De Heilige Israëls
„Want ons schild is van den HEE-RE, en onze koning is van den Hei-'lige Israëls." Psalm 89 : 19.
Christus is des HEEREN Christus is des Heiligen Israëls
In deze lijdenstijd willen wij trachten u een profetische blik te gunnen op de lijdende Verlosser uit de negen-en-tachtigste Psalm. In Zijn lijden en sterven staat namelijk Jezus' koningsschap centraal. Aan het begin van Zijn lijden houdt de Heere Zelf naar Zijn opdracht aan Zijn discipelen Zijn intocht in Jeruzalem op een ezelsveulen, dat ergens ontbonden en voor de Meester meegegeven wordt. Dan spreidt men klederen en takken en worden door kinderen en volwassenen Hosianna's gezongen op de weg en in de straten. Als een koning gaat Hij in. Tijdens de rechtzitting wordt Hij met een spotkroon en met een spotmantel voorgesteld en gesmaad als een koning. Dan ook wordt in ernst door Pilatus gevraagd: „Zijt Gij dan een koning? " Ten slotte wordt op Zijn kruis Zijn beschuldiging geschreven: „Jezus de Nazarener, de koning der Joden." Het draait alles om Zijn koningsschap.
Psalm 89 zet de Christus in profetische blik in het licht van de eerste koning-voorloper David.
In onze Psalm wordt de Voorloper van Christus, de man van de theocratische staat zo beschreven, zo bezongen, dat men wel over David heen moet zien op de grote Davidszoon: ezus, Die uit het geslacht Davids was en Die uit de stad Davids was. Dat blijkt wel vooral uit de dubbele afkondiging van Zijn afkomst in onze tekst: , Hij is van den HEERE, Hij is van den Heilige Israëls". In het vers, dat op onze tekst volgt, vers 20, wordt gesproken van het gezicht waarin God over David van te voren gesproken had. Dat ziet op Samuëls zalving van David (1 Samuël 16 : 1) of op Nathans woord over de tempelbouw (2 Samuël 7 : 13), waarin het eeuwig koningsschap aan Davids zoon Salomo en aan het zaad in verre toekomst wordt toegezegd. En daar verschijnt dan de grote Davids-Zoon, Christus.
David is van de HEERE, de God des verbonds, David is ook van de Heilige Israëls, van die God, Die Israël geheiligd heeft tot Zijn bijzondere volk, van die God, Die geheiligd wilde 'zijn in en bij dit volk. Deze koning mocht alleen koning zijn over dit volk als volk Gods. En deze koning mocht daar alleen koning zijn bij de gratie Gods. Zo'n koning als David is er eigenlijk maar één geweest; Salomo, Hizkia, Josia, Asa mochten goede koningen geweest zijn, die iets van Davids lijn hebben voortgezet, maar een echt theocratische vorst is alleen David geweest. Niemand is in een linnen lijfrok voor de ark gegaan, als hij: knecht des Heeren. En zo is David voorafschaduwing, voorbeeld, van Christus geweest, Die echt en alleen geweest is: „de knecht des HEEREN".
Christus is des HEEREN, van die God, Die een verbond heeft aangegaan met Zijn volk Israël; Christus is Middelaar van het Verbond, in Wie alleen, in Wiens verzoening alleen het volk Israël met God in een eeuwig verbond kon staan. Heeft God Zich een volk verkoren, zo heeft Hij dat alleen gedaan in Christus, zo heeft God daartoe ook Christus Zelf verkoren. Hij is de van God verkoren Middelaar, Hij is de verkoren Held, Die God uit het volk verhoogd had. Hem tot een eigendom, Zijn volk tot heil. Vergeet u dat nooit, dat Christus Zelf de eerst-Uitverkorene des Vaders was. Wie dus aan de verkiezing raakt, die raakt Gods volk aan, maar die raakt ook de Christus aan. Alzo Hij is van de HEERE! Hij is des HEE-REN!
Hij is ook van de Heilige Israëls. Dat wil zeggen van die God, Die heilig is in Israël, Die bij dat volk, dóór dat volk geheiligd is en Die daarom dat volk heiligt. En dat doet de Vader door de Heere Jezus. Heel het werk van Christus is heiligend, reddend, reinigend, zaligend werk, van Zijn kribbe tot Zijn kruis. In Zijn kribbe heiligde Hij reeds de zonden, waarin Israël, waarin Zijn volk ontvangen en geboren was. Dan als twaalfjarige, als Hij treedt in de dingen Zijns Vaders, heiligde Hij de entree van de jeugd in Gods kerk, als Hij Zoon der Wet werd. In de timmerwinkel te Nazareth heiligde Hij de arbeid van Zijn volk. En tenslotte, aan Zijn kruis, heiligde Hij de uitgang van Zijn volk uit dit leven. En Hij bereidde hun de ingang tot het eeuwige leven. Alzo is Hij ons schild van de HEERE en onze Koning van de Heilige Israëls.
Christus is ons schild
Zo zegt dan onze tekst in de negen-entachtigste Psalm.
Hoe kon koning David van God aan Israël gegeven zijn tot een schild? En hoe kon de grote Davidszoon, de Heere Jezus, aan Zijn volk, aan Zijn kerk gegeven zijn tot een schild ?
Is het niet zo, dat een vorst doorgaans een lijfwacht nodig heeft om hem te bewaken? Staat niet voor de koninklijke paleizen nacht en dag een wisselende wacht, uitgerekend genoemd een schildwacht? En worden niet doorgaans vorstelijke personen op hun reizen bewaakt, vooral bij officiële staatsbezoeken en bij feestelijkheden? Is er dan niet een cordon van bewakers, voorop en daarop volgend: bereden politie te paard of gemotoriseerde politie of ook een legeronderdeel? Het is juist één van de erenamen voor een vorst, als hij genoemd wordt een schild des volks. Het komt niet zo vaak voor, dat een vorst juist en hij alleen een schild voor het volk is. Maar het komt voor, dat een koning zijn leven stelt voor zijn volk. Het komt voor, dat een koning zich en het zijne, zich en de zijnen, inzet voor het leven van zijn volk en voor het welzijn van het volk. Wij hebben dat in ons vorstenhuis gehad, dat Willem van Oranje zijn goed te gelde maakte om de troepen te betalen uit eigen middelen en dat hij ettelijke Oranjezonen verloor op de slagvelden en ten slotte zelf zijn eigen leven gaf met een bede: „Mijn God heb medelijden met mij en met dit arme volk." Laat ons dit maar nooit vergeten!
Zo nu was ook David aan het volk Gods door God Zelf ten schild gezet. Wat heeft David veel voor zijn volk over gehad, toen hij als een hoen op de bergen gejaagd werd door Saul en toch niet anders streed dan tegen de vijanden des Heeren. Jaar en dag was dat zo. Wat men ook van David denken moge, een schild des volks is hij altijd ge-
weest. Daarvoor was hij dan ook van God geroepen, van God gezalfd. Het volk mocht in hem, die Theocratische vorst, een schild zien van de HEERE.
Zo is ook Hiskia geweest, Josia, Asa en ook Salomo. Maar hoog boven hen uit rijst dan toch Sions grote Koning: de Heere Jezus, de Christus. Hij is metterdaad geweest een schild des volks. Hij heeft niet Zijn dienaren van Hem bevolen, dat zij Hem bewaren zouden. Had Hij dat gedaan, zij zouden voor Hem gestreden hebben: de discipelen — reeds trok Simon Petrus het zwaard, maar ook de engelen zouden voor Hem gestreden hebben. En de Heere Jezus zeide zelf: „Als zij dat gedaan hadden, zo zoude Ik aan u niet overgeleverd zijn."
Neen, Hij heeft Zelf de strijd gestreden, Hij alleen, Hij voor heel Zijn volk. Hij heeft de strijd gestreden tegen de Satan met al zijn duizendtallen. Denkt er om, dat in Gethsemané de hele hel op Hem losgebrand is en ook op Golgotha. En Hij streed die strijd alleen. Alleen is Hij ook omgeven geweest van de wereld, waardoor Hij aangevallen is, zo fel het kon! Dronkaards is Hij tot spot en tot een snarenspel geweest. Maar Hij heeft gestreden en gezegd: „Ik heb de wereld overwonnen." En alleen heeft Hij de strijd tegen de zonde gestreden. De volle macht der zonde heeft Hij wederstaan en Hij heeft ze doordragen!
Zo is Hij dan een schild der vromen. Hij, het schild, dekt ze in Zijn eigen slagen tegen de Satan met al hun duizendtallen en met al hun snode aanvallen. Hij, Die de wereld heeft overwonnen, dekt ze tegen de vernietigende aanvallen en slagen van de wereld en ook van de zonde en van de zonden. O, bedenkt het in dagen van strijd en aanvechting: Hij is het schild voor de vromen.
'k Betrouw op God; Hij is mijn Schild in 't strijden, De hoorn mijns heils, mijn hoog vertrek in 't lijden, 'k Aanriep de HEER', Wiens lof mijn harp vermeldt En werd verlost van 's vijands boos geweld.
De dood bracht mij, geboeid, in nare streken Bij Belials verschrikkelijke beken.
Een helse band was om mijn heup gehecht-En door de dood mij strik op strik gelegd.
Ik kan met U door sterke banden dringen, Met mijne God zelfs over muren springen. Des HEEREN oog is gans volmaakt en recht; Doorlouterd, rein en trouw, al wat Hij zegt. Hij is een schild en Schutsheer voor de vrome, Voor die tot Hem de toevlucht heeft genomen. Wie is een God als Hij in tegenheên? Wie is een rots dan onze God alleen?
Christus is onze Koning
, En onze Koning is van de Heilige Israëls.' Christus moge dan een kruiskoning zijn, maar een Koning is Hij. Wel niet van deze wereld, maar wel degelijk van het koninkrijk der genade. En dat is het koninkrijk Gods. „Onze Koning is van de Heilige Israëls!" Dat wil dus zeggen, van een heilig God aangesteld. En daarom zal Zijn koninkrijk bestaan! „Gerechtigheid verhoogt een volk, maar de zonde is een schandvlek der natiën." Welnu, hier is gerechtigheid: een heilige Koning, Die geen zonde heeft, Die geen zonde kent. Hier is gerechtigheid: een heilige Koning, Die gerechtigheid verworven heeft voor al Zijn volk. Een verworven en toegepaste gerechtigheid, al Zijn volk heeft vergeving van ongerechtigheid ontvangen of het zal die ontvangen. En dan de Geest der heiligmaking, die de Koning heeft verworven, Die werkt zo in het koninkrijk, dat dit volk aller zonden vijand wordt en lust en liefde krijgt tot alle geboden en tot alle gerechtigheid. Daarom is dit een heilig volk, een verkregen volk, om te verkondigen de deugden desgenen, Die ze geroepen heeft uit de duisternis tot Gods wonderbaar licht.
Als de kruiskoning stierf onder dit opschrift: „Jezus de Nazarener, de Koning der joden", dan loog dat opschrift er niet om. Gezegende Koning: Hij is van de Heilige Israëls. De God Israëls heeft Hem gezalfd tot Koning over Zijn heilige berg. Hij is gezalfd over Sion. Met geen olie is Hij gezalfd, want die was maar zinnebeeldig. Maar met de Heilige Geest is Hij gezalfd. Ten eerste van eeuwigheid bestemd om Koning te zijn: „Eis van Mij en Ik zal u geven de einden der aarde tot Uw bezitting en de heidenen tot Uw erfdeel." Van eeuwigheid af heeft Hij de Geest bezeten en dat niet met mate. En in de tijd is Hij met de Heilige Geest gezalfd, toen Hij gedoopt werd. Bij David was de zalving zinnebeeldig, maar bij Hem in de Geest en in der waarheid.
En daar zegt de kerk: „Onze Koning is van de Heilige Israëls." Onze, dat mag elke onderdaan zeggen, die met die Geest van Christus mede gezalfd is. Onze, dat mag elk onderdaan zeggen, die onder het schild des Konings gekomen is: gedekt door Zijn gerechtigheid. Gedekt door Zijn genade. Beschermd tegen de zonde. Beschermd tegen de wereld. Beschermd tegen de duivel.
Onze, dat mag elk zeggen, die door het geloof bij Hem leerde schuilen, onder Zijn kruisarmen, onder Zijn Middelaarsgerechtigheid, elk die trouw leerde zweren bij de vaandelaar van Koning Jezus.
W.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 februari 1978
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 februari 1978
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's