen, dat men moet dopen, voordat men de onderhouding onderwijst van datgene, wat Christus bevolen heeft? Want er wordt immers gezegd: Doopt en leert onderhouden alwat Ik u geboden heb? " (Inst. IV, 16, 27) Met andere woorden, wie letterlijk de volgorde van de woorden doorslaggevend acht, kan uit Matth. 28 opmaken, dat men eerst gedoopt moet zijn om daarna onderwijs te kunnen ontvangen. De formele orde van de woorden geeft nog geen bewijs tegen de kinderdoop.

Een volgende vraag rijst, wanneer we de tekst ook in het tweede gedeelte volgen. Een kind kan niet geloven, en dus mag het niet gedoopt worden. Wanneer we deze regel nu ook toepassen op het vervolg: maar die niet zal geloofd hebben, zal verdoemd worden", dan zou de redenering moeten zijn: en zuigeling kan niet geloven, en dus, als het kind sterft, zal het verloren zijn. Wanneer we in 2 Thess. 3 : 10 lezen dat „zo iemand niet wil werken, hij ook niet ete", dan is het toch voor een ieder duidelijk, dat deze uitspraak niet kan gelden voor een baby in de wieg.

Nu is er ten aanzien van Markus 16 : 16 nog een vraag van belang. Is het juist, om bij het woord „gedoopt" hier alleen aan de waterdoop te denken? In de Schrift namelijk heeft het woord „dopen" een meervoudige betekenis. In Markus 10 : 38 bijv. lezen we, dat Jezus aan Jakobus en Johannes vraagt, of zij met de doop gedoopt kunnen worden, waar Hij mee gedoopt wordt. In dit verband is de doop verstaan als de bloeddoop, als het ondergedompeld worden in het lijden en het kruis, Het is Kohlbrugge geweest, die in onze tekst aan deze betekenis van het „gedoopt" zijn heeft gedacht. De nadruk ligt volgens hem hier op de woorden „die gedoopt zal zijn", waarmee dan bedoeld zou zijn, dat de volwassenen, die tot geloof kwamen, hun geloof zouden belijden door zich te laten dopen en daarmee openbaar het kruis en de smaad van Christus op zich te nemen. Hierbij denkt Kohlbrugge aan de situatie van de eerste christenen in een vijandige wereld. Sommigen, die tot geloof kwamen, wilden dit meer verborgen, voor zichzelf houden, aarzelden hun geloof in het openbaar te belijden. En dit openbare belijden van de Naam van Christus, met alle gevolgen van dien, tot in de marteldood, is nu het gedoopt worden met de doop van Christus. „En nu deze doop is noodzakelijk tot onze zaligheid; het behoort noodzakelijk tot onze zaligheid, dat wij met deze doop ons laten dopen, want deze doop is een voortzetting van de doop, die wij, jong zijnde, ontvingen. Deze doop beschrijft de apostel Paulus in Rom. 6, waar hij zegt: Weet gij niet, dat zo velen als wij in Christus Jezus gedoopt zijn, wij in Zijn dood gedoopt zijn? Moet dit „in Zijn dood gedoopt zijn" niet bij ons in het leven openbaar zijn? Is dit een waarheid van de toerekening, en verder niet, of is het een waarheid van het doen, zodat hetgeen in Christus voor ons waarachtig is, ook bij ons in Christus waarachtig zij? Ik denk wel het laatste. Maar waar hc-t dan het laatste moet zijn, daar behoren velen van u voor zichzelf toe te zien, of zij zich op zodanige wijze hebben laten dopen en willen laten dopen; of zij metterdaad en met al de gevolgen, daaraan verbonden, tot de openlijke belijdenis willen komen: k ben van Christus; Christus is mijn, en ik ben Zijn".

Wanneer we nu al deze gegevens samenvatten, mogen we zeggen: arkus 16 : 16 staat in een gegeven verband, en wel dit: hristus, de Opgestane, zendt Zijn discipelen uit, Pinksteren is nabij, het Evangelie wordt gepredikt straks aan alle kreaturen, tekenen zullen volgen (v.17), en in dat verband wordt de inhoud van het Evangelie samengevat: Die geloofd zal hebben, en (dientengevolge) gedoopt zal zijn, zal zalig worden. Maar die niet zal geloofd hebben, (en dientengevolge de doop geweigerd of verwaarloosd zal hebben) zal verdoemd worden" (naar de weergave van J. A. Wormser).

Hiermee hebben we een indruk gekregen van het hanteren van een Schriftbewijs rond een tekst als Markus 16 : 16. Het wil ons voorzichtig maken, dat is: eiden tot de ootmoed van de vreze des Heeren, in het gebruik van Schriftwoorden. Een tekst, losgerukt uit het gegeven verband, kan zijn als een hart, losgesneden uit het lichaam. Er is oefening nodig, en deze duurt een mensenleven lang, om de woorden van de Schrift, diep in gebed als ze zijn in de totale levensverbanden van dc Geest, te leren verstaan. We horen een bepaalde bijbeltekst verdragend klinken en diepafdalend klinken, wanneer vele andere Schriftwoorden mèèklinken, zo mogelijk van Genesis tot en met Openbaring. Daarbij blijkt een van de grondvragen bij de bespreking van de zuigelingendoop of volwassendoop telkens te zijn de vraag naar de eenheid der Schriften, de eenheid van de openbaring van God, de eenheid van de beide testamenten, de eenheid van het verbond van Gods genade.

Zoals Calvijn zegt bij zijn uitleg van Markus 16 : 16: ...zo moet noodzakelijk dezelfde belofte, die eens de Joden gegeven werd, ook nu tegenover de heidenen gelden: en. 17 : 7".

E.

H.V.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 juli 1978

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Het merk- en veldteken van Christus

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 juli 1978

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's