Blijdschap in de Godsstad
De beekjes der rivier zullen verblijden de stad Gods. Ps. 46 : 5a.
1. Het volk dat de stad bewoont
De dichter bezingt de lof van zijn stad, Jeruzalem. Is dat niet wat overdreven? Jeruzalem is toch niet zo'n grote stad? En wat is Jeruzalem in vergelijking met andere steden? Wat heeft het vóór boven Babyion en Ninivé, steden die veel groter zijn? En boven Tyrus, de stad van de kooplieden? En boven Athene, de stad van de wijsheid?
Op die vragen geeft deze psalm het antwoord: Jeruzalem is de stad GODS.
Niet de stad van de mens. Niet de stad die Kaïn bouwde. Ook niet de stad in de vlakte van Sinear. Dat was hoogmoed. De stad van de mens die zich verheft tegen God. Zoals ook vandaag de verstedelijking een symptoom is van de verwereldlijking. Maar alles wat de mens gebouwd heeft zal vergaan. Er is maar één stad die toekomst heeft: Jeruzalem, de stad Gods.
Jeruzalem, dat is allereerst die stad in Palestina, die je op de landkaart kunt aanwijzen. Maar de blik van die dichter reikt nog verder, naar het Jeruzalem dat boven is. De Gemeente die vergaderd wordt uit alle geslachten, talen, volken en natiën.
Waarom wordt in de bijbel de Kerk van Christus vergeleken bij een stad?
In een stad wonen veel mensen. In Jeruzalem, de stad Gods, woont een schare die niemand tellen kan. Rachab, Babel, de Filistijn, de Tyrier, de Moor. De inwoners van een stad hebben burgerrechten. In Jeruzalem krijgen vreemdelingen en bijwoners, zwervers en daklozen uit genade het burgerrecht. Zij worden medeburgers der heiligen en huisgenoten Gods.
Binnen een stad — in de Oudheid althans — is veiligheid. In Jeruzalem ook: rondom Jeruzalem zijn bergen, alzo is de Heere rondom Zijn volk, van nu aan tot in eeuwigheid.
De burgers van een stad vormen met elkaar een gemeenschap. De burgers van Jeruzalem ook: ze volharden in de leer der apostelen en in de gemeenschap.
Die gemeenschap blijkt ook uit het lied dat de burgers met elkaar zingen: God is ons een Toevlucht en Sterkte... En dat zingen ze op verhoogde tonen, op alamoth, dat wil eigenlijk zeggen: met vrouwenstemmen, op hoge tonen.
Nu, dat is ook een hooggestemd lied: De Heere is met ons. Als we dat zeggen, als we dat zingen, dan kan dat alleen door Hem Wiens Naam is: Immanuël, God met ons. Het vleesgeworden Woord, dat onder ons heeft gewoond. Hij kwam naar het aardse Jeruzalem. Maar Jeruzalem wilde Hem niet hebben, Jeruzalem wierp Hem buiten haar poorten. En even buiten Jeruzalem, op die kale heuvel, w r erd Hij aan het kruis gespijkerd. Zó verwierf Hij het burgerrecht voor zwervers en daklozen. Op Zijn kosten mag het gezongen worden: De Heere is met ons.
2. Het gevaar dat de stad bedreigt
Dreigt er nu toch gevaar? Binnen de muren van de stad is toch veiligheid? Ja, en toch zullen de vijanden het niet nalaten, die stad aan te vallen en met de ondergang te bedreigen.
Dat is een aanstoot voor de wereld, die zegt: Waar is nu God, op Wie gij bouwdet? Bent u daarvoor burger van de Godsstad geworden om nog door zoveel gevaren te worden bedreigd
En het is een aanstoot voor ons vlees, dat niet de weg van tegenspoed op wil, dat zo op z'n rust en z'n gemak gesteld is. Moet ik nu weer de strijd in? Moet ik nu weer het kruis dragen?
Wat is de dreiging die over de Godsstad komt? Moet u eens naar de dichter luisteren. Hij heeft het over de aarde die van plaats verandert, over bergen die verzet worden in het hart van de zee, over heidenen die razen en over koninkrijken die bewogen worden, over verwoestingen op de aarde. Alles schijnt te wijken en te wankelen.
De dichter zal hier wel een historische gebeurtenis op het oog hebben. Misschien wel de dreiging van Sanherib die met een reusachtig leger voor de poorten van Jeruzalem gelegerd was. Of de dreiging van de Syrisch-Efraimietische oorlog. Maar het doet er ook niet toe. Want wat toen gebeurde, dat gebeurt iedere keer opnieuw. Het is een doorlopend gevaar dat Jeruzalem bedreigt. Van buiten strijd en van binnen vrees.
Kent u die dreigingen in uw leven? Tijden waarin de Heere Zijn aangezicht verbergt? Tijden waarin de Heere met ons twist? Tijden waarin het van alle kanten donker is? Tijden waarin we Gods weg niet meer kunnen volgen? Tijden waarin we zeggen: Zou de Heere het wel weten? Tijden waarin we wanhopen aan de vervulling van Gods beloften? Tijden waarin de zonde weer de overhand krijgt in ons leven, waarin ons vlees zijn rechten opeist, waarin de wereld lokt en we gevangen raken in de strikken van satan? Dan komen de golven aanrollen, golven van twijfel en ongeloof. Dan zijn er bergen die zich verheffen, bergen van hoogmoed en eigengerechtigheid. Dan zijn er heidenen die razen, die ons godslasteringen influisteren.
Maar hoe groot de dreiging ook is, de Heere heeft beloofd dat de poorten der hel Zijn Gemeente niet zullen overweldigen.
3. Het w 7 ater dat de stad verblijdt
Tegenover die woeste dreiging van bruisend water en trotse bergen roept de dichter ineens een liefelijk tafereel op: Beekjes der rivier zullen verblijden de stad Gods.
Wat een tegenstelling! Het onheilspellend geluid van aanrollende golven en daverende bergen — en dan ineens een beekje dat rustig voortkabbelt. We zouden bijna zeggen: Wat kan dat nu betekenen? Zullen die woeste golven zich iets aantrekken van een murmelend beekje? En toch is dat de grote geruststelling voor het bedreigde Jeruzalem: Beekjes der rivier zullen verblijden de stad Gods.
Wat wil dat zeggen? Wel, Jeruzalem is een stad die arm is aan water, ze ligt niet aan een rivier. Maar dat watergebrek wordt nog nijpender in dagen van oorlog of belegering. Want de vijand zal altijd eerst proberen de watertoevoer af te snijden. Als er geen drinkwater meer is zullen de belegerden op den duur wel gedwongen zijn zich over te geven...
En als deze psalm nu gedicht is tijdens een beleg, dan begrijpen we het wel. Dan bedoelt
de dichter: Nu kan het nog zo benauwd worden en de heidenen kunnen nog zo tekeer gaan, maar de watertoevoer zal niet worden afgesneden.
Een rivier — zo staat er letterlijk — haar armen verblijden de stad Gods. U ziet in gedachten een rivier met vele vertakkingen die de stad Gods rondom omsluiten. We denken vanzelf aan de toestand in het paradijs. Er ging immers een rivier uit de hof van Eden die zich splitste in vier zijarmen. Zó was het voordat wij de bronnen van levend water hadden toegestopt. Voordat wij de Springader van levend water verlaten hadden.
En nu zien we de toestand van het paradijs hersteld. Een stroom die zijn wijde vertakkingen als armen om de stad heen legt. Die rivier wil alle inwoners van Jeruzalem bereiken. Niemand van de burgers hoeft van water verstoken te blijven.
Er komt water, daar waar alles zou moeten bezwijken van dorst. Er komt water, daar waar alles dreigde te verschroeien en te verdorren.
Wat is nu deze rivier die de stad Gods verblijdt? Zouden we maar niet meteen zeggen: de volheid van God in Christus? Hij is gekomen om aan het recht der Wet te voldoen, om de schuld der zonde te betalen. Zijn kracht was verdroogd als een potscherf, Zijn tong kleefde aan Zijn gehemelte. Hij heeft uitgeroepen: Mij dorst! Voor Hem was er geen water, maar Hij kreeg edik te drinken.
Zó heeft Hij de Fontein, de Bron der zaligheid geopend. Zó kan Hij nodigen: Zo iemand dorst, hij kome tot Mij en drinke. O alle gij dorstigen, komt tot de wateren! Ik zal de dorstige geven uit de Fontein van het water des levens om niet.
En we zouden ook kunnen zeggen — want wie zou alles kunnen vatten in één beeld? — : de beekjes der rivier, dat is de werking van de Heilige Geest, de stroom van levend water. De Geest Die gekomen is als water op de dorstige en als stromen op het droge. De Geest Die het alles uit Christus neemt.
Deze volheid is nooit uitgeput, want een rivier droogt nooit op. Deze kracht is niet te breken, want wie kan water stuiten in z'n loop? En dit water brengt leven, want overal waar de beek komt zal alles leven.
Hebt u ook al uit deze rivier gedronken? Bent u al door het water van deze rivier gereinigd? Maar vooral: Is er bij u blijdschap om de beekjes die de stad Gods verblijden? Bent u daar blij om dat er een rivier is die met haar armen de stad Gods omvat?
Van nature hebben we geen belang bij deze beekjes. Kunnen we het goed uithouden bij onze gebroken bakken. Maar de blijdschap om dit water wordt geboren uit droefheid. Wanneer het water van de Heilige Geest in ons leven komt en we gaan zien dat we van eeuwige dorst moeten sterven. En dan die schuld, dat het water des levens ons is aangeboden, maar we hebben het geweigerd, keer op keer... Wat wordt het dan een wonder: beekjes der rivier zullen verblijden de stad Gods. Dat ik daar mag wonen, dat ik burger mag zijn van die stad waarvan de watertoevoer niet wordt afgesneden. Van die stad waarop de vijanden wel afkomen, maar waar ze nooit in zullen komen, omdat die stad omsloten is door beekjes der rivier.
Wanneer is er die blijdschap? Wanneer onze hulpbronnen zijn afsneden. Als onze gebroken bakken leeg zijn. Dan zijn er de beekjes der rivier: de liefde van God de Vader en de genade van God de Zoon en de gemeenschap van God de Heilige Geest.
Wij zullen water scheppen met vreugde uit de fonteinen des heils! Waarom zouden we doen alsof we een karige God hebben? Uit Zijn volheid ontvangen we genade voor genade. En al zou de vijand aankomen als een stroom, dan zal de Geest des Heeren de banier tegen Hem oprichten. En in de Godsstad hierboven zullen geen vijanden meer zijn. Daar zullen de burgers van Sion niet hongeren of dorsten, want het Lam zal hen leiden tot de levende fonteinen der wateren. En de zangers en de speellieden, mitsgaders al mijn fonteinen zullen binnen u zijn.
Wijk (bij Heusden)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 oktober 1977
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 oktober 1977
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's