Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Waartoe Hij kwam

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Waartoe Hij kwam

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ik ben niet gekomen om te roepen rechtvaardigen, maar zonda ren tot bekering. Lukas 5 vers 29 — 32.

Een zondaar en Jezus

Levi is op de weg achter Jezus. Diens koninklijk machtswoord heeft hem losgescheurd uit de banden van zijn verloren en armzalig tollenaarsbestaan. De weg waarop hij nu gaat is een stervensweg. Toch is dat maar de éne kant ervan. Er is niet alleen het negatieve van het sterven met Jezus, er is ook het positieve van de opstanding van de nieuwe mens, van het lever in dankbaarheid. Innige verbondenheid aan Christus en een hartelijk verlangen om Hem te dienen en te eren tekenen dat leven. We zien het hier bij Levi. Hij richt voor Jezus een grote maaltijd aan. Daarmee wilde hij Hem eren. Hem laten zien, hoe lief hij Christus had, Die hem uit zo grote nood en dood had gered. Bovendien zal Levi ook zijn vrienden en bekenden in aanraking hebben willen brengen met Jezus. Zijn vrienden en bekenden waren immers ook tollenaren. Soort zoekt soort, zeggen wij. Zo was het bij Levi ook geweest. Hij had wel gemoeten, want niemand anders wilde met hem omgaan. Een tollenaar moest zijn vrienden wel zoeken bij andere tolenaren. Nu, heel dat tollenaarsgezelschap moest Jezus zien. Levi gunde zijn vrienden zo van harte dezelfde verlossing die hij had ervaren. Wat zou het groot zijn, als ook zij bevrijd zouden worden uit dat bestaan, dat Levi nu niet anders meer kon zien dan ongelukkig en verloren.

Ja, zo ligt dat in het hart en leven van een mens, die uit de duisternis werd geroepen tot Gods wonderbaar licht. Het leven der dankbaarheid is een leven van offerbereidheid en van getuigen. We gunnen onszelf helemaal aan Christus en Christus aan anderen, die in dezelfde verlorenheid als wij gedompeld zijn.

Levi's dankbare hart doet hem zo handelen, spontaan en vol liefde tot Christus. Hier is niets te merken van dat krampachtige en wettische, dat we beluisteren in gezegden als: een Christen moet, een Christen hoort toch... Van ellende en verlossing wil men daarbij nauwelijks meer weten, men - begint maar direct aan de dankbaarheid, die zo echter helemaal geen dankbaarheid kan zijn. Levi richt deze maaltijd aan na de ervaring van Christus' grote liefde.

In het vertrouwen op diezelfde liefde heeft hij ook deze maaltijd aangericht en Christus uitgenodigd. Het is geen moment in hem opgekomen, dat Christus misschien wel helemaal niet met zo'n gezelschap wilde verkeren, laat staan een maaltijd houden, wat toch niet minder betekende, dan gemeenschap met elkaar oefenen. Was het niet te gedurfd wat hii nu deed? Moest hij niet liever wachten op een initiatief van Christus? Ja, als we zien op onszelf, op onze kinderen, op onze gemeente, dan is het te gewaagd, te onbescheiden om Christus uit te nodigen. Hoe zouden wij zondaren? En toch, wie iets heeft gesmaakt van Christus' wonderlijke liefde, die wordt vrijmoedig. Die gaat telkens een nieuw beroep doen op die liefde, telkens een groter beroep doen op die liefde. En niet tevergeefs! Jezus komt. Hij neemt Levi's uitnodiging aan. Hij voelt zich niet te goed om gemeenschap te oefenen met tollenaren en zondaren. Hij eet met hen. Hij ligt met hen aan de „rechtvaardigen" en Jezus.

Kennelijk had zo'n maaltijd als Levi aanricht iets publieks, want de Farizeeën en Schriftgeleerden hebben ervan gehoord en komen er op af. Het is hun één grote ergernis, heel die maaltijd. Die „troep" tollenaren en dan die Jezus daar midden in. Die Jezus, die nog wel rabbi wilde zijn, leraar der wet, een van hen. Hij haalde hier hun stand toch maar lelijk naar beneden. In plaats dat Hij met hén at en omging, had Hij hier gemeenschaü met tollenaren en zondaren! Ze gunnen Jezus aan die tollenaren en zondaren niet. Ze wilden Hem voor zichzelf hebben. Zij hadden immers recht op Hem!

Deze Farizeeërsgestalte is ons misschien bekend. Als de openbaring van Christus' macht en genade ons nette keurige kerkmensen voorbij gaat en bij diegenen komt op wie wij met minachting neerzagen, kunnen we dat dan hebben? Of keuren en kammen we het af?

Dat laatste doen de Farizeeërs. Echter niet recht in Christus' aangezicht. Ze wenden zich met hun nijdigheid tot de discipelen. Die durven ze beter aan. Ze luchten hun geërgerd gemoed in een fel verwijt aan hun adres: Waarom eet en drinkt ge met tollenaren en zondaren?

Wat een aanvechting eigenlijk voor deze mannen. Ze gingen nog niet zo lang op de weg achter Jezus. En waar had Hij ze nu gebracht! Nog wel in een tollenaarshuis. Het zal deze mannen ook wel vreemd te moede zijn geweest. Immers daar waren ze niet bij opgevoed. Tollenaren en zondaren moest je mijden, zo was hun geleerd. En nu zaten ze er midden tussen. Waar brengt de weg met Christus je al niet! Op die weg moet je zoveel kwijt! Alles wat niet is naar Zijn heilig Woord. Aarzelend zullen die discipelen zijn-weggegaan, dat tollenaarshuis in. En nu zijn daar die Farizeeën. Het waren toch hun kerkelijke leiders en hadden ze geen gelijk! Wat worden we op de weg achter Christus toch bestreden! Wat we gewend zijn, wat we redelijk vinden, het fatsoen, het gebruik, ja, van alles wil de duivel gebruiken om ons af te houden van de volkomen overgave aan Hem en Zijn weg.

Ze hebben dan ook eigenlijk geen weerwoord, die discipelen. Maar dat hoeft ook niet, Christus heeft een weerwoord! Hij neemt het voor Zijn discipelen op. Als we om het volgen van Hem ter verantwoording worden geroepen, is daar Christus' eigen belofte: Het zal u in die ure gegeven worden, wat gij spreken zult. En elke bezorgdheid van Gods kind mag verdwijnen in het vertrouwen op die belofte.

Jezus en de zondaren

In dit weerwoord verklaart Christus Zijn gedrag. Hij is juist voor tollenaren en zondaren gekomen. De Heere Jezus illustreert Zijn woord eerst nog met een beeld. Een arts is er toch ook voor zieken en niet voor gezonden. Welnu, zo is Hij gekomen voor zondaren. Het positieve overheerst in dit woord van Christus. Daar beginnen we

mee. Welk een rijk evangelie! Hij is gekomen - om te zoeken en zalig te maken, dat verloren was. Die verlorenen hebben Hem immers zo helemaal nodig! Hij weet dat Zelf nog veel beter dan zij. Eer dat wij vinden Hem nodig te hebben, vindt Hij dat wij Hem nodig hebben. Een arts weet beter, hoe erg een patiënt er aan toe is, dan de patiënt zelf. Christus kent de verlorenheid van Zijn zondaarsvolk. Hij weet in welk een afgrond ze liggen. En Hij zal dat-Zelf aan lichaam en ziel ondervinden, in het bijzonder aan het einde van Zijn leven.

Wat kan een dokter bewogen zijn onderhet lijden van zijn patiënten. Veel dieper, veel inniger, veel teerder is Christus bewogen over zondaren. Hij beseft hoe nodig ze Hem hebben en Hij schenkt Zich helemaal aan hen weg. Hij doet alles voor hen in verwerving en toepassing. Zo leren ze Hem van hun kant ook nodig krijgen. Gewekt door Zijn machtsroep, kreeg ook Levi hem nodig en lief, hartelijk lief. Wat is dat rijk: aan ons nodig hebben van Christus, gaat Zijn mededogen vooraf. Met dat nodig hebben van ons is het soms zo schamel gesteld. Van nature hebben we Hem helemaal niet nodig. We voelen ons best tevreden met alles wat we hebben en zijn in dit leven. En zelfs als er iets van de vreze Gods in ons leven is, moeten we ons beschuldigen, dat we zo doods en dor zijn. We zouden met veel meer spanning naar Hem moeten uitzien. Als we ziek zijn, maken we ons vreselijk druk om de dokter, maar om Hem ook?

Ach, wie ben ik toch, moet Gods kind zo menigmaal verzuchten! Maar dan wie Hij is. Hij vindt dat wij Hem nodig hebben! En Hij komt in Zijn Evangelie Zichzelf openbaar maken als stralend van liefde voor armen en ellendigen, opdat we met alles zouden wegvallen in Hem en van Hem alles zouden ontvangen.

Zijn hart gaat uit naar zondaren. Hij is juist voor hen gekomen. Met die roeping kwam Hij op aarde! Hij ontdekte niet pas in de tijd, dat dit zijn roeping moest zijn. Hij kwam daarmee uit de eeuwigheid, uit de eeuwige vrederaad Gods. Over Zijn liefde valt het licht van de eeuwigheid Gods. Hij is gekomen, want geroepên en gezonden. De HEERE heeft Hem gezalfd van eeuwigheid om gemeenschap te oefenen met verlorenen, en hen te redden en zalig te maken. En dat houdt dan bekering in. Christus' genade is niet goedkoop. Een tollenaar kan geen tollenaar blijven. Jezus roept tot bekering. Tot een radikale ommekeer naar God toe. Een ommekeer in mijn denken, spreken en doen. Bekeerd worden, dat is omgezet worden, naar God toe. De kernvraag van ons leven wordt dan: HEERE, wat wilt Gij dat ik doen zal.

Christus is gekomen om te roepen tot bekering. Zijn koninklijk machtswoord werkt door de Geest die levensvernieuwing. We zien het aan Levi, hoe bekerend en vernieuwend het woord van Christus werkt. Mag het ook aan u gezien worden? Nog niet? Is er dan bij Hem geen macht daartoe? Macht en genade? Ach, bij Hem is alles wat ge nodig hebt.

Jezus en de „rechtvaardigen”

Christus' weerwoord heeft echter ook een negatieve kant. De gezonden hebben Hem niet nodig. Hij is niet gekomen om rechtvaardigen tot bekering te roepen. Hoe bedoelt de Heere Jezus dit? Zou Hij bedoelen, dat ze inderdaad gezond en rechtvaardig zijn? Zou Hij inderdaad menen, dat ze Hem echt niet nodig hebben? Het antwoord is duidelijk: Natuurlijk niet. Zelfs het meest godzalig kind van God immers blijft Hem nodig hebben. Zo iemand in Hem niet blijft, die is buitengeworpen. De apostel Paulus belijdt: Niet dat ik airede volmaakt ben, maar ik jaag ernaar, of ik het ook grijpen mocht. En heel zijn leven door bleef er het verlangen om Christus te kennen en de kracht Zijner opstanding. We zijn nooit afbekeerd en we zullen aan deze zijde van het graf steeds meer Christus nodig hebben. Elke vervulling van Gods genade wekt het verlangen naar vernieuwing en vermeerdering. Het Christenleven strekt zich vol heimwee naar voren uit.

De Heere Jezus bedoelt deze woorden dan eigenlijk ook spottend. De Farizeeërs zijn gezonden en rechtvaardigen tussen aanhalingstekens. Ze ménen dat ze rechtvaardig zijn en bovendien verheffen ze zich er ook nog op. Zij hebben het. Zij zijn het. Zij zijn besneden. Ze hebben een indrukwekkende staat van dienst, als het gaat om wetsbetrachting. En zo meenden zij het leven te hebben, terwijl ze laatdunkend op anderen neerzagen en Christus niet nodig dachten te hebben.

Dezulken zet Christus onder de kritiek van Zijn zondaarsliefde. Hij gaat ze voorbij en zoekt verlorenen op.

Ook nu nog gaan Christenen gehuld in dit Farizeeërskleed. Zijn zijn er toch: De mensen die het weten, die het hebben en het zijn. Nooit voelden ze de pijn van het gemis. Nooit schrijnde het verlangen in hun ziel. Ze zijn gedoopt, hebben geloofsbelijdenis gedaan, gaan aan het Avondmaal in een gemakkelijke vanzelfsprekendheid. Zei geloven immers. Maar hun geloof lijkt niet meer dan wat verstandelijk weten. Soms hebben ze iets meegemaakt in een grijs verleden. Toen zijn ze het geworden, zo menen ze en nu zijn ze het, zonder meer. En dat oude herhalen ze tot vermoeienis en vervelens toe. Met al dit hebben, al dit weten, al dit „er zijn" komen we onder kritiek te staan van Christus' zondaarsliefde: Ik ben niet gekomen om te roepen rechtvaardigen, maar zondaren. Zijn we dat en bleven we dat in onszelf? Het is een gelukkig volk, dat altijd maar weer bij eigen armoede uitkomt, maar zo dan ook uit Christus' rijkdom mag leven. Daartoe is Hij gekomen. Daartoe komt Hij. Ik ben gevonden van hen, die naar Mij niet vraagden; Ik ben gevonden van degenen, die Mij niet zochten; tot het volk dat naar Mijn Naam niet genoemd was, heb Ik gezegd: Ziet hier ben Ik, ziet, hier ben Ik.

Verheug het volk, verblijd hen allen HEER', Die naar U zoeken t' eiken stond; Leg steeds Uw vrienden in de mond: „De grote God zij eeuwig lof en eer". Schoon 'k arm ben en ellendig, Denkt God aan mij bestendig; Gij zijt mijn hulp, mijn kracht, Mijn Redder, o mijn God! Bestierder van mij lot! Vertoef niet, hoor mijn klacht.

A.

Jac. W.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 januari 1978

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Waartoe Hij kwam

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 januari 1978

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's