De onwankelbare belijdenis der koop
(6)
Wanneer wij het woord „hoop 1 ' gebruiken dan heeft dat in het algemeen gesproken iets van onzekerheid. Het ligt gebed in de twijfel. Wij hopen altijd met de bijgedachte dat iets nog eens gebeuren zal. Heei anders staat het met de christelijke hoop. En al ruimen we graag een plaats in voor diegenen, die onder veel aanvallen van twijfel en onzekerheid, de hoop op de glorende dageraad van hun verlossing door het bloed van Christus en hun aanneming tot kinderen Gods in hun hart dragen, al bemoedigen wij hen om te volharden in die hoop, dan is er toch een beduidend onderscheid met de hoop zoals die leeft in het hart van de christen, die door de band des geloofs met Christus en uit Christus leeft. Zoals 'er groei is in het geloof zo is er ook een toenemen in de hoop. Als we Christus tot onze Borg en Zaligmakerhebben aangenomen door het geloof, dan leeft in ons hart wel dezelfde hoop, maar ze ziet er anders uit, ze is nu vaster en steviger. Vóór die tijd is er wel een hopen dat de Heere Zijn beloften aan ons vervult, dat Hij ons nog eens leren mag wat we in Christus hebben, maar nu is het woordje „nog" weggevallen. De Heere hèèft Zijn beloften van genade en schuldvergeving vervuld, door ons te brengen tot de geloofsovergave aan de Zoon van Zijn liefde, met alle troost en blijdschap die daaraan verbonden is. Dat maakt dc hoop, die vrucht is van het geloof nu ook veel vaster, en in die betekenis spreken wij van de christelijke hoop, of de hoop die in de christen leeft.
Nu begrijpen we wat Paulus bedoelt als hij zegt: ant wij zijn in hope zalig (Rom. 8 : 24). De gedachte is hier in de eerste plaats, dat de in het evangelie geschonken redding bestaat in het hopen. Het woord hoop, heeft hier de betekenis van het zich ergens op verlaten, vastheid hebben in het hart, en daarom ook volharding. Natuurlijk moet die vastheid in het hart een houvast hebben buiten zichzelf, in het gehoopte goed. We kunnen die twee nimmer scheiden. Maar de christelijke hoop is ook vast-
heid in het gemoed, er persoonlijk zeker van zijn dat we niet tevergeefs hopen. De christelijke hoop kan op deze wijze met het ene woord zekerheid worden gekarakteriseerd. Trouwens als we nagaan hoe het Nieuwe Testament over de hoop spreekt dan moeten we wel tot deze conclusie komen. Deze hoop is een hoop die niet beschaamt. (Rom. 5 : 5)
Paulus spreekt persoonlijk over zijn ernstige verwachting en hoop, dat hij in geen enkele zaak zal beschaamd worden en dat hetzij in zijn leven, hetzij in zijn dood, ja zelfs dóór zijn leven en dóór zijn dood, Christus zal verheerlijkt worden. (Filip. 1 : 20)
Hoe kan hij zo zeker zijn van zijn hoop? De reden is: Want het leven is mij Christus en het sterven is mij gewin. (vs. 21) Het is een levende hoop. Uit het opstandingsleven van Christus geboren en ons medegedeeld. U heeft Hij mede levend gemaakt, daar gij dood waart. De oorsprong van die hoop ligt in het geopende graf. Christus' opstanding uit de doden, is voor de christen waarborg van de eeuwige toekomst. Hij heeft de dood overwonnen en het leven en de onverderfelijkheid aan het licht gebracht. Nu staan we met de rug naar de dood en met het gezicht naar het eeuwige leven. Precies tegenovergesteld als in onze gevallen staat. Daar stonden we met de rug naar het leven en hadden we niets dan de dood voor ogen. Weet u waar u staat? Het staat er werkelijk hopeloos met ons voor als wij alleen maar in aanmerking nemen de dingen die we zien. Mèt dat het leven wegsterft sterft onze hoop weg. Algemeen menselijke hoop blijft voor het dode punt staan, komt niet over de dood heen, maar gaat er mee onder. Houdt het leven op dan houdt de hoop op. De hoop staat of valt met het leven. Niet alzo de levende hoop. Zij heeft de dood achter zich, omdat de christen met Christus is levendgemaakt. Zij hoopt volkomen op de genade, die toegebracht is in Christus Jezus. Als het leven valt staat de hoop op. Als de wereld spreekt van hopeloos getuigt de kerk Gods van de hoop, en heft zij haar hoofd op, wetende dat de verlossing nabij is.
Over de vastheid van die hoop worden we ook ingelicht in de brief aan de Hebreen. Daar wordt ons in hoofdstuk 6 gemeld hoe de hoop is als een anker der ziel, hetwelk zeker en vast is en ingaat achter het binnenste voorhangsel, waar Christus voor ons is ingegaan, een eeuwige verlossing teweeggebracht hebbende. Nu ziet u waar de hoop, die zetelt in het hart van Gods kinderen, huisvest. Als een anker der ziel. Zo beschrijft de apostel de voorgestelde hoop. Calvijn zegt van dit vaste anker der hoop, dat het een keurige gelijkenis is, als hij het geloof rustende op Gods Woord bij een anker vergelijkt. „Hope beduidt hier de belofte, die door het geloof aangevat wordt en waarop onze hope rust".
Dit beeld wil ons in ieder geval overtuigen dat de christelijke hoop onwankelbaar is. Niet op zichzelf, maar omdat ze haar vastheid vindt buiten zichzelf. De mooiste en beste ankers baten niet als er geen grond is waarin het zich in de storm hechten kan. Wanneer de ziel het anker der hoop uitwerpt in een verkeerde en slappe grond, dan kan het levensschip niet veilig en vast liggen. Het schip vergaat ook in de storm als we het anker in het ruim neerleggen. Ik denk dat dit nog wel eens gebeurt. Als we zeggen dat we een „hoopje" hebben en ons daarmee tevreden stellen. Als we de hoop iosmaken van de grond. Dat moet op schipbreuk uitlopen. Wat is het zondig en tragisch, wanneer wij het anker der hoop heel goed verzorgen en versieren, maar het niet uitwerpen; wanneer wij dus over de hoop schone bespiegelingen houden en welgefundeerde beschouwingen hebben, maar wij werpen het anker der hoop niet uit, wij komen niet tot de daad van het hopen. Nog erger hebben wij dan wel een anker der hoop?
Of blijkt uit het feit dat we er niets mee doen en dat we niets te hopen hebben niet het ergste wat we ons denken kunnen waar te zijn: We hebben niet eens een anker. De beloften Gods zeggen ons niets. Waar zou ik dan nog op te hopen hebben?
De christelijke hoop echter ligt diep en vast, verankerd in de vervulling van de beloften Gods, die in Christus Jezus ja en amen zijn. Het anker gaat tot in het binnenste voorhangsel, waar Christus voor ons is ingegaan. Zijn verzoenend werk tot voor het aangezicht van de Vader gebracht is de vaste grond van mijn behoud.
Omdat het daarboven vast ligt, omdat het daarboven een uitgemaakte zaak is omdat daarboven de God aller genade is, daarom ligt het hier vast, daarom is de hoop als een anker der ziel. Versta me goed. Het beeld wil niet zeggen dat het hopen niet aan de bestrijding onderhevig is en niet aan de aanvechtingen is blootgesteld. Heel het beeld van het anker der ziel zou dat tegenspreken, als we zoiets onwerkelijks zouden beweren. Dan zou het leven der hoop meer lijken op zweven dan op leven. Het anker der ziel veronderstelt juist de storm. Maar toch is zij zeker en vast.-Hoe dan? Alleen op grond van de grond. We komen wel in de strijd (we zullen daar ook nog wel dieper op ingaan), maar we komen er óók door. Het zieleschip komt wel in de stormen terecht en wordt geworpen temidden van dreigende en dodelijke machten, maar het wordt er niet aan prijsgegeven. Het zieleschip wordt geen prooi van die machten. Hoe komt dat? Het anker gaat in achter het binnenste voorhangsel, het is geborgen in de verankering van de onwankelbare beloften van het verbond des vredes. Dat ligt persoonlijk zo als de zondaar zich veilig weet in het binnenste van Gods tempel voor de dreiging en het oordeel over zijn eigen zonden. Dat geldt ook voor heel de strijdende kerk.
Wij hebben, wij als gemeenschap der heiligen, wij als behorend tot Christus. Christus heeft in dit heiligdom de verzoening aangebracht en daarin mag de hoop Hem nu volgen, door het geloof en met vrijmoedigheid. Het anker der ziel is zo niet in de diepte, maar in de hoogte verankerd, in de heerlijkheid Gods, „in zijn eeuwig raadsbesluit, dat ons bekend gemaakt is in belofte en eedzwering, dat ons in het heden is geopenbaard in de Zoon", (van Oyen)
Zo leert ons de Schrift de vastheid van de hoop. Zodat we de moed niet verliezen in wat voor situatie we ook komen te verkeren! Onder de Hebreen waren er christenen die daardoor, zelfs toen zij van aardse goederen beroofd werden, wisten dat zij een beter en blijvend goed in de hemelen hadden. Wij weten niet waarvoor wij nog komen te staan. We weten wel dat eens de laatste golfslag van de dood ons van hier wegrukt. Maar kijk uw scheepsuitrusting er eens op na. Wie kan zeggen: Welke wij hebben als een anker der ziel, wie mag rusten in het volbrachte werk van Christus? Wie niet kan zeggen wij hébben kan het nog krijgen. Maar dit is dan wel onmisbaar om niet voor eeuwig schipbreuk te lijden. Bovendien wat bergt die hoop een geweldige troost in zich. Er is in dit verband gewezen op de profeet Habakuk, de profeet van het onverwoestbare nochtans van het geloof en van het onvernietigbare nochtans der hoop. Vraag Habakuk: wat hebt u aan die hoop?
„Alhoewel de vijgeboom niet bloeien zal, en geen vrucht aan de wijnstok zijn zal, dat het werk des olijfbooms liegen zal, en de velden geen spijs voortbrengen; dat men de kudde uit de kooi afscheuren zal, en dat er geen rund in de stallingen wezen zal; zo zal ik nochtans van vreugde opspringen in de Heere, ik zal mij verheugen in de God mijns heils. De Heere Heere is mijn Sterkte en Flij zal mijn voeten maken als der hinden en Hij zal mij doen treden op miin hoogten". (Flab. 3 : 17-19)
Het zou de moeite waard zijn om dit woord uit te werken, maar laten we volstaan met de opmerking van iemand die gezegd heeft: „Het allerergste stelt hij zich voor, om nochtans het allerbeste te blijven hopen". (G. J. A. Jonker)
Verder kan ieder die deze hoop deelachtig is zijn eigen situatie wel invullen voor die van de „profeet van het „nochtans" der hoop".
Het kan in iedere situatie gelden. Dat is de hoop als anker der ziel zeker en vast. Hoe zouden we anders aan dit vast getuigenis komen als de hoop niet een hoop was die niet beschaamt? Ik hoop als u dit leest, dat u uit dit woord moed schept. Want Gods Woord is ons gegeven opdat wij door de vertroosting der Schriften geloof en hoop op God zouden hebben. Geloof en hoop op God, zoals Paulus daarvan getuigenis aflegt als hij van Christus spreekt en zegt: Die ons verlost heeft en nog verlost op Welke wij hopen dat Hij ons eens verlossen zal. We hebben willen wijzen op het specifieke karakter van de christelijke hoop. Hoop als zekerheid. De vraag ligt nu voor de hand hoe daaraan te komen, hoe daarbij te blijven.
Ik mag voor het antwoord op die vraag wel gebruik maken van Gods Woord.
De God nu der hoop, vervulle ulieden met alle blijdschap en vrede in het geloven, opdat gij overvloedig rnoogt zijn in de hoop, door de kracht des Heiligen Geestes (Rom. 15 : 13). Door de kracht des Heiligen Geestes; daar hebt u de Bron, waaruit geloof en hoop voortkomt, waardoor het onderhouden wordt. De kracht van de Heilige Geest, daar hebt u de Leermeester die ons in alle waarheid leidt. Die ons oog richt op het voorwerp der hoop, op Jezus Christus de hope der
heerlijkheid. De Heilige Geest legt de band tussen het anker der ziel en de bodem waarin het anker hecht. De Heilige Geest zegt altijd: moet bij Christus zijn, niet bij uzelf. En van die Geest getuigt Christus Zelf: ij zal het uit het Mijne nemen en U verkondigen. Zo is de Heilige Geest er steeds op uit om niet de hopende mens te bewonderen, ook niet de hopende christen, maar om Christus te verheerlijken. (Joh. 16 : 14)
N. Tonge
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 december 1977
Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 december 1977
Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's