Het merk- en veldteken van Christus
(2)
, , Wordt gij lid van de gemeente van Christus, als gij uw belijdenis aflegt?
Nee, de kinderen van de gemeente van Christus zijn in Christus geheiligd, zijn leden van de gemeente, leden van Hem, Die het Hoofd is, en dus gerechtigd om gedoopt te worden."
Wanneer worden we lid van de gemeente van Christus? Deze vraag is onmiddellijk vanuit de kern gesteld. Zo fundamenteel mogelijk, zo persoonlijk mogelijk. Voor deze vraag hoeven we ons niet te schamen, we kunnen er niet lichtvoetig overheen stappen noch er luchthartig aan voorbij gaan. De vraag naar het opgenomen zijn in de gemeente van Christus als een levend lid van die gemeente, en dus een lid van Hem, Die het Hoofd is.
Immers, zo stelt de Heilige Geest deze vraag en beantwoordt die ook. In het veelkleurige en veelvormige werk van de Geest van de Vader en de Zoon is een van de onmiskenbare elementen de persoonlijke toeeigening van het heil in Christus, het heil door Christus verworven. De Zoon staat in Zijn weg en werk op aarde, als het vleesgeworden Woord, allereerst gericht naar Zijn eeuwige Vader. Er is een zijde van Christus' werk, die, voor ons oog verborgen, naar de Vader gekeerd is. We denken met name aan Gethsemané en Golgotha, aan de Paasmorgen en aan de wolk van Hemelvaart. Maar wanneer de Zoon Zich naar ons toekeert, wanneer het Lam van God gezien wordt, zoals de Vader dit Lam gegeven heeft, om de zonde der wereld weg te nemen, dan is dit zien een gave van de Geest, dan is de toeeigening van het heil in Christus het liefdewerk van de Geest. Daarbij kiest de Geest de weg ook door het hart van de mens persoonlijk.
Van hieruit kunnen we nu vragen naar de wijze, waarop de Geest het heil toeëigent, maar dezelfde vraag kunnen we ook stellen vanuit het gezichtspunt van de tijd. De tijd namelijk, het tijdstip, waarop de toeëigening plaatsvindt. Tussen wieg en graf, kunnen we zeggen, zal er toch een moment zijn aan te wijzen, waarop de Geest ons hart en leven verbindt aan de levende Christus. Wanneer de eeuwigheid neerdaalt in de tijd, zullen we toch kunnen spreken van een eertijds en een heden.
Wanneer dus word ik lid van de gemeente van Christus?
Verschillende antwoorden kunnen nu klinken:
„Wanneer ik bewust de keuze doe voor Christus..."
„Wanneer ik mijn zonde en ellende bewust leer inleven voor het aangezicht van een heilig en rechtvaardig God..."
„Wanneer ik belijdenis van het geloof afleg en bewust toetreed tot de gemeenschap rond de tafel van Christus..." Ja, wanneer ik...
Wanneer eigenlijk heb ik in mijn leven „ik" leren zeggen? Toen ik nog een kind was, is het op een dag gebeurd: mijn levensadem nam de hoorbare vorm van het „ik" aan. Leefde ik daarvoor, voor die bewuste dag dan niet?
Over die tijd gaat het nu juist, over de tijd, waarvan ik nu geen bewustzijn meedraag, geen herinnering, dan de eerste, vage omtrekken van een wereld rondom, waarvan ik mezelf begon te onderscheiden. Over die tijd, de eerste maanden van mijn leven, waarin de fundamentele beslissingen voor een mensenleven vallen. Over die tijd, waarin ik meer gedragen werd, dan dat ik zelf kon gaan. Ja, zelfs over die tijd gaat het, waarin ik als een teer bordurwerk geweven ben in de donkere moederschoot. Die tijd, voor en na de geboorte, dat beslissende tijdstip, waarop ik nog geen „ik" kon uitspreken, en toch met de eerste schreeuw van leven mezelf als nieuw mensenleven mocht aankondigen op deze wereld.
Maar — hoe kon ik toen bewust weten, welke erfenis ik bij de geboorte meedroeg! Zonder mijn weten aan de verdoemenis in Adam deelachtig. Zonder mijn weten, en de ouders, zien zij dit van hun pasgeboren kind in de wieg: met hun kinderen in zonde ontvangen en geboren?
En nu het beslissende: de tijd, het tijdstip van de Geest. Zonder mijn weten deel aan Adam en alle ellende van dien, en alzo ook weer in Christus tot genade aangenomen. In dit alzo schittert het werk van de Geest. Hoe — alzo? Zonder mijn weten in Adam de verdoemenis deelachtig, en alzo, dus ook: zonder mijn weten in Christus weer tot genade aangenomen. Zonder mijn weten! Dat is niet alles, lang niet alles in de toepassing van de Geest. Maar het is wel het eerste, en het beste. Wanneer ik terugzie in mijn leven, zover ik kan terugzien, en ik speur de klare momenten na van de Geest, dan bereik ik een grens: de grens van mijn weten en van mijn bewustzijn. Wat is daarvoor er geweest in mijn bestaan, in die omhulde stilte voor en na mijn geboorte, waarvan ik geen bewustzijn kan dragen? Over de grens heen, waar ik niet zien kan, laat dan de Geest mij zien met ogen van geschonken geloof, en laat mij belijden met de Kerk van alle eeuwen en plaatsen: „Ontvangen van de Heilige Geest en geboren uit de maagd Maria".
De voetstappen van Christus hebben daar gestaan. Dat is het land van voor mijn bewustzijn. Zo opent de Geest dit geheim: Christus heeft als enig mens op aarde gevraagd geboren te mogen worden, om de donkere verdoemenis van Adam en diens nageslacht uit te wissen vanaf de eerste steken van het borduurwerk van de ongeboren vrucht. Zo spreidde de Heilige Geest als een schaduw en een wolk Zich over de maagd Maria. En zij ontving, in het geloof...
En nu stellen wij de vraag opnieuw: Wordt gij lid van de gemeente van Christus, als gij uw belijdenis aflegt?
Belijdenis afleggen, de Naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest belijden.
Dat is in woorden of handelingen een geloofsgebeuren. En we denken onmiskenbaar aan een bewust gebeuren. Met name denken we aan het moment in ons leven, wanneer we openbare belijdenis van het geloof afleggen. Worden we dan lid van de gemeente van Christus?
Alleen al in het spraakgebruik heerst hier binnen de kerk grote verwarring. Nog altijd worden kerkdiensten, waarin openbare belijdenis van het geloof wordt afgelegd, aangekondigd onder de aanduiding: bevestiging van lidmaten. Nadat in de voorafgaande week de aanneming van lidmaten heeft plaatsgevonden. En dat, terwijl in het uur van de Doop al was uitgesproken, dat de kleine kinderen als lidmaten van Christus' gemeente behoren gedoopt te wezen! Deze kleine kinderen, zij worden dus lidmaat genoemd. Aangenomen tot lidmaat van de gemeente worden we dus niet pas in de dagen, voorafgaande aan de zondag van onze belijdenis. Op die zondag treden we toe tot de kring van de belijdende lidmaten van de gemeente. Lidmaat van de gemeente waren we al genoemd: de kinderen horen er ook bij!
Waar horen ze bij, de kinderen van de gemeente?
Een grondlijn van de gehele Schrift is, dat de kinderen van de gemeente van Christus, de kinderen van Israël horen bij het verbond van Gods genade, en daarmee horen bij de belofte van God in het verbond van Zijn genade gegeven. U komt de belofte toe èn uw kinderen — zó legt de Geest van Pinksteren het Christusgeheim open tot in het vaderhart van God.
En wat is dan de diepste reden, dat onze kinderen, geboren binnen de kring van de gemeente, ter wereld gekomen op het erf van Gods verbond der genade, deze belofte geldt? Dat is ten diepste niet anders dan de verkiezende liefde van God in Christus. Wanneer ik geboren ben binnen de lichtglans van Gods beloften, binnen de grenzen van de gemeente van Christus rond Woord en sacrament vergaderd, dan kan ik, terugziende op dit begin van mijn leven, geen andere reden vinden, dan de reden, die God uit Zichzelf genomen heeft; Zijn eeuwig verkiezende liefde!
En deze verkiezende liefde van God keert zich naar mij toe in de orde van het verbond der genade, waarvan Christus de inhoud is. In de orde van het verbond der genade verwerkelijkt God Zijn verkiezende liefde, zodat wij de verkiezende God mogen ontmoeten in de persoon van Jezus Christus: ontvangen van de Heilige Geest, geboren uit de maagd Maria. En dit geheim is het, dat mij doet spreken: zomin als ik mezelf heb verwekt, zomin als ik zelf de plaats op aarde heb gekozen, waar ik geboren wilde worden — zomin kan ik een begin vinden in mijn leven, waar ik zelf het besluit nam toe te treden tot de gemeente van Christus. Het begin is de verkiezende liefde van God de Vader, die zich uit en verwerkelijkt in de Zoon. En in Christus, de Enige, die geboren wilde worden, doet de Geest mij blikken in het geheim van de verkiezende liefde Gods. Psalm 139 springt open: rondom mij, voor mij, achter mij, tot voor mijn geboorte — Gij doorgrondt en kent mij...
Op deze wijze drukt de Vader de eeuwige eigenschap van de Eerste en de Laatste te zijn af in de Zoon. Christus is de Alpha en de Omega. En zo voegt de Geest het samen: de erfenis van Adam en de belofte in Christus. In Adam aan allerhande ellende, zelfs aan de verdoemenis onderworpen: dat is mijn begin, mijn eigen begin. Evenals mijn voortzetting en einde. In Christus geheiligd dit kind met dit begin: afgezonderd, weggerukt van het erf der verdoemenis. In Christus geheiligd! Dit geheim bedoelen onze vaderen in de Dordtse leerregels: „...dat de kinderen der gelovigen heilig zijn, niet van nature, maar uit kracht van het genadeveibond, waarin zij met hun ouders begrepen zijn..."
En hoe weet ik dat? Dat de belofte in Christus zo mij ook geldt? Dat weet ik — en hiermee is het diepste antwoord gegeven op de vraag naar de zekerheid van het geloof — hieraan, dat de Geest van Pinksteren het zó uit Christus neemt: U komt de belofte toe èn uw kinderen. Dat weet ik door diezelfde Geest hieraan, dat Christus Zelf grote mensen en grote-mensen-wijsheid op het beslissende moment opzij heeft geschoven, en vanuit Zichzelf ruimte heeft vrijgemaakt voor de kinderen. Opdat kinderen rechtstreeks, zonder voorwaarden — en daarop komt het aan: zonder voorwaarden, al ontvangend — tot Hem zouden komen.
Zeker, — dit is niet alles! Er is meer, zoveel meer aan bevinding, ervaring, doorleving in de ontmoeting met de levende Christus. Maar het eerste, en dan ook weer: het laatste is dit: in Christus geheiligd. Afgezonderd, dat is een passieve ervaring: ik zonder mijzelf niet af. Dat doet de Farizeeër, in de slechte zin des woords. Ik wórd afgezonderd, ik bèn afgezonderd, geheiligd in Christus.
En daarvan draag ik het teken, het teken en zegel van de Naam van de Vader, Zoon en Heilige Geest. Daarbij, bij het ontvangen van dit teken werd ik gedragen, zoals aan het einde van het leven een mens opnieuw gedragen wordt, naar zijn graf. Daartussen mag ik staan en lopen en bewegen, maar het begin en het einde, dat mijn leven omspant is het gedragen worden. Gedragen, om begraven te zijn met Christus. Daarom is het voor een christen niet: van de wieg tot het graf, maar dieper: van graf tot graf. En datmag betekenen: in Christus van opstanding tot opstanding!
In Christus is er meer, veel meer aan schatten verborgen, maar dit is het beslissende begin, wanneer de Geest de deur opent, de deur van het graf opent tot in het eeuwige leven:
Wanneer wordt gij lid van de gemeente van Christus?
„...en alzo ook weder in Christus tot genade aangenomen!"
E.
H. V.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 juni 1978
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 juni 1978
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's