Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De onwankelbare belijdenis der hoop

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De onwankelbare belijdenis der hoop

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

(7)

Christus de Hoop der heerlijkheid

De christen leeft in de hoop en de hoop lééft in de christen. Hopen is zijn levensinstelling geworden. Paulus drukt dat heel sterk uit door te zeggen: hristus leeft in mij. Hoe leeft dan Christus in het hart van een christen? Door de inwoning van de Heilige Geest. De Geest van de Vader, Die Jezus uit de doden heeft opgewekt woont in u, schrijft Paulus aan de gemeente van Rome (vgl. Rom. 8:9, 11). De kinderen Gods worden door de Heilige Geest geleid. De Geest des geloofs leert geloven, bidden, zuchten, verwachten en dus hopen. De Geest brengt bij het voorwerp van de hoop. De Heilige Geest is de band tussen Christus en de gelovige. Niemand kan zeggen Jezus de Heere te zijn dan door de Heilige Geest.

Van de hoop als instelling des levens, zoals we dat tot nu toe hebben benadrukt komen we nu tot een andere vraag. Wat hebben wij te verstaan onder het voorwerp van de levende hoop? De hoop moet toch een voorwerp hebben waarop het zich kan richten. Hoop als levensinstelling en hoop als het goed dat wij verwachten staan met elkaar in het allernauwste verband. Als de hoop geen voorwerp zou hebben, blijven we

in het' vage steken, in het onzekere zweven. Men hoopt, maar weet niet wat men hoopt. U kent ze wel, die mensen die als het om geestelijke en eeuwige dingen gaat hun schouders wat ophalen en hun laatste woord is dan: het is te hopen". En verder laten zij het maar lopen. Ze zullen wel zien wat er van komt. Het behoeft geen betoog dat dit niets met de levende hoop te maken heeft. Levende hoop heelt een voorwerp, evenals het ware geloof, evenals de liefde die de Geest in het hart van Gods kinderen uitstort. In het algemeen kan men zeggen dat het voorwerp van de hoop Gods beloften zijn, beschreven in Gods Woord, en toegepast door de Heilige Geest. Laten we dat laatste vooral niet vergeten. Het innerlijk werk van de Heilige Geest verdient alle aandacht te krijgen ook in de prediking. „Het is waar dat Gods beloften voor en op zichzelf geenszins wankel zijn, maar wij kunnen er niet zeker op rusten wanneer het getuigenis des Geestes ons niet ondersteunt" (Calvijn in zijn commentaar op Efeze 1 : 14).

In de tweede plaats zou als voorwerp van de hoop genoemd kunnen worden de erfenis die in de hemel bewaard is (1 Petrus 1 : 4). De komende heerlijkheid, zoals die door heel de Schrift heen in Gods beloften vervat ligt. Dat doet de hopende pelgrim voortgaan in het spoor van allen, die duidelijk aan de dag leggen dat zij een vaderland zoeken. Nu is het zo dat al de beloften Gods in Christus Jezus ja en amen zijn. Christus is de inhoud van de beloften. Hij is het W r oord dat Vlees geworden is. Daarom geldt ten aanzien van de hoop dat Christus haar eigenlijke Voorwerp is. Zo getuigt de Schrift en noemt de apostel Paulus door de verlichting van de Heilige Geest „Christus de Hoop der heerlijkheid" (Kol. 1 : 27).

Een uitspraak die geladen is met een volheid van beloften Gods en waar wij nu dieper op in willen gaan. Paulus houdt, in het verband van deze uitspraak, de gemeente te Colosse voor dat hij hun dienaar is om de verborgenheid, het mysterie van het evangelie onder de heidenen bekend te maken. Deze verborgenheid is Christus onder u, de Hoop der heerlijkheid. Volgens de kanttekening op de Statenvertaling heeft dit woord een tweeledige betekenis. In de eerste plaats zijn in Christus „alle schatten der wijsheid en der kennis verborgen (Kol. 2:3). Die dan Christus heeft in zich wonende, door het geloof, heeft alles in Hem."

Maar in de tweede plaats is het ook zo dat het Christus is „in Wien en door Wien wij de hoop op de eeuwige heerlijkheid ontvangen". In Christus zijn de goederen des heils aanwezig en gewaarborgd beide. Hij is de grond en het doel der hoop van degenen die met Hem gemeenschap hebben door het geloof. „Christus op welke wij hopen, in Wie ons geloof rust en met Wie wij gemeenschap hebben, houdt ons in die gemeenschap, totdat wij gekomen zijn aan het einde van de loopbaan" (I. Kievit).

Het geloof kent Christus toch als Degene Die ons leert wat echt hopen is. Ook in het hopen is Hij de overste Leidsman en Voleinder. Hij is in onze hopeloze ellende afgedaald, in zonde en oordeel, in straf en schuld. Hij heeft de hoop nimmer laten varen; ook niet toen Hij zich vrijwillig stelde onder het vernietigend oordeel van God en Zijn ziel bitter bedroefd was tot de dood. Bij ons hangt de hoop van de omstandigheden af. De omstandigheden kunnen er naar zijn, dat er niets meer te hopen valt. Maar Christus liet zijn hoop afhangen van de Vader. Boven de omstandigheden uit hield Hij rekening met God. Als we van iemand kunnen zeggen dat de omstandigheden er niet waren om te hopen, dan wel van Christus. Zie Hem staan, geboeid voor zijn rechters. Zij spreken het doodvonnis over Hem uit. Ze zuilen Hem en Zijn rijk in de grond boren met hun onuitsprekelijke haat.

Maar juist op dit moment getuigt Hij van hoop op de toekomst: „Van nu aan zult gij de Zoon des mensen zien, zittende ter rechterhand Gods en komende op de wolken des hemels." Getuigt dit van hoop of niet? Daar was al een verschrikkelijke nacht aan voorafgegaan. Hij wist wat Hem te wachten stond: verlating, verraad, verloochening. Hij kon met recht zuchten: hopeloos! Maar inplaats daarvan horen we Hem bidden aan de vooravond van die nacht. Hij bidt het hogepriesterlijk gebed, een gebed vol hoop, vol uitzicht en verwachting. Een gebed waarin de hoopvolle toekomst Hem en Zijn strijdende kerk bemoedigt; dat vol is van de komende heerlijkheid, zodat Hij hoopvol gestemd de hopeloosheid ingaat om haar voor eeuwig te overwinnen.

Zie Hem neerknielen in de hof van Gethsernané, midden in de nacht, onder de druk van het oordeel en de toorn van God. De omstandigheden maakten Hem droevig en zeer beangst. De drinkbeker van het lijden is vol van Gods gramschap. Hopeloos, zouden wij zeggen. Maar de hoop in zijn ziel richt zich op. En in zware strijd zijnde bad Hij des te ernstiger. Totdat zijn beangste ziel in de overgave aan de Vader tot rust kwam. Mijn Vader, dat Uw wil geschiede. En alsof Hij naar een feest ging, terwijl Hij naar het kruis ging, sprak Hij: „Staat op, laat ons van hier gaan, zie hij is nabij die Mij verraadt." Dat was niet uit moed der wanhoop gesproken, maar in de zekerheid der hoop. Toen volgde op die nacht de nacht van Golgotha, midden op de dag. Het kruis, de Godverlatenheid, de helse werkelijkheid. Maar niets kon Hem de hoop ontnemen, zijn hoop op God. Toen God zweeg en de hel brulde: ITij heeft geen heil bij God, toen er niets meer te hopen viel, sprak Jezus nóg:

„Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten? " Dat is, Hij stelde zijn verwachting op God. Zo schiep Jezus' eigen hoop het leven in de dood. Geen wonder (en juist hèt wonder) dat het licht der hoop doorbrak op de Paasmorgen. De levende hoop rijst met de Levensvorst op uit de dood om hoop te geven aan hen die liepen te treuren dat zij hoopten, maar nu dachten dat er niets meer te hopen viel.

En als we nu Paulus Hem horen noemen Christus, de Hoop der heerlijkheid, dan mogen we zeggen dat Hij dat is, omdat Hij het hopen heeft verdiend. „Wanneer wij zien, hoe Jezus' levenslijn naar grondeloze diepten snelde, en hoe Hij nochtans bleef hopen, dan pas beginnen wij iets te verstaan van wat hopen eigenlijk is" (J. Overduin).

Dan begrijp ik er pas wat van wat Paulus bedoelt met Christus onder u, of zoals de Kanttekenaren zeggen: wie Christus in zich heeft wonende". Om echt te hopen is dat volstrekt nodig. Buiten Christus valt er niets te hopen. Buiten Christus gaan we onder in een hopeloze nacht. Maar nu heeft God Zijn eigen Zoon niet gespaard, opdat Hij ons met Hem alle dingen schenken zou (Rom. 8 : 32).

Alle dingen, en daar neemt de hoop toch een zeer grote plaats in. Hij is de grond van de hoop, Hij heeft verdiend dat ik hopen kan en mag. U zou de hoop een borgtochtelijk geschenk kunnen noemen, gekregen van de Vader uit handen van de Borg, Jezus Christus de Hoop. Eén Naam is onze Hope! Hebt u hoop op Hem? Dan hebt u hoop op verzoening, gerechtigheid, heiligheid, genade, overwinning en heerlijkheid. Zo is Hij de Bron van al ons verwachten, de Grond van al c-nze hoop, de Waarborg van onze heilrijke uitkomst. Christus de Hoop der heerlijkheid. Ieder die zichzelf hopeloos vindt mag op Hem hopen tot verzoening en tot gerechtigheid. Maar als we dan met God verzoend zijn door de dood van Zijn Zoon en gewassen door Zijn dierbaar bloed, dan houdt de hoop niet op. Neen, dan zijn we in het bezit van Christus en daarom in het bezit van de hoop. De hoop op de toekomst, de hoop op de heerlijkheid. Daar komt nog iets bij. Het leven der hoop te leven zoals Hij het ons voorgeleefd heeft. „Want hiertoe zijt gij geroepen, broeders, dewijl ook Christus voor ons geleden heeft, ons een voorbeeld nalatende, opdat gij Zijn voetstappen zoudt navolgen" (1 Petrus 2 : 21).

Navolgen in het hopen. Dat is niet nadoen. „Van enige moralistische imitatie is hier geen sprake, noch van enig copiëren of reproduceren van Zijn lijdensgang" (G. C. Berkouwer). Navolgen heeft een heel andere betekenis, omdat zij een andere dieptedimensie heeft, en wel déze, dat we één plant met Christus worden in de gelijkmaking van zijn dood, dan zullen we het ook zijn in de gelijkmaking van Zijn wederopstanding. En u weet nu zo langzamerhand toch dat wederopstanding en hoop ten nauwste op elkaar betrokken zijn. Er zitten altijd twee aspecten aan het leven in de gemeenschap met Christus door het geloof. Het ene is dat we weten mogen dat Hij voor óns geleefd heeft en gestorven is. Maar het andere is dat we nu ook weten dat Hij ons heeft voorgeleefd en ons is vóórgestorven, opdat we Hem zouden naleven en nasterven.

„En dat alles niet als een krampachtig en zielig nabootsen (zoals we dat vandaag aan de dag her en der aantreffen. H.V.), maar als een gave" (J. Overduin). Het hopend leven is een stervend leven aan onze kant en toch een hoopvol leven, want het gaat dwars door het sterven heen tot het leven. Daarom kan de apostel Johannes ook schrijven: en ieder die deze hoop op Hem heeft, reinigt zichzelven, gelijk Hij rein is (1 Joh. 3:3).

Het leven der hoop in de navolging van Christus is een hopen dat alléén en uitsluitend vol is van God en Zijn beloften, een hopen zoals Christus gehoopt heeft. Daar

zijn vele voorbeelden van te noemen uit de Schrift. Laten we Paulus maar kiezen. Hij draagt de hoop als een onverliesbare schat in zijn hart. Die slaan ze er niet uit met de gesel, die gooien ze niet plat met de stenen die zijn lichaam beuken, die sluiten ze niet uit zijn hart, al sluiten ze hem op in de gevangenis. Die bannen ze niet uit, al bannen ze hem van de aarde, zodanig dat hij reeds het doodvonnis in zich draagt. Dan zegt hij nog: op God hoop ik, dat Hij ons ééns verlossen zal.

De verdrukking drukt deze hoop niet dood, omdat ze levende hoop is. Dat is Christus onder u, de Hope der heerlijkheid. Niet maar een hopen bij de gunst van de levensomstandigheden, maar een leven bij de gunst van de hoop. Een hoop die ons rechtstreeks naar Christus drijft. Christus die ons het hopen schenkt en op de weg van het hopen leidt. Wilt u weten wat hopen is? Iemand heeft eens gezegd: ademhalen waar geen lucht meer is, staan waar geen bodem meer is en nochtans is het goed dat men stille zij en hope op het heil des Heeren.

En nu komen de voorbeelden toch even zo sterk voor mijn geest, dat ik ze niet achteruit wii dringen, maar zo noemen wil: Henoch, die wandelde met God in een hopeloze wereld; Abraham, die op hope tegen hope geloofde dat God machtig was; Job, die alle dagen van zijn strijd hoopt en zingt dat hij God aanschouwen zal; Jeremia, wiens hoop vergaan is en toch er weer boven op komt. De Heere is mijn Deel, zegt mijn ziel, daarom zal ik op Hem hopen. Christus is onze hoop hier, maar ook is Hij de Hoop der heerlijkheid en Hij richt onze blik op de toekomst, de toekomst met Christus is immers ook het voorwerp van de hoop.

N.Tonge.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 december 1977

Gereformeerd Weekblad | 14 Pagina's

De onwankelbare belijdenis der hoop

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 december 1977

Gereformeerd Weekblad | 14 Pagina's