Gods zegen gaat mee
De eeuwige God zij u een woning, en van onderen eeuwige armen... Deut. 33 : 27a.
De toekomst die openligt
In ons tekstwoord treffen we het volk Israël aan in de vlakke velden van Moab. Achter hen ligt 'n jarenlange zwerftocht door de woestijn. Als ze daarop terugzien mag schaamte en verwondering hun hart wel vervullen. Schaamte vanwege hun ontrouw, verwondering vanwege Gods door alles heen blijvende trouw. En vóór hen? Wat voor hen ligt is voor een groot deel onzeker. Ze zijn gekomen aan de grenzen van het beloofde land. Dat zullen ze mogen binnengaan. Maar wat zal het hun brengen? Het zou goed zijn, had de HEERE gesproken. Maar ze hadden ook andere, dreigender klanken gehoord. Uit de mond van Mozes. Mozes heeft het volk daar in de vlakten van Moab nog eens uitvoerig toegesproken en ze voor alles vermaand in de wegen des HEEREN te wandelen, anders zou immers de vloek Gods hen treffen. En zouden ze nu wel stand kunnen houden? Ze konden zo weinig zeker zijn van zichzelf, dat konden ze nu toch langzamerhand wel geleerd hebben! Die onzekerheid werd alleen maar vergroot, doordat ze Mozes zouden moeten missen als leider en voorganger. Wel was Jozua geroepen om Mozes op te volgen. Maar zou die wel een goede opvolger zijn? Zou hij net als Mozes het volk blijven voorgaan in de inzettingen van Gods verbond? Zouden ze onder zijn leiding zegen vinden of vloek?
Ook voor ons is er veel onzekerheid. We staan aan het begin van een nieuw jaar. Het ligt voor ons als een blank onbeschreven blad papier. Wat zal er allemaal op komen te staan? Goede dingen? Kwade dingen? We hebben zo onze hoop, als we het komende jaar tegemoet zien. De een hoopt op verbetering van zijn lichamelijke toestand. Een ander hoopt op het vinden van werk. Een volgende, dat de verhoudingen in zijn gezin of familie nu eindelijk eens zullen verbeteren. Ja, wat hopen wij allemaal niet. Wij hopen er het beste van.
We hebben aan de andere kant zo ook onze vrees. Zal de ziekte, die we meedragen ons in het komende jaar naar het graf slepen? Zal het met onze kinderen nu definitief de verkeerde kant uitgaan? Zal ik het met mijn bedrijf nog wel volhouden? We vrezen er vaak het ergste van. De een ziet het rooskleurig in, als hij vooruit kijkt, de ander erg somber. Aan allerlei voorspellingen wil men zich soms wagen. Men kijkt dan toe het tot nog toe is verlopen en verwacht dat het zo in het komende jaar ook wel weer zal gaan.
Maar per slot van rekening weet niemand er wat van. De toekomst is voor ons mensen de grote onbekende. We proberen in deze dagen dat witte vel papier te beschrijven, maar we moeten het uitvegen. Wij mensen zijn van gisteren en wij weten niet.
De zegen, die meegaat
Ook Mozes houdt zich in dit teksthoofdstuk met de toekomst bezig. Met de toekomst van zijn volk. Hij gaat sterven. Hij zal Kanaan niet mogen binnen gaan en moet hier voor de Jordaan afscheid nemen van zijn volk. Het zal verder trekken zonder hem. Wat heeft hij met dat volk veel meegemaakt. Wat heeft hij er zich verantwoordelijk voor gevoeld. Wat heeft hij het liefgehad, zo zelfs dat hij er voor wilde intreden: Delg mij uit Uw boek. Nu gaat hij sterven. En wat zal hij ze meegeven? Hij mag ze tenslotte Gods zegen meegeven. Veel heeft hij gezegd in dit Deuteronomiumboek, veel woorden van vermaning. Hij eindigt zegenend. Hij sterft zegenend. Het volk krijgt Gods zegen mee, de onbekende toekomst in.
En wat kan óns beter worden meegegeven aan het begin van het nieuwe jaar? Wat kan er beter boven dat onbeschreven blad papier geschreven worden dan: God zij met u. Zo God immers voor ons is, wie zal dan tegen ons zijn? Wat zal onze kracht, onze ervaring, onze gerechtigheid kunnen baten? Wie eigenlijk toch wel wat zelfverzekerd het jaar tegemoet ziet, met de gedachte: Ik red het v/el, moet wel weten, dat menselijke zekerheden zomaar wankelen en vergaan. Elke ademtocht van ons is toch maar gegeven goed! De zegen des HEEREN die maakt rijk, die is onmisbaar.
Laten we intussen eens nauwkeuriger toezien, wat de zegen van deze stervende man
Gods hier bevat. De eeuwige God zij u een woning. De eeuwige God. Ja, Mozes werpt het volk met haar onbekende toekomst op God! Hij beveelt hen Gode aan. Hij werpt ze niet op zichzelf terug. O zeker, hij heeft ze vermaand uitvoerig en veelvuldig, dat ze zouden gaan in de goede weg, maar nu hij staat op de grens van eeuwigheid en tijd, verwijst hij hen naar de HEERE. Ook niet naar Jozua. Hij zegt niet: Je hebt nu een minstens zo goede leider als ik, het zal wel gaan, houd maar moed. Ook wij zouden geneigd kunnen zijn het dan niet van onszelf, maar toch wel van andere mensen te verwachten, van geestelijke of wereldlijke leiders. Mozes belijdt hier voor het volk: Ge hebt het van God nodig, van de eeuwige God. Van die God, Die er van ouds af is geweest, zoals het woord ccirvig Lier vooral betekent. Van geslacht tot geslacht tot geslacht, is de HEERE een toevlucht geweest. Hoever men ook teruggaat naar de oorsprongen van de geschiedenis, God was er. God was er voor de geslachten der vromen. Voor het geslacht van Adam en Eva, voor het geslacht van Abraham, van Izak en van Jakob. Die geslachten zijn gekomen en weer gegaan, God is gebleven. Hij was de Eeuwige en Onveranderlijke. Hij is dat. Hij is niet onderworpen aan de allesschendende tijd. Hij staat er boven.
Zoals Hij er was in het verleden, zo zal Hij er ook in de toekomst zijn. Van wie kunnen we het dan beter verwachten, dan van deze God? Geweldige gestalten zijn opgekomen in het wereldgebeuren, ze zijn ook weer ondergegaan. Hun namen werden geschiedenis, meer niet. En wat zal zich in de toekomst nog openbaren? Evenwel blijft de HEERE Dezelfde, onwankelbaar vast staat Zijn troon in de hemel. De eeuwige God, moet u het ook van Hem hebben? Gekruisigd aan alle vertrouwen in uzelf, in mensen en omstandigheden? Wat een rijk deei! De HEERE is een verberging tegen de vloed, een hoge Rots, een zeer vast huis om daarin te wonen.
Zo beveelt Mozes zijn volk Gode aan. En hij bidt hun dan toe dat de HEERE hen een woning zij. Wat een schoon beeld. Vooral voor dat volk, waarvan hij afscheid nam. 't Was een volk van zvyervers. Ze hadden in tenten gewoond. Tenten die ze opbouwden, waarin ze een poosje verbleven en die ze dan weer afbraken om verder te reizen. Het was maar een onrustig leven geweest, dat leven in tenten. Ze zullen wel verlangd hebben om eindelijk eens te kunnen blijven wonen. Een woning te hebben als een blijvend rustpunt in hun bestaan.
Nu bidt Mozes hen toe: God zij u een woning. En zij allereerst en voornamelijk uw rust, het vaste punt in uw leven.
Wat is dat rijk: God onze woning, ons rustpunt voor 1978, ja, voor alle jaren van ons leven. Niets is er waar ik in kan rusten. Het hart, uw hart, mijn hart vindt nergens rust dan in God. Uit alle legers worden we opgejaagd. Uit het leger van onze rijkdom, als immers vannacht eens onze ziel van ons wordt geëist! Uit het leger van onze kennis en wetenschap. De HEERE vraagt immers: Geef Mij uw hart. En ook op onze deugden en gerechtigheden kunnen we niet rusten. Ze zijn niet meer dan een wegwerpelijk kleed. Wat een onrust buiten God! Er lijkt buiten God rust genoeg te zijn, maar het is ook niet meer dan schijn. Als de dingen van mijn leven in het rechte licht komen te staan komt de onrust over mijn ziel. Mijn ziele, doorziet gij uw lot, hoe zult ge rechtvaardig verschijnen voor God? Dat is de heilige onrust, die alleen rust vindt in God door Chris 1 tus. Wij dan gerechtvaardigd door het geloof, hebben vrede bij God. In Christus mag het onrustige hart wonen bij God, wonen in God. In Hem eeuwige rust vinden. Wat een rust mag er dan gesmaakt worden. Hier wordt de rust geschonken. Bezwijkt dan mijn vlees en mijn hart, zo is God de Rotssteen mijns harten en mijn deel in eeuwigheid.
De eeuwige God ons een woning. In onze woning, thuis, kunnen we helemaal onszelf zijn. Voor de buitenwereld hebben we vaak nog een schijn op te houden. Thuis kunnen we pas helemaal zijn, wat we zijn. Zo is het bij de HEERE. Een arm en verloren mensenkind hoeft bij de HEERE niet meer te zijn dan hij is. Hij hoeft zich niet mooier en vromer voor te doen dan hij is. Met alle zonden en ellenden wordt hij door de HEERE aanvaard, ja gerechtvaardigd in de Geliefde. Bij de HEERE vinden we begrip en meeleven. In al onze benauwdheden was Hij immers benauwd. Waar kunnen we beter ons thuis hebben dan in God?
Een woning biedt ook veiligheid. Wat een gevaren bedreigen ons niet. Wat kan ons allemaal niet overkomen. De toekomst is een groot vraagteken en als we eerlijk zijn vervult het ons diep van binnen niet angst en zorg. Wat zullen in 1978 ook de vijanden van Gods kerk niet stil zitten. De satan gaat immers rond als een briesende leeuw, zoekende, wie hij mocht verslinden. Wat zal hij het ook weer gemunt hebben op onze kinderen en jonge mensen. We kunnen ons er diep bezorgd over maken. De HEERE biedt veiligheid in .alle gevaar. Hij is een
schuilplaats, waar uw hart steeds toevlucht vindt in smart.
Wonen in God, het is schuilen bij Hem, het verwachten van Hem. Wat rijk als we zo de toekomst tegen mogen gaan. Geen luchthartig optimisme, maar een diep geloofsvertrouwen mag dan on.s hart vervullen. Die de HEERE verwachten, die zullen de kracht vernieuwen.
De zegen van Mozes bevat nog meer. „En van onderen eeuwige armen."
Een woning bedekt. Armen dragen. Mozes beseft: Israël zal zelf niet kunnen gaan. Ze moeten gedragen worden als een hulpeloos lam. Zo is Israël gedragen door de woestijn. Zo zal het gedragen moeten worden, het beloofde land in. Wat een teer beeld. Zijn we zó, als hulpeloze lammeren? Van nature kunnen we zelf zo gaan. We weten de weg zo. We hebben zoveel moed en kracht. Maar wie zichzelf leerde kennen in zijn machteloosheid om zonder de HEERE ook maar één stap voort te kunnen, in zijn blindheid om de goede weg te zien, in zijn onwil om die te gaan, zo iemand moet gedragen worden. Zoals een lam dat niet verder kan, gedragen wordt door de herder, zoals een kind dat de andere kant op wil, door vader in zijn sterke armen wordt genomen. Wie zichzelf leerde kennen is nederig genoeg om zich door de HEERE te laten dragen op Zijn sterke armen.
Gods arm is het teken van Zijn kracht. Wat een zegen om die sterke arm onder je te weten en daarop te rusten. Wat moeten we een diepe en donkere wateren soms door in het leven. Wie weet wat ons in het komende jaar allemaal te wachten staat. Als dan Gods arm er maar is, Gods sterke arm, die mij draagt. Gods eeuwige arm! Dat is alles. Misschien zal ik het donkere dal van de dood door moeten. Toch hoef ik dan niet te vrezen. Uw stok en Uw staf, die vertroosten mij. Hij zal de lammeren in Zijn armen vergaderen en in Zijn schoot dragen; de zogenden zal Hij zachtjes leiden.
De stervende Mozes geeft zijn volk God mee. God als een bedekking boven hen. God als een dragende kracht onder hen. Wat zal hen dan nog deren kunnen? Wat zou ons dan nog deren kunnen?
De zegen vervuld
Het moet ons opvallen als we verder lezen, dat Mozes' zegenbede overgaat in een zaligspreking. Welgelukzalig zijt gij, o Israël! Wie is u gelijk, gij zijt een volk verlost door de HEERE. Hoe kan dat? Het zal toch maar zeer de vraag zijn, hoe Israël zich gedraagt. Ze krijgen de zegen wel mee, maar het is toch zeer de vraag of er wel wat van terecht zal komen. En toch, als we zo denken, doen we te kort aan de goedertierenheid Gods. Nooit zal de vervulling van die zegen afhankelijk zijn van Gods volk zelf. Er kwam dan niets van terecht. Als we alleen mochten hopen op Gods nabijheid op grond van ons keurige godsdienstige leven, was het een verloren zaak. De eeuwige God, aan Wie Mozes het volk aanbeveelt is echter de HEE-RE. Die God Die trouwe houdt en eeuwig leeft en die nooit laat varen de werken Zijner handen. Vanuit die eeuwige trouw en genade Gods mag Israël gelukkig geprezen worden. Mag een ieder gelukkig geprezen worden die aan het begin van dit jaar het van de HEERE verwacht. De zegen zal vervuld worden, ' niet omdat het Mozes' zegen is, noch omdat het een zegen is voor een getrouw en gelovig volk, maar omdat het Gods zegen is, Die in die zegen alles voor Zijn rekening neemt.
Mozes neemt zegenend afscheid van zijn volk. De meerdere Mozes is Christus. Hij heeft ook bij Zijn afscheid gezegend: En zie, Ik ben met u al de dagen tot aan de voleinding der wereld. Wij hebben Gods zegen verbeurd en verzondigd. In ons zelf hebben wij van God niets te verwachten. De Heere Jezus echter heeft die zegen verworven. Zijn zegenende handen zijn doorboord. In Hem wil de eeuwige God ons een woning zijn. In Hem draagt Hij ons met Zijn eeuwige armen.
Vertrouwt op God, gij allen die Hem vreest! Hij is altoos hun schild, hun hulp geweest.
De HEER' was ons gedachtig. Zijn zegen blijft op Israël verspreid, Aarons huis is die ook toebereid. God is getrouw en machtig.
A.
Jac. W.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 januari 1978
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 januari 1978
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's