Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Wachten op God

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wachten op God

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Maar ik zal uitzien naar de HEERE, ik zal wachten op de God mijns heils; mijn God zal mij horen.

Micha 7 : 7.

In duisternis

Het zijn geen beste omstandigheden, waarin deze geloofsbelijdenis van Micha geboren wordt. Het is donker om hem heen, aardedonker. Hij heeft onder zijn volk gezocht naar een rechtvaardige, naar iemand, die het nog enigszins te doen was om de wet en het recht des HEEREN, maar hij heeft niemand gevonden. Wat kan een vermoeide reiziger, die door het veld gaat, begerig zoeken. naar een tros druiven om zich daarmee te verkwikken. Zijn oog glijdt speurend langs de ranken, maar tevergeefs, want de oogsttijd is voorbij, zelfs de nalezing is al gedaan en op een vroegrijpe vrucht moet hij ook maar niet rekenen. Zo heeft Micha gezocht naar een rechtvaardige om zich te verkwikken aan diens vrezen van de HEERE, maar hij vindt slechts goddelozen om zich heen. De beste, die hij vinden kan is nog als een doorn, en de oprechtste scherper dan een doornheg. Zelfs je vrienden en huisgenoten kun je niet meer vertrouwen. De familieverhoudingen zijn bedorven door leugen en bedrog.

Zo donker, zo geestelijk donker is het om Micha heen. En dat brengt hem in diepe nood. Hij kan dat niet goedkeuren of goedpraten, hij kan er alleen maar verslagen onder zijn. Zou er vandaag aan de dag ook geen reden zijn tot zo'n verslagenheid? Is wat we om ons heen zien beter dan in Micha's dagen? We mogen over de verbreking van Gods recht en wet toch maar niet luchtigweg heen praten en zeggen: Je kunt het leven van vandaag nu eenmaal niet vergelijken met dat van vroeger. Ja, maar we moeten het toch wel vergelijken met Gods heilige wet en ik vrees dat we er weinig beter afkomen dan in Micha's dagen.

Het is duister om Micha. De stikdonkere nacht van de zonde hangt zwaar om hem heen. En die nacht is voor hem des te donkerder, omdat hij beseft, dat de HEERE dit niet zal laten gaan. Het oordeel zal komen, onafwendbaar. Micha heeft daar zelf al van gesproken. De HEERE is immers te rein van ogen om het kwade te aanschouwen. Dat is toch het angstige in de zonde, in mijn eigen zonde en in de zonde van de mensen om mij heen: God toornt er schrikkelijk over. Ze blijft niet zonder gevolgen.

In deze benauwdheid nu, richt Micha zich op de HEERE. Maar ik zal uitzien naar de HEERE, ik zal wachten op de God mijns heils. Die alleen kan nog uitkomst brengen. Hij ziet geen mogelijkheden meer tot verbetering van het volk. Ze zijn onverbeterlijk. Zelf zullen ze zich niet bekeren en hij Micha zal het ook niet kunnen, als er van iemand hulp moet komen, dan is het van de HEERE alleen. De nood werpt Micha op God. Ons ook? De nood van eigen zonde? De nood van de zonde van kerk en volk? Of zijn we nog druk aan onze eigen pogingen tot verbetering? Micha klemt zich aan God vast in ootmoed.

En hij doet dat in ootmoed. Micha verheft zich niet hoogmoedig boven zijn volk. Hij weet, dat hij en de vromen die er eventueel nog in Sion zijn, medeschuldig staan. Hij onderwerpt zich terwijl hij wacht op de HEERE aan Diens oordeel. „Ik zal des HEE-REN gramschap dragen, want ik heb tegen Hem gezondigd." Net zo goed als de anderen. Als straks de vijand Sion zal verwoesten, kan Micha de HEERE alleen maar billijken. De HEERE is recht in al Zijn weg en werk. Die ootmoed mag ook uw en mijn wachten op God niet missen. Wie zijn we immers? Wie daar iets van ontdekte in zijn leven kan nooit meer boven een ander uitkomen. Daarom kan ons wachten op God ook nooit verworden tot een ongeduldig onze eisen stellen. Tenminste, als Gods kind op zijn plaats is, want als dat niet het geval is, kan er van alles gebeuren. En die plaats van Gods kind is altijd weer de plaats van de ootmoed. Laten we die plaats innemen ook met onze Adventsverwachting.

Als we uitzien naar de komst van Christus in ons hart of uitzien naar de komst van Christus op de wolken des hemels. Wat kan dat laatste verlangen ook het hart van Gods Kerk spannen. Het wordt zo donker om ons heen. Het avondland dreigt onder te gaan in de stikdonkere nacht van de ongerechtigheid. Met reikhalzend verlangen ziet de bruid uit naar de komst van haar bruidegom in heerlijkheid, maar... in ootmoed. Immers onwaardig zijn we en onwaardig blijven we.

In waakzaamheid en volharding

Dit ootmoedig verwachten van de HEERE en Zijn heil is waakzaam en volhardend. Het heeft niets van doen met een gelaten afwachten. Daar ben je nauwelijks bij betrokken. Zulke mensen kunnen we horen zeggen: Als het komen moet, dan komt het toch wel en als het niet komt, wat zul je er dan aan doen. De grondwoorden van de tekst leren ons echter iets heel anders. Uitzien naar de HEERE, dat is gespannen uitzien of Hij er al aan komt. Zoals een moeder, die met haar hand boven haar ogen turend de weg afziet naar haar kind. Zo'n moeder is een en al concentratie op haar kind. Zo tuurt als het ware ook Micha langs de horizon of hij de HEERE al ziet komen. David zucht: U verwacht ik de ganse dag.

Staat onze verwachting ook zo gespannen? Of hangt ze slap, als een gebroken snaar terneer? En was de oorzaak daarvan soms dat we ons in beslag lieten nemen door de dingen die wij zien, of dat we de ongerechtigheid in ons leven maar wat goed zijn gaan praten, zodat we eigenlijk liever hebben dat de HEERE wegblijft. Zijn komst interesseert ons dan niet meer. Onze mond praat er misschien nog wel van, maar zonder ons hart. Dan moeten we elkaar vermanen. Ontwaakt, gij die slaapt. Zijn komst kan toch alleen uw heil volmaken? De wereld gaat toch voorbij met al haar begeerlijkheid.

Micha ziet gespannen uit naar de HEERE. Hij zal op Hem wachten. In dit woord ligt het element van hardheid, taaiheid. Hij zal met volharding wachten, met lijdzaamheid, zoals een ander Bijbels woord dat zo schoon uitdrukt.

Dat is wel nodig. Wat kan de HEERE immers lang uitblijven. Hij schijnt dan wel nooit meer te zullen komen. Het schijnt dan wel een afgesneden zaak. „Ik ga nu al zo lang gebukt onder mijn zondeschuld en het gemis van de HEERE", zucht iemand, „wanneer zal

de HEERE toch eens naar mij omzien? " Een middeleeuws lied zingt:

„Ik verlang naar U duizendmaal mijn Jezus, Wanneer zult Gij komen? Wanneer zult Gij mij blij maken? Wanneer zult Gij mij met U verzadigen? "

Wanneer zal Zijn Naam worden verheerlijkt in mijn leven, in het leven van mijn gezin, mijn gemeente, van de wereld?

En moeten wij niet menigmaal als de wachters zuchten: De dageraad is gekomen, maar het is nog nacht. De HEERE vertoeft, omdat Hij beproeft. In die wachtenstijd sterven we aan alles wat God niet is en houden Hem alleen over: Mijn ziel dorst naar God, naar de levende God.

In die wachtenstijd is volharding nodig. Ook tegenover de aanvallen van de wereld en de duivel. We horen in ons tekstgedeelte, hoe de vijanden van Micha met hem spotten en zeggen: Waar is de HEERE uw God? Moet u die stem ook horen? Fluisterend in het binnenste van uw hart, ja schreeuwend soms? Maar ook om u heen? Roept de geest van deze eeuw het de kerk van Christus niet toe: Wat komt er van terecht, van die verwachting van u? Het is maar inbeelding. Het zijn maar dromerijen! En wat kan dat vuurtje opgestookt worden door de satan als hij ons onze zonden voorhoudt: Dacht je nu werkelijk, dat jij wat van God te verwachten had, moet je eens naar je leven kijken. Wat verbeeld je je wel!

Wat gaat het toch door veel duisternissen heen. Gods kind moet zo menigmaal uitroepen: „Ik heb veel bestrijders, o Allerhoogste." Micha wist er ook van. Maar in dit alles beleed hij: Ik zal wachten op de God mijns heils.

En we mogen elkaar daarmee bemoedigen: „Wacht op de HEERE, godvruchte schaar, houd moed: Hij is getrouw, de bron van alle goed." Micha's wachten is geen afwachten, het is een werkzaam wachten, volhardend en ook biddend. Dat blijkt uit het laatste gedeelte van onze tekst. In zijn uitzien naar de HEERE klemt hij zich biddend aan Hem vast, biddend en... hopend.

In hope

Intussen heeft wellicht iemand bij zichzelf gevraagd: Maar hoe is dat mogelijk. Hoe kun je het onder zulke omstandigheden uithouden. Hoe kun je blijven wachten? Ik zou willen zeggen: Dat geheim ligt helemaal in het voorwerp van Micha's verwachting. Hij ziet uit naar de HEERE. Hij wacht op de God zijns heils. De HEERE, Diè is de God zijns heils. Diè is zijn God. En die God is getrouw. Hij heeft Zijn genadeverbond opgericht met Zijn volk. En dat genadeverbond wordt gedragen door Zijn goedertierenheid. Dat is Zijn trouwe liefde. En het is in die lichtende glans, dat Zijn beloftewoord is geschreven. Aan dat beloftewoord klemt Micha zich vast. We lezen het aan het eind van ons hoofdstuk: Gij zult Jakob de trouw en Abraham de goedertierenheid geven, die Gij onze vaderen van oude dagen af gezworen hebt.

Dan kan alles aan de kant van het volk wel verbeurd en verzondigd liggen en Micha zichzelf daarbij moeten insluiten. Over dat alles heen staat echter het nochtans Gods geschreven. Het nochtans van Zijn genade. En wat heeft de HEERE dat heerlijk vervuld in de gave van Zijn Zoon. In Zijn bloed zijn al de beloften Gods gemaakt ja en amen. En aan dat nochtans Gods ontspringt het nochtans van het geloof en van de hoop. Micha wacht op zijn God en die God is de God des eeds en des verbonds. Hij zal het zeggen en het ook doen. Daar kan geen duivel, geen hel en geen wereld wat aan veranderen. Daar kan gelukkig zelfs mijn ongeloof niets aan veranderen. Daar mag mijn geloof zich aan vastklemmen in een nochtans dat alles ziet ondergaan in zonde en ongerechtigheid, dat nacht om zich heen vindt, nacht en dikke duisternis, en toch hoopt en toch uitziet. „Hoop op God, want ik zal Hem nog loven. Hij is de menigvuldige Verlossing mijns aangezichts en mijn God."

Aarzelt u nog, zegt u misschien: ja, maar mijn zonden, hoe kan Hij ook mijn God zijn? Ach, het zou ook nooit kunnen als niet boven uw ja-maar Zijn Ja-maar stond. Het Jamaar van Zijn eeuwige zondaarsliefde, waarmee Hij in Zijn Evangelie tot u komt. Zoudt ge u daar dan maar niet aan verliezen? Aan dat evangelie, dat zwanger is van Christus, Die opgebracht heeft wat u nooit zult opbrengen. Die geweest is wat u nooit in uzelf zult kunnen zijn. Die zo al de gerechtigheid Gods heeft volbracht.

In volmaaktheid

Met Hem mogen we eindigen. Ons wachten is onvolkomen. Wij verliezen de moed zomaar. Wij keren terug naar de vleespotten van Egypte. De snaren van ons hart kunnen we niet gespannen houden. Maar Hij is de Overste Leidsman en Voleinder des geloofs. Hij heeft God verwacht en op Hem gehoopt, zelfs toen Hij gebroken werd onder de toorn van God over de zonde. Hij heeft het kruis verdragen en de schande veracht en is nu gezeten aan de rechterhand van de troon van God. En zo heeft Hij ook de genade van het geloof verworven en van de hoop. Waar zullen we dan wegschuilen? Van wie zullen we het verwachten, als de golven en de baren over ons heenslaan? Bij Hem toch! Bij Hem toch alleen. Hij heft als de hemelse Hogepriester Zijn zegenende handen over Zijn Kerk op. Hij bidt dat hun geloof niet ophoude. Hij spant door Zijn Geest de snaren van het hart in verlangen naar Hem. Dan mag ik het weten: Mijn God zal mij horen. Waar de HEERE het kruis voor mij opricht, daar wordt het wondere heil geboren. De aanvechting en de bestrijding, zij zijn de barensnood waarin de vervulling van Gods belofte zal geboren worden. Dat ik het dan niet bekijken kan is het belangrijkste niet. Hij bekijkt het en Hij leidt het. Door een nacht van smart en zorgen voert Hij mij naar het eeuwig licht.

De hoop nu, die gezien wordt is geen hoop. Maar indien wij hopen, hetgeen wij niet zien, zo verwachten wij het met lijdzaamheid, wetende, dat de verdrukking lijdzaamheid werkt en de lijdzaamheid bevinding en de bevinding hoop en de hoop beschaamt niet, omdat de liefde Gods in onze harten is uitgestort door de Heilige Geest, Die ons is gegeven.

Ik blijf de HEER' verwachten: Mijn ziel wacht ongestoord; Ik hoop, in al mijn klachten, Op Zijn onfeilbaar woord.

A.

Jac. W.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 december 1977

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Wachten op God

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 december 1977

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's