De onwankelbare belijdenis der hoop
(12)
De hoop en de levensheiliging
De levende hoop lioudt het doel in het oog. Zij strekt zich uit naar de toekomst van Christus. Het-onderweg-zijn van de hoop betekent vreemdelingschap, lijden, geduld. Het verlangen om hier doorheen te komen, de zekerheid der hoop dat wij er doorheen komen, komt in de Schrift echter niet in mindering op de vraag hóé wij het einddoel van de reis bereiken. De hemelse roeping mag de aardse roeping van de hopende christen niet verdringen. De eenheid tussen geloof, hoop en liefde eist nu eenmaal dat die liefde niet blijft steken in het gevoel, maar concreet gestalte krijgt in dit leven. De hoop kan niet om de heiligmaking heen. Het verband tussen de hoop en de heiliging van het leven vraagt daarom onze hele aandacht.
Ik mag beginnen er op te wijzen dat we deze verbanden in de Schrift zelf terug kunnen vinden. De wedergeborene staat onder Gods belofte van het nieuwe verbond. Maar dit is het verbond, dat Ik na die dagen met het huis van Israël maken zal, spreekt de HEERE: k zal Mijn wet in hun binnenste geven en zal die in hun hart schrijven; en Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn (Jer. 31 : 33; Hebr. 10 : 16, 17). Dit maakt duidelijk hoezeer de wet, als wet der liefde een plaats krijgt in het hart en leven van Gods kinderen. Mogen we niet zeggen dat de hoop vervult met liefde zowel met betrekking tot God, als met betrekking tot de naaste, en dat de hoop op God de moeder is der heiliging?
Het ligt helemaal in de lijn van het leven der vreemdelingschap als de dichter van Ps. 119 bidt: Ik ben een vreemdeling op aarde, verberg uw geboden voor mij niet. Waarom dit verband? Gods geboden wijzen de hopende de weg door het land van onze vreemdelingschappen naar de stad onzer bijeenkomsten.
Richten wij nu onze aandacht op het Nieuwe Testament, dan ligt de verhouding tussen hoop en heiliging nog veel duidelijker. De hoop sluit de roeping in tot het hemels koninkrijk. Maar er is ook een roeping die de christen heeft te vervullen zolang hij op aarde is. Zo schrijft Paulus aan de Thessalonicenzen dat zij Gode waardiglijk leven, aangezien Hij hen geroepen heeft tot zijn Koninkrijk en heerlijkheid. Dit bevrijdt enerzijds van elk wetticisme, anderzijds betekent de liefde tot de wet dat wij ons te gedragen hebben als Koningskinderen. Wie op de aanstaande heerlijkheid hoopt, die gedraagt zich ook dienovereenkomstig (1 Thess. 2 : 12). De kerk als bruid van Christus verwacht de Bruidegom. Hoe verwacht zij Hem? Paulus schrijft aan de gemeente van Corinthe: ant ik heb ulieden toebereid om u als een reine maagd aan een man voor te stellen, namelijk aan Christus (2 Cor. 11 : 2). De gemeente in de vreemdelingschap is Christus' bruid en zij is uitsluitend voor Hem bestemd. Daarom zal zij zich in de tussentijd van hopen en wachten niet met een ander afgeven, maar Hem in alle opzichten trouw blijven. Hier blijkt hoe innig de verhouding is tussen Christus en Zijn gemeente. In dit hopen en verwachten geniet zij de voorsmaak van wat in volheid komen zal, bij Christus' komst. Dan breekt de trouwdag aan en de volle gemeenschap met Hem blijft aan die dag voorbehouden. Tot op die dag ligt het accent méér op het rein blijven van de bruid (het woord maagd wijst daar sterk op) dan op hetgeen zij nü aan liefde reeds ontvangt en geeft. Paulus' doelstelling is hier de reinheid der gemeente, die haar bruidskleed niet mag bezoedelen. Het wil zeggen „haar trouw aan Christus, haar gericht zijn op Hem alleen, haar volharding in het wachten op Zijn komst" (F. J. Pop). Ze bewaart zij zichzelf rein en onbesmet van de wereld. En dat kan zij alleen maar doen door niet zélf die heiligmaking ter hand te nemen, maar door zich in het geloof en in de hoop vast te klemmen aan Christus. Slechts in de geloofsgemeen-
schap met Hem komen de vruchten des Geestes openbaar. De heiligheid in Christus, die de bruid bezit door toerekening draagt vrucht in de voortgaande heiligmaking en zo worden wij naar het evenbeeld van Christus vernieuwd van dag tot dag. Wast op in de genade en kennis van onze Heere Jezus Christus, met eerbied en godvruchtigheid, zo vermaant ons de Schrift.
Door de Heilige Geest is ook de heiligmaking in de hoop, het werk van Christus, Die de overste Leidsman cn Voleinder des geloofs is. Deze heiligmaking in de hoop betekent niet dat wij hier reeds volmaakt zijn. Het bruidskleed blijkt zo vaak nog bezoedeld en het vlees onderwerpt zich der wet Gods niet. Het kan ook niet. Misschien denkt u onder het lezen van het bovenstaande: ja, zo zou het móéten zijn, maar zo is het niet altijd.
Daarom is het ook nodig dat, willen wij voortgaan in de hoop der heiligmaking, wij dan gestadig toevlucht hebben te nemen tot de dood, het bloed en de gerechtigheid van Christus. Dewijl wij dan deze beloften hebben — de beloften waar de hoop zich naar uitstrekt — zo laat ons dan onszelven reinigen van alle besmetting des vleses en des geestes, voleindigende de heiligmaking in de vreze Gods (2 Cor. 7 : 1).
Calvijn schrijft in zijn Institutie: „Verder dan tot gedeeltelijke overwinningen brengen wij het niet. Daarom moeten wij onophoudelijk worstelen om beter te worden, dan wij waren, totdat wij verlost zijn van de zwakheid onzes vleses en in de volkomen gemeenschap met God zijn opgenomen" (III-6-5).
Het is goed om het „beter worden" waar Calvijn over spreekt, op de rechte manier te verstaan. Dat kan niet betekenen dat wij onszèlf verbeteren. Christus zou de Alpha en de Omega niet zijn als Hij de heiligmaking aan ons zou overlaten. Het is puur genade Gods die dat in ons bewerkt. Om te weten wat Calvijn met beter worden bedoelt leg ik naast het citaat hierboven gegeven de uitspraak in zijn commentaar op 1 Cor. 1 : 7: Christus volvoert zélf in ons het werk dat Hij begon, tot op die dag dat wij voor Zijn rechterstoel verschijnen." En bij Psalm 32 : 1 schrijft hij: Hoe meer iemand in heiligheid toeneemt, des te meer zal hij bemerken, hoe hij nog altijd van de volkomenheid is verwijderd, opdat hij alléén op het rijke erbarmen Gods zal steunen." Onze vrede ligt en blijft liggen in het bloed van Christus en niet in onze voortgang, al is het ook zeker waar dat we die vrede niet smaken als we verachteren in de genade, de liefde vergeten, of de hoop ligt ingezonken.
Wel dienen de gelovigen er rekening mee te houden dat het geloof ook geoefend wordt (zeker dient geoefend te worden) als we in duisternis zitten en geen licht hebben. Dan te betrouwen op de Naam des Heeren en te steunen op zijn God, wat is dat anders dan zijn hele zaligheid in de handen van Christus stellen. Zo is het ook met de heiligmaking. Als Paulus zegt dat ons leven met Christus verborgen is bij God, dan betekent dat niet alleen dat het verborgen is voor de buitenwacht, maar ook zo dikwijls voor onze eigen waarneming. Juist in zulke situaties zal zich de hoop als echt bewijzen wanneer wij aan alle zijden door de dood omgeven ons leven in Christus zoeken. Wie daar mee bezig is heeft geen tijd en geen lust meer om zich af te laten trekken van het doel zijner hoop. Hij oefent zich in godzalige wandel. Mag ik u in dit verband herinneren aan het woord van Johannes? Hij schrijft in zijn eerste brief, hoofdstuk 3:2, 3: eliefden, nu zijn wij kinderen Gods, en het is nog niet geopenbaard wat wij zijn zullen.Maar wij weten dat als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem zullen gelijk wezen; want wij zullen Hem zien gelijk Hij is. Rijker kan de pelgrim naar Sion het gehoopte goed nauwelijks worden voorgesteld. Geen wonder dat Johannes dan ook vervolgt: n een iegelijk die deze hoop op Hem heeft, die reinigt zichzelven, gelijk Hij rein is.
Ik kan niet laten om vooral de aandacht te vragen voor de uitdrukking: „deze hoop op Hem". Dat is niet maar een hoopje hebben dat het wel goed komt. Ach, hoevelen doen het daarmee. Vrienden, het is hoop op Hem! Als we Hem niet hadden, dan was het hopeloos. Dan is het hopeloos. Maar nu dan het punt van de hoop en de levensheiliging. In dit woord uit de Johannesbrief zijn hoop en heiligmaking toch wel zeer nauw op elkaar betrokken. De hoop is geen dood kapitaal, maar rentegevend bezit. De hoop is dc stimulans tot heiligmaking. Als God kinderen des lichts vervult van de hoop, dan wandelen zij ook als kinderen des lichts. Zij zetten koers door het land hunner vreemdelingschappen en dat zij hopen op de stad die fundamenten heeft komt uit in het: maar gij geheel anders. Dat geheel anders is tegen de algemene wereldse en godsdienstige opinie in, tegen de stroom in. Dat moet te merken zijn.
Maar deze wandel is niet louter negatief, er zit ook een zeer positieve zijde aan. Ik denk aan wat Christus zei toen Hij zijn discipelen het licht der wereld en het zout der aarde noemde. Ik denk ook aan de vruchten des Geestes, waarover we kunnen lezen in Galaten 5: Liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, goedertierenheid, goedheid, geloof, zachtmoedigheid, matigheid. De wereld moge tegenover Christus en zijn gemeente staan met de handen in afwerend gebaar. Maar de gemeente van Christus breidt haar handen nodigend tot die wereld uit, in navolging van de uitgebreide handen van Christus om onze naaste voor Hem te winnen. Zo schijnt zij als licht in de wereld, temidden van een krom en verdraaid geslacht. „De door de bijbelse hoop bepaalde levenswandel wordt gekenmerkt niet door een aanvaarden van de wereld, maar wel door een inwerken óp de wereld, niet door het mijden van de wereld, maar wel door ingaan op de wereld, niet door revolutie, maar wel door reformatie" (T. Poot in Leiding, 23e jaargang no. 4, pag. 16).
Zelfs kunnen we spreken van een wederzijdse beïnvloeding en versterking. De hoop is prikkel tot heiligmaking en de heiligmaking doet des te vuriger hopen.
Tenslotte zou ik uw aandacht willen vestigen op de verhouding hoop en heiliging in de Petrus-brieven. U weet dat we Petrus bij uitstek de apostel van de hoop kunnen noemen. Nadat hij gezegd heeft waar de hoop zijn oorsprong heeft, namelijk in de opstanding van Jezus Christus uit de doden, vervolgt hij in 1 Petrus .1 : 13: aarom opschortende de lendenen uws verstands, en nuchteren zijnde, hoopt volkomenlijk op de genade die u toegebracht wordt in de openbaring van Jezus Christus. En in vers 21 lezen wij: u) die door Hem (Christus) gelooft in God, Welke Hem opgewekt heeft uit de doden, en Hem heerlijkheid heeft gegeven, opdat uw geloof en hoop op God zijn zou. Tussen die twee woorden over dc hoop staat nu de opdracht ingeklemd om als gehoorzame kinderen niet gelijkvormig te worden aan de wereld. Hier plaatst hij de roeping tot heilige levenswandel en dat betekent een wandelen in de vreze Gods de tijd onzer inwoning.
Leven in de hoop is leven als wedergeborenen is geroepen zijn tot heiligheid. En als we dan slechts een vluchtige blik werpen op het vervolg van de brief, dan ziet u concreet naar voren komen wat Petrus met die heilige wandel in de vreze Gods bedoelt. Zij krijgt gestalte in dc broederlijke liefde. Hebt elkander vurig lief uit een rein hart. Houdt uw wandel eerlijk onder de heidenen. Draagt de smaad van Christus, wees de overheid gehoorzaam. Zorg dat Christus niet terwille van u gelasterd wordt. Volg de voetstappen van Christus na, Die in Zijn lijden ons een voorbeeld heeft nagelaten. Bewaar het huwelijk rein. Zijt allen eensgezind, medelijdend, de broeders liefhebbende met innerlijke barmhartigheid bewogen, vriendelijk. Maar heiligt God de Heere in uw harten, en zijt altijd bereid tot verantwoording aan een iegelijk, die u rekenschap afeist van de hoop die in u is, met zachtmoedigheid en vreze. De heilige levenswandel geldt gemeente en voorgangers, herder en kudde, ouden en jongen. Al deze vermaningen krijgen hun toespitsing in de tweede brief als we lezen hoe hij schrijft: Hoedanigen behoort gij te zijn, met het oog op de wederkomst van Christus, in heilige wandel en godzaligheid. Daarom, geliefden, verwachtende deze dingen, benaarstig u dat gij onbevlekt en onbestraffelijk van Hem bevonden moogt worden in vrede. Zo stimuleert de hoop tot heiliging des levens en de heilige wandel sterkt temeer de hoop om tot de voorgestelde volkomenheid né. dit leven te geraken.
Hoop en heiliging worden tenslotte getrokken in het perspectief van de wederkomst van Christus. „Hierom is er niets dat ons meer behoort tot de ijver der heiligheid te prikkelen dan de gedachtenis van de prijs... God wil, dat de prijs, die Hij voor onze zaligheid besteed heeft, in ons krachtig zij" (Calvijn).
N. Tonge.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 maart 1978
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 maart 1978
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's