Ziet, lk ben met ulieden al de dagen ...
Toen ik op 12 oktober 1947 mijn intrede deed in Veenendaal in deze zelfde Oude Kerk, heb ik niet kunnen vermoeden dat ik in uw midden tot aan mijn emeritaat zou werken. En wanneer ik nu de hele weg overzie, kan ik me alleen maar verwonderen dat ik al die jaren in uw midden het evangelie van de Heere Jezus Christus heb mogen verkondigen. En daarbij ben ik zo dankbaar dat u meer dan dertig jaar zo trouw onder die prediking bent opgekomen zodat ik een gemeente om me heen heb gevoeld, die het om dat evangelie te doen was. En met één van uw oud-predikanten die de gemeente Veenendaal ook zo lang heeft gediend en met wiens naam ik vooral in de eerst jaren menigmaal ben aangesproken, Ds. M. Jongebreur, kan ik zeggen: Ik woon hier in het midden van mijn volk. Zeker, gezegende jaren heb ik ook gehad in mijn eerste gemeente Loonopzand. Maar hier in Veenendaal heb ik me tenvolle kunnen geven. Hier ben ik getrouwd. Hier zijn mijn kinderen geboren, hier heb ik mijn lieve vrouw begraven, hier ben ik thuis. Daarom voel ik deze avond eigenlijk helemaal niet als een afscheid. Zeker, achter mijn ambtelijke bediening als dienstdoend predikant komt een punt te staan. Maar ik ben erg blij dat ik toch kan blijven werken in het bejaardenpastoraat. En verder heb ik nog zoveel werk op allerlei gebied, dat ik me helemaal niet als een emeritus gevoel. Ik hoop dat de Heere God me nog enkele jaren de kracht en de genade wil geven om in Zijn dienst bezig te blijven.
En omdat ik zo graag in uw midden wil blijven werken ga ik vanavond ook geen afscheidstoespraken houden. Ik wil op dit bijzondere punt op mijn levensweg wel een enkel dankwoord uitspreken. Allereerst tot de Heere God en de grote Herder der schapen, onze Heere Jezus Christus, Die me zolang in deze dienst als onderherder heeft willen dragen en zegenen. En wanneer mijn vrouw nog zou leven, zou ik zeggen: dank je lieve vrouw, dat je me zoveel ruimte hebt gegeven en zo hebt willen steunen dat ik op deze wijze heb kunnen werken. En als mijn vader en moeder er nog zouden zijn — ze waren beide bij mijn intrede wel aanwezig — dan zou ik zeggen: dank u lieve ouders dat u zoveel offers hebt willen brengen voor de Heere en Zijn Kerk dat u uw vier zoons voor predikant hebt laten studeren. En dat wilde in die tijd nogal wat zeggen. En verder is daar mijn kerkeraad van de wijkgemeente Engelenburg, waarvan ook verschillende van mijn oud-catechisanten deel uitmaken. Wat een fijne tijd hebben we met elkaar gehad! Trouwens, ook in wijkgemeente Oost heb ik destijds met de kerkeraad fijn kunnen werken. De kerkeraden hebben mij altijd — ook in mijn eerste gemeente Loonopzand — met liefde en zorg en hulp omringd. Juist in moeilijke dagen — en die zijn er in Veenendaal ook geweest — is het zo groot wanneer men zich omringd weet door men-
* )Afscheidspreek in de Oude Kerk te Veenendaal op 30 april j.1. sen die om 's Heeren wil tot steun zijn. Verder hartelijk dank aan mijn collega's. Wat is het groot wanneer we in vriendschap samen mogen werken aan de opbouw van de gemeente. Wat ben ik blij geweest de kerkvoogdij en notabelen wat te kunnen helpen in hun moeilijke taak en dankbaar ben ik voor hun zorg tot op deze dag toe voor de gemeente en de predikanten, die ik ook zelf heb ondervonden. Eigenlijk zou ik heel Veenendaal moeten danken dat men mij in de gelegenheid heeft willen stellen zo fijn te mogen werken, de burgerlijke overheid ook waarvan ik zoveel steun heb ondervonden, en mensen uit allerlei kerken die me in de vele besturen waarin ik zitting heb meegeholpen hebben, zodat we samen veel tot stand konden brengen. Wees ervan overtuigd dat ik met dankbaarheid en genegenheid aan u denk. Maar ik wil het alles samenvatten door te zeggen: llen met wie ik heb mogen samenwerken op velerlei gebied heel hartelijk dank voor uw vriendschap en hulp. Ik kan eigenlijk niet goed onder woorden brengen wat u allemaal voor me betekend hebt. Waarbij u me ook nog in mijn gebreken hebt willen verdragen! Vanavond verwonder ik me over de leiding Gods, dat Hij me destijds hierheen geroepen heeft en me zo'n mooie taak heeft gegeven. Maar bij alles wat ik verder heb mogen doen, heb ik me toch altijd allereerst predikant gevoeld, dienaar van het Goddelijk Woord en herder van de schapen die de Heere aan me had toevertrouwd. Over Hem wil ik dan ook in deze dienst spreken, Hem wil ik grootmaken. Hem wil ik u allen aanprijzen. Hij immers is onze enige troost in leven en in sterven beide. Vol troost is ook onze tekst voor deze dienst. Ik neem afscheid, maar de Heere blijft: En ziet, Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld" (Matth. 28 : 20).
1. Wie is die , , lk" Die met ons blijft?
Wanneer ik vanavond de afgelegde weg overzie, dan wordt dit eigenlijk het grootste wonder, dit woord van onze tekst, dit woord van onze Heere Jezus Christus: „Ik ben met ulieden". Want we hebben er dikwijls geen erg in en we leven er menigmaal overheen.
We willen ook zo graag onze eigen weg besturen en we willen voor onszelf zorgen. En we denken dat we het wel in eigen kracht kunnen klaren of met hulp van enkele andere mensen. Maar wat komen we daar teleurgesteld mee uit. Hoe moeilijk kan het in ons leven worden, hoe donker kan de weg wezen waarop we geleid worden, hoe zwart kan de nacht zijn waar we doorheen moeten. „Zo ik niet had geloofd dat in dit leven mijn ziel Gods gunst en hulp genieten zou, mijn God waar was mijn hoop, mijn moed gebleven, ik was vergaan in al mijn smart en rouw". Daarom begint onze tekst ook zeer opmerkelijk met „zie". Het is alsof de Heere vanavond tegen ons zegt: Wilt u daar ook eens even aandacht aan schenken op uw moeilijke levensweg. Wilt u daar ook eens aan denken wanneer het kruis zo zwaar is, wanneer uw tocht door het leven zo eenzaam schijnt, wanneer uw weg door donkere diepten heengaat. U moet Mij niet over het hoofd zien in dit moeilijke leven. Zeker, al dat andere is er ook, al die moeite en al dat verdriet, al die tegenspoed en dat zware kruis, al dat andere en al die anderen die u van God en Zijn dienst aftrekken, al die helse machten en krachten die zich vooral ook vandaag in onze wereld openbaren, de duivel, de wereld en de zonde, ze zijn er. Maar Ik ben er ook: „En ziet, Ik ben met ulieden alle de dagen". En dit woord blijft staan in alle omstandigheden van het leven. Want het is veel meer dan een woord. Hij blijft staan, Die dit gesproken heeft, wat er ook gebeurt en hoe het ook in ons leven gaat: „Bezwijkt dan ooit in bittere smart of bange nood, mijn vlees en hart - zo zult Gij zijn voor mijn gemoed: mijn rots, mijn deel, mijn eeuwig goed".
Is het wonder dat we daarom allereerst vragen: Wie is toch die „Ik" van onze tekst, Die met ons is en met ons blijft alle de dagen? Trouwens hoe vertrouwd moet dit „Ik" de discipelen in de oren geklonken hebben. Wat ligt daar een diepe gemeenschap achter. Wat moet er veel door hun zielen heengegaan zijn toen de Heiland deze woorden tot hen sprak. Heel die rijke en volle heilstijd, die ze met Hem meegemaakt hebben moet door hun zielen heengegaan zijn. Met dit woord van onze tekst besluit Mattheüs zijn evangelie. In dat „Ik" valt heel het evangelie nog eens voor de discipelen open. Alles wat hun oren gehoord, hun ogen gezien, hun handen getast hebben van het Woord des Levens krijgt in dat „Ik" gestalte. Daar staat Hij voor hen, hun machtige Heiland en Zaligmaker, Die hen van God gegeven is, die Koning en Heere, Die alle macht heeft in de hemel en op de aarde. Wat moeten we in leven en in sterven beginnen zonder Hem? De discipelen hebben het geleerd. Toen velen Hem verlieten omdat ze hun eigen weg wilden gaan en van Zijn kruis niet wilden weten, vroeg Hij aan Zijn discipelen of ze ook niet weg wilden gaan. Maar hun antwoord was: Heere, tot wie zullen we heengaan, want Gij hebt de woorden des eeuwigen levens. En bij ons-
zelf en in deze tegenwoordige wereld vinden we alleen maar de dood. Wat houdt een mens anders over dan dit korte leven? Het is ons immers gezet eenmaal te sterven en daarna het oordeel. Wat hebben we anders verdiend vanwege al onze zonden dan een eeuwige nacht in de buitenste duisternis? Denken we daar wel eens aan? Tobben we daar wel eens over? Want als hier een arme verloren zondaar is, die schuldig staat aan al Gods geboden, die verdiend heeft eeuwig om te komen, dan mag ik u ook vanavond verkondigen wat ik al meer dan dertig jaar in Veenendaal gepreekt heb, dat de Heere Jezus gekomen is om zondaren te zoeken en zalig te maken. Wat zijn we toch arm, doodarm wanneer we naar Zijn stem niet horen en in onze zonden blijven leven om straks in onze zonden te sterven. Durft u dat echt, alleen door dit leven heen met al zijn moeite en verdriet en alleen door het dal van de schaduw des doods heen?
Maar is het dan zo anders als we weten mogen dat het waar is wat de Heere Jezus hier zegt: Ik ben met ulicden alle de dagen...? O ja, dat is zo geweldig, dat is zo heerlijk, dat is zo groot, dat ik u niet zeggen kan hoe geweldig en hoe heerlijk en hoe groot dat is.
Want die „Ik" van onze tekst is Hij, Die Zijn discipelen Zijn heerlijkheid heeft geopenbaard. Hij heeft de machten van de duisternis en van de dood overwonnen. Hij heeft met Zijn machtwoord de verbolgen zee en winden tot zwijgen gebracht. Hij heeft duizenden mensen met een enkel brood gevoed. Hij heeft melaatsen gereinigd en zieken genezen en blinden het gezicht terug gegeven. Ja, Hij heeft de doden weer opgeroepen tot het leven. En in dit alles heeft Hij tekenen gegeven dat de Heiland was gekomen, de Redder en Zaligmaker van zondaren. En zeker, daartoe moest Hij onze Borg en Middelaar zijn, daartoe moest Hij onze zonde en vervloeking dragen. Hij heeft Zich ter dood laten veroordelen in onze plaats, Hij is met het harde kruishout op Zijn bebloede schouders door de straten van Jeruzalem getrokken en buiten de legerplaats geleid. Hij heeft Zich aan dat vloekhout laten nagelen omdat wij die vloek verdiend hebben. Hij is om onze overtredingen verwond en om onze ongerechtigheden is Hij verbrijzeld. Hij had zondaren zo lief dat Hij hen wilde redden van de dood en van de hel, die wij verdiend hebben. Maar toen moest Hij die dood en die hel in. Toen moest Hij uitroepen aan het kruis: Eli, Eli... mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten? Maar daar door kon hij triomferend getuigen: Het is volbracht.
En toen is Hij ten derde dage opgestaan van de doden. Want als Hij tot Zijn discipelen zegt: Ik ben met ulieden alle de dagen... dan ligt het kruis achter Hem, dan rust Zijn doornagelde voet als 't ware op de afgewentelde grafsteen, dan staat Hij daar in de glorie van de overwinnaar van de hel en van de dood. Dan kan Hij zeggen: Ik ben dood geweest en zie Ik leef en Ik heb de sleutels van de hel en van de dood. En Hij staat op het punt om op te varen naar de hemel en Zijn plaats in te nemen aan de rechterhand Gods des Vaders. En nu mogen we u toeroepen: Zie op Hem, zie het Lam Gods, dat ook uw zonde wegneemt. Waar we bij 't licht van de Heilige Geest gezien hebben hoe groot onze zonde en ellende is, waar we onszelf veroordeeld hebben omdat we de eeuwige dood verdiend hebben, waar we ons eigen doodvonnis hebben leren ondertekenen en het beleden hebben: Ik ben die zondaar, ik ben die overtreder, ik heb de dood en de hel verdiend, daar wijzen we u op deze Borg en Zaligmaker. Er is slechts één naam waardoor we zalig kunnen worden en dat is de naam van dc Heere Jezus. Er is geen liefelijker naam, die zoeter is voor 't hart. Wie op dit Lam Gods ziet in geloof, die wordt getroost en bemoedigd en versterkt. En Hij is bij Zijn volk alle de dagen. Deze Naam willen we u aangrijpen. Tot deze Heiland willen we u lokken. Tot Hem willen we u roepen... tot de Heere Jezus, tot onze enige troost in leven en in sterven beide.
2. Wie zijn die ..ulieden" met wie Hij blijft?
Vanzelfsprekend zal de vraag bij u opkomen wie die „ulieden" zijn, voor wie deze troost is en aan wie de Heiland deze belofte geeft?
Mijn eerste antwoord vanavond is: deze belofte is voor Zijn gemeente ook in Veenendaal. De laatste weken zijn er velen geweest die zeiden: we vinden het jammer dat u straks onze dominee niet meer bent. We zijn er dankbaar voor dat we na zoveel jaren toch nog een ruime plaats in uw hart mochten hebben. Maar mensen vallen nu eenmaal weg. U hebt al veel predikanten uit uw midden zien vertrekken. Maar de Heere Jezus blijft met Zijn Woord en Geest in uw midden. En is dat geen geweldige zaak? Daarom kan ik ook met een dankbaar gemoed terugtreden, dankbaar omdat ik u zo lang heb mogen dienen, dankbaar ook dat u zich door mij hebt laten leiden. Maar ik kan dit omdat ik weet dat de Heere met u blijft. De andere dienaren des Woords verkondigen Hem ook als de enige Heiland en Zaligmaker. En bovendien ben ik blij dat ik ook in de toekomst de gemeente elke maand een zondag in de prediking zal mogen ontmoeten.
Maar ik wil toch een nog nauwkeuriger antwoord geven op de vraag wie die „ulieden" zijn. Want er zijn mensen die menen dat de Heere Jezus deze belofte heeft gegeven aan allen en dat er derhalve onder ons niemand is die zich bang hoeft te maken en dat er in de wereld niemand is die hoeft te vrezen omdat de Heere Jezus immers wil zijn met alle mensen. Maar dat is niet waar. Dat kan ook niet waar zijn. Want in dat „ulieden" — Ik ben met ulieden — ligt al een beperking. De Heere Jezus heeft voor deze belofte een bepaald adres. Dat zijn in de eerste plaats Zijn discipelen. Zij moeten straks de wereld in om het evangelie te verkondigen, om aan arme zondaren de rijke Christus aan te prijzen, opdat Hij door Zijn Woord en Geest Zijn gemeente, de uitverkorenen ten eeuwigen leven, zal vergaderen. En de Heere Jezus zendt Zijn discipelen als schapen temidden van de wolven. De vijandschap tegen Christus en Zijn kerk is groot. Maar machtiger dan de vijand is de Heere Jezus zelf: Ziet, Ik ben met u-lieden...
Zo zal de Heere Jezus ook zijn met allen die voor het evangelie worden gewonnen, die door een waar geloof met Hem verbonden worden, die achter Hem leren aangaan en in Zijn voetstappen leren wandelen.
Laten we echter goed bedenken dat we van nature vijanden zijn van het kruis van Christus. Ik heb u nooit verheeld dat wij allen, naar Gods Woord, een arm en verloren, maar ook een diepschuldig volk zijn in onszelf. En dat we van nature allemaal gaan op de brede weg des verderfs. Ik heb u duidelijk gezegd dat er een wonder moet gebeuren willen we behouden worden: we moeten wederom geboren worden. Sommigen keerden zich van mijn prediking af omdat ze van dit wonder niet wilden leven, dat ze niet als goddelozen gezaligd wilden worden. Maar ik heb ook alle zondaren, ja zelfs de grootste en de diepstgevallen zondaar gelokt tot de Heere Jezus. En dat doe ik vanavond nog: O alle gij dorstigen komt, zondaren komt, verlorenen komt, schuldigen en onreinen komt, want het bloed van Jezus Christus reinigt van alle zonde.
Ik heb u — al was het misschien gebrekkig en met veel tekort aan mijn kant — de volle raad Gods verkondigd en ik ben rein van uw bloed. Daarbij heb ik geleerd om naast de grootste van de zondaren te gaan staan, want u en ik moeten van Gods genade in Christus leven. En die genade in Christus is oneindig veel meer dan onze zonde en onze schuld. O, wat heb ik dat graag gedaan, u die enige Naam voorhouden, de naam van de Heere Jezus. En daarbij heb ik u opgeroepen om te wandelen in de wegen des Heeren.
En de Heere heeft dit werk ook willen zegenen. In de laatste weken hebben velen daarover gesproken en ook verschillende briefschrijvers hebben daarover geschreven. Het is me ook overkomen dat iemand me na een kerkdienst vertelde dat hij me als jongen had horen preken en dat het hem tot een eeuwige zegen was geworden. Dat was niet mijn werk, want ik heb alleen maar kunnen zaaien en planten en natmaken... het is de Heere die de wasdom geven moet Ziet, Ik ben met ulieden...
Mag ik u vragen of u zich onder die „ulieden" kunt scharen omdat u door Gods genade overwonnen bent, omdat u als een arme zondaar op de knieën terechtgekomen bent en hebt leren roepen: Neem de wereld, geef mij Jezus, geef mij Jezus eer ik sterf, want buiten Jezus is geen leven, maar een eeuwig zielsverderf.
De Heere Jezus heeft geweend over het onbekeerlijke Jeruzalem? Moet Hij ook wenen over ons, over die jongen daar die de wereld maar blijft liefhebben en over dat meisje dat zich niet laat roepen tot de Heere? Zou Christus niet moeten wenen over die man daar die nu al zoveel jaren Gods Woord heeft horen verkondigen en zich niet heeft willen bekeren en over die
vrouw die haar zonden maar niet wil loslaten en niet wil leven naar de inzettingen Gods? Zou Christus nog niet moeten wenen over die grijsaard die zich al de jaren door heeft verhard en die straks zal moeten sterven zonder God en zonder Christus, tenzij hij zich nu nog bekeert?
En laten we toch nooit denken dat de Heere ons niet horen wil en dat Christus ons niet helpen wil. Hij heeft Zijn armen wijd genoeg opengedaan. Hij roept allen die vermoeid en belast zijn, die met ketenen aan de zonde gebonden zijn en die deze ketenen niet kunnen verbreken. Hij roept allen die met schuld zitten die ze niet verzoenen kunnen. Hij roept allen die met nood zitten waar ze niet tegenop kunnen. Hij roept allen die aan het eind van hun krachten zijn en alleen nog maar roepen, ja schreeuwen kunnen: Heere, help me! Ja, Hij staat aan de deur van ons hart en Hij klopt. Hij wil bij ons binnenkomen, Hij wil met ons zijn, met „ulieden" zijn, hier en nu in dit moeilijk leven en straks als we moeten gaan door het dal van de schaduw des doods en als we moeten staan voor de rechterstoel Gods. En Hij alleen kan ons helpen, Hij alleen kan onze Redder en Trooster zijn.
De Heere heeft geen groot en geen machtig en geen sterk volk. Het zwakke en het onedele heeft Hij uitverkoren. Hij doet Zich overblijven een arm en ellendig volk, maar dat op Zijn Naam vertrouwt.
En dan kunnen we de weg ook afreizen. Dan kan ik vanavond ook afscheid nemen in de wetenschap dat Hij met mij en met „ulieden" blijft. Ja, Hij is ons zeer nabij. Hij is een groot en machtig Held. Hij is voor Zijn volk door de dood en de hel heengegaan. En al vallen alle vijanden op ons aan, al valt de duivel zelf op ons aan, al valt de dood en de hel op ons aan, we hoeven niet te vrezen, want deze machtige Held zegt: En ziet, Ik ben met ulieden... en Hij heeft de dood en de duivel overwonnen en Hij heeft alle macht in hemel en op aarde.
Zonder Hem zijn we toch zo arm, zo doodarm, zonder Hem missen we alle ware troost en hebben we geen enkele toekomst. Maar met Hem kunnen we voort. Het leven is geen vrede alhier, geen wapenstilstand vragen, het leven is de krijgsbanier tot in Gods handen dragen. En met Hem kan het, met Hem gaat het.
3. Hoe lang zal die , , lk" met , .ulieden" blijven?
Ook op deze vraag geeft onze tekst een duidelijk en vertroostend antwoord. Hij zal dragend, troostend, sterkend en beschermend in het midden van Zijn kerk zijn alle de dagen en tot aan de voleinding der wereld, tot Zijn wederkomst op de wolken des hemels derhalve. Daar ligt voor mij, nu ik vanavond afscheid van u ga nemen, een vertroostende gedachte in. Want wanneer men meer dan dertig jaar een gemeente gediend heeft, dan zijn daar banden ontstaan van liefde ook tot de gemeente. Wanneer ik de ontwikkeling zie van ons volk, wanneer ik opmerk dat steeds meerderen de Heere en Zijn dienst verlaten en openlijk in de zonde leven, wanneer ik let op de teruggang van het kerkelijk en geestelijk leven onder ons volk, dan is mijn hart menigmaal met grote zorg vervuld. Wat zal er toch worden van ons volk, dat tachtig jaar gestreden heeft om de Heere in vrijheid te mogen dienen overeenkomstig Zijn Woord? Wat zal er toch worden van onze hervormde kerk nu op zoveel plaatsen de gereformeerde belijdenis van de reformatie wordt prijsgegeven en nu men in een valse oecumene zonder enigheid van het ware geloof probeert zichzelf te handhaven? Wat zal er worden van onze hervormde gemeente in het steeds groter wordende Veenendaal, dat ook al minder wil wandelen in de inzettingen des Heeren? Maar dan hoor ik ineens de stem van de Heere Jezus Die zegt: Geef het maar in Mijn handen, want niet mensen maar Ik regeer Mijn kerk: Ziet, Ik ben met ulieden alle de dagen tot aan de voleinding der wereld.
Hebt u er erg in dat de Heere Jezus niet zegt: Ik zal altijd met u zijn? De betekenis is uiteindelijk wel dezelfde, maar met nadruk wordt gezegd: „alle de dagen". Dat is in de grond nog veel rijker. Alle dagen zijn immers niet aan elkaar gelijk. Er zijn zonnige dagen waarop de zegen Gods vermenigvuldigd wordt. Maar er zijn ook donkere dagen waarin de oordeelswolken zich samenpakken. Er zijn feestelijke dagen waarin alles in ons zingt, maar ook dagen van bittere droefheid en rouw. Er zijn dagen
waarop we kunnen roemen in de Heere omdat Hij zo goed is en zo genadig en zo ontfermend. Maar er zijn ook dagen waarop we moeten vragen: Heere, waarom vergeet Gij mij, waarom benauwt de vijand mij zo, waarom moet ik door zulke donkere en diepe wegen heen. Maar de Heere Jezus is bij ons , , alle de dagen" zonder onderscheid. Hij zal ons niet begeven en Hij zal ons niet verlaten. Dat is de troost van allen die op Hem leren zien. Dat is een troost die we ervaren hebben al de jaren dat we in uw midden zijn geweest. Daar zijn ook moeilijke dagen onder geweest, dagen waarop we haast bezweken zijn, dagen van vervolging en verdrukking, dagen waarin we meegeleefd hebben met uw rouw en smart, dagen ook waarop we zelf bijna bezweken zijn onder de bittere rouw en smart. Maar het is waar wat de Heere Jezus hier zegt: Ziet, Ik ben met ulieden alle de dagen. We hebben het zelf ondervonden: „God is ons een toevlucht en sterkte; Hij is krachtelijk bevonden een hulp in benauwdheden". En in de diepste smart en in de grootste benauwdheid blijft dat woord van de Heere Jezus staan: Ik ben met ulieden alle de dagen, ja, de Heere Jezus blijft zelf staan: „Wacht op de Heer' godvruchte schaar, houd moed: Hij is getrouw, de bron van alle goed. Zo daalt Zijn kracht op u in zwakheid neer, wacht dan, ja wacht, verlaat u op de Heer'."
Als Christus met Zijn genade niet bij me was geweest al die veertig jaren dat ik Hem als onderherder heb mogen dienen, als Hij niet bij me was geweest ook in die dertig jaar dat ik in uw gemeente mocht werken, ik zou met Petrus in de golven weggezonken zijn menigmaal. Ik heb het er zelf niet zo best afgebracht. Ik voel me vanavond maar heel klein en heel nietig. Ik heb wel tijden beleefd dat de verantwoordelijkheid van het ambt me haast te zwaar werd. Als de Heere niet bij me was geweest, ik zou vergaan zijn.
Maar daarom durf ik ook weer verder te reizen omdat ik weten mag dat de Heere met me zal zijn „alle de dagen". Ik weet niet hoeveel leed en rouw en moeite en verdriet ik nog te wachten heb net zo min als u het weet. Maar wanneer we in de voetstappen van de Heere Jezus mogen gaan, dan reizen we op de goede weg, dan zullen we Zijn liefde en trouw en genade ondervinden en dan zijn we ook op weg naar huis, op weg naar het Vaderhuis waar de eeuwige rust overblijft voor allen die de verschijning van de Heere Jezus Christus hebben liefgekregen. En hoewel ik van u als gemeente afscheid neem, weet u wat zo'n wonder is? Dat niets ons kan scheiden van de liefde van Christus, noch dood, noch leven, noch engelen, noch overheden, noch machten, noch tegenwoordige, noch toekomende dingen...
Wanneer ik u daarvan mag spreken en daarop mag wijzen dat Christus met „ulieden" is en blijft, mag ik u ook de vraag wel stellen of u kunt zeggen: Hij met ons en wij met Hem? O, wanneer u zeggen moet dat u nog zonder Christus en zonder God leeft, dat u niet weet van Zijn genade, dan wil ik u op het hart binden, voor de laatste maal als uw dienstdoend predikant: bekeert u toch tot de Heere, verlaat toch de wegen der zonde en komt toch tot Hem. En blijf niet van verre staan omdat u meent dat er voor u geen genade is: Jezus neemt de zondaars aan, zo verloren en bedorven als we zijn, om ons het beste kleed aan te doen, het feestkleed van Gods genade.
Het zal zo erg zijn verloren te blijven terwijl zo'n Heiland en Zaligmaker ons is verkondigd, terwijl deze zaligmakende genade Gods ons is verschenen. Straks komt Christus om te oordelen, om ook ons te oordelen. Durft u dat aan in het gericht Gods zonder de Heere Jezus als onze Voorspraak en Zaligmaker? Durft u dat aan, alleen te gaan door het dal van de schaduw des doods, zonder die Heiland? O roep toch en schreeuw toch om Gods genade. En weet toch dat er een Zaligmaker is. Zijn Naam is Jezus, en geen Naam is er beter en zoeter voor het hart.
En gemeente van Veenendaal, dan reizen we met Hem zo op de toekomst aan, op de eeuwige toekomst. Als we achter Hem aanreizen, dan wordt het rustig in ons hart. Dan valt de angst van „alle de dagen" van ons leven met zijn velerhande tegenspoed en kruis van ons af. Dan mogen we weten dat de Heere met ons meegaat „alle de dagen". Al worden die dagen nog zo moeilijk en nog zo zwaar, toch vrezen we niet. „We hebben 's Vaders Zoon aan boord en 't veilig strand voor 't oog".
Wanneer we door de Heilige Geest geleid worden, dan worden we toebereid tot
de „voleinding". Er komt een nieuwe hemel en een nieuwe aarde waar gerechtigheid zal wonen, waar Christus eeuwig bij Zijn volk zal zijn cn waar wij altijd bij de Heere zullen zijn. Deze wereld gaat voorbij. Alles gaat voorbij. Ook mijn dertigjarige diensttijd in uw midden is voorbij. Maar Christus blijft. Toen de oude dom van Hamburg in vlammen opging, begon in de verschrikkelijke hitte het klokkespel te spelen. Terwijl de toren in de vuurzee wegzonk, klonk boven het geknetter der vlammen uit: „Jezus uw verzoenend sterven blijft het rustpunt van ons hart."
Wanneer we zo vanavond afscheid mogen nemen van elkaar, dan kan onze weg nog moeilijk genoeg wezen, maar we komen thuis. Onze wereld kan ineenstorten, maar Christus is met ons. Hij is gisteren en heden Dezelfde, tot in eeuwigheid. Amen. A. V.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 mei 1978
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 mei 1978
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's