Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Bij de 500ste sterfdag van Jodocus van Lodenstein

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Bij de 500ste sterfdag van Jodocus van Lodenstein

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Onlangs — om precies te zijn op 6 augustus — was het 300 jaar geleden dat de bekende Utrechtse predikant Jodocus van Lodenstein overleed. Leerling en geestverwant van Gisbertus Voetius is hij ongetwijfeld één van de grootste en gaafste figuren geweest die de beweging van de Nadere Reformatie in ons land heeft voortgebracht. Wellicht niemand voor en na hem heeft zo goed begrepen waar het in de Reformatie om ging en wellicht ook niemand heeft deze beginselen zo consequent in praktijk - gebracht als Jodocus van Lodenstein. Vandaar dat we in dit artikel aandacht willen besteden aan zijn leven, en — in verband met bovengenoemde gedenkdag — vooral aan zijn sterven.

Zijn leven

Van Lodenstein was een burgemeesterszoon, geboren in Delft op 6 februari 1620. Hij studeerde in Utrecht, onder andere bij Voetius. Toen hij met zijn studie gereed gekomen was, waren er weinig vakatures en moest hij op een beroep wachten. In die tijd legde hij zich toe op de studie van de oosterse talen. Hij deed dat in Franeker, waar hij op kamers woonde bij niemand minder dan de later zo vermaarde Johannes Coccejus. En hoewel hij in de latere twist tussen Voetius en Coccejus beslist de zijde van Voetius koos kon hij toch, schrijvend over zijn herinneringen aan Coccejus, nooit nalaten op te merken: „Ik heb hem altijd zeer geliefd en geacht."

Van Lodensteins eerste gemeente was Zoetermeer, toen nog niet de forensenstad die het nu is, maar een klein, landelijk dorp. Hij werkte er van 1644 tot 1650. Hij heeft het er niet gemakkelijk gehad. Daar hij toen al opriep tot een heilige wandel, werd hij door zijn tegenstanders ervan beschuldigd dat hij „een vrije wildrijver" zou zijn...

Daarna was er het korte intermezzo van Sluis in Zeeuws-Vlaanderen. Twee jaar stond hij er, van 1650 tot 1652. Ook hier had Van Lodenstein de strijd te voeren tegen de heersende volkszonden. Jaarlijks moest een aantal lidmaten de toegang tot het Heilig Avondmaal worden ontzegd omdat ze geen weerstand hadden kunnen bieden aan de verleiding om de kermis in Brugge te gaan bezoeken...

Na deze twee jaar in Sluis — overigens een onvergetelijke periode in Van Lodensteins leven, waaraan hij later met veel vreugde terugdacht — kwam het beroep naar Utrecht. Hij aanvaardde het en bleef er tot zijn dood. Bijna 25 jaar heeft de „grote Reformateur der zeden", zoals hij genoemd werd, in de Domstad gewoond en gewerkt. En bijna al die tijd was zijn oude leermeester Voetius — die immers stokoud geworden is — zijn collega en vriend, die Van Lodenstein hoogachtte, maar toch ook weer niet slaafs navolgde. Daarnaast was hij intiem bevriend met Justus van den Boogaard, die hij zijn „Jonathan" noemde en die ook later zijn leven en sterven uitvoerig heeft beschreven. Ook tussen Van Lodenstein en Koelman waren innige banden. Jacobus Koelman was afgezet als predikant van Sluis (Van Lodensteins oude gemeente!) omdat hij weigerde de formulieren te gebruiken. Vele vrienden keerden hem daarna de rug toe, maar Van Lodenstein hield hem de hand boven het hoofd.

Moeilijke tijden heeft Van Lodenstein in Utrecht doorgebracht. Voortdurend waren de Voetiaanse predikanten in strijd gewikkeld met de overheid over de besteding van de Middeleeuwse kapittelgoederen, die volgens hen aan de kerk behoorden. Het is een wonder dat Van Lodenstein het lot niet heeft gedeeld dat de predikanten Van der. Velde en Teellinck trof, verbanning uit de stad!

Dat lot trof hem wèl in 1672, toen de Franse bezetter de aftocht moest blazen en als garantie een aantal gyzelaars meenam, aanzienlijke burgers, onder wie Van Lodenstein. Drie maanden zat hij toen gevangen op het fort te Rees, bij Kleef. Daar dichtte hij zijn later zo bekend geworden liederen, bijvoorbeeld:

„Wijsheid zonder eind of paal, Zijn Zijn wegen altemaal. Zjjn ze zuurheid, zijn ze zoetheid, Laat ons altijd wezen stil, Want de wezenlijke Goedheid Maakt het goed met dat zij 't wil."

Zijn sterven

In het begin van 1677 werd Van Lodenstein ziek. Hij was nog maar 57 jaar. Toch zou hij van dit ziekbed niet meer opstaan. Hij was verzwakt door de gijzeling in Rees, en zijn constitutie was toch al niet sterk.

Vele vrienden kwamen hem in die maan-' den bezoeken, onder andere zijn broer Dirk, die ook een broeder in de Heere was, en de predikant Everhardus van der Hoogt. Toen hij een keer zag dat de omstanders huilden, zei hij: „Wat weent gij? Ik lig in een bed van rozen, zo zoet is het mij de wil van mijn God te doen." Toen op een andere keer vrienden zeiden dat hij toch zoveel pijn moest lijden antwoordde hij: „Waarom zegt ge dat? Waarom zegt ge niet liever dat de Heere aan mij zoveel weldaden doet? Waarlijk, de Heere is goed en Flij dóét altijd goed."

Op zijn sterfbed bleef hij nog een goede getuige van zijn God en Koning. Toen iemand hem vroeg of hij hem nog een dienst kon bewijzen antwoordde hij: „Dien. God". En toen hem gevraagd w r erd naar de toestand van zijn ziel zei hij: „Het is mij genoeg dat ik weet en geloof dat in God is de volheid en de algenoegzaamheid aller dingen. Ik voel niets, maar ik weet dat in de Heere Jezus Christus de volheid der genade is en ik leg mij neer op dat zoutverbond dat onveranderlijk is." Op de avond voorafgaande aan zijn sterfdag riep hij uit: „Is dit sterven? Dan sterf ik wel erg gemakkelijk!" Eén

van de predikanten die hem in de nacht nog bezocht vertroostte hem met het vooruitzicht op de eeuwige heerlijkheid. Daarop fluisterde Van Lodenstein: „Ja, hemels, hemels!" Zijn laatste woorden waren: „Ik ben zeer vol van gedachten."

Ds. Van der Hoogt zegt dat hij heeft nagelaten „voor zichzelf een grote naam, voor de bloedverwanten veel tijdelijke middelen, voor de behoeftigen veel legaten, voor de wereldse mensen veel krachtige overtuigingen en voor zijn gunstelingen een diepe indruk van zijn deugden."

Zoals Van Lodenstein geleefd heeft, zo is hij gestorven: met de hemel in het hart. Op 20 augustus (dus veertien dagen na zijn dood!) is hij begraven in het familiegraf in de Oude Kerk te Delft.

Predikant, schrijver en dichter

De prediking van Van Lodenstein moet in Utrecht een geweldige indruk hebben gemaakt. Anders dan de meeste predikanten schreef hij zijn preken niet uit, maar improviseerde hij op de kansel. Hij schilderde met zijn woorden, met zijn gebaren en met zijn houding. Op de kansel kon hij zijn gevoelige natuur soms niet onderdrukken. Dan weer verborg hij het hoofd in de handen, dan weer barstte hij in snikken uit. Een hoogleraar die eens bij hem kerkte zei na afloop van de dienst: „Er is in die man iets apostolisch, ik geloof dat de apostelen zo gepreekt hebben."

Uit de gedrukte preken die van hem bewaard gebleven zijn kunnen we ons een beeld vormen van zijn prediking. Er is in die preken geen spoor van langdradigheid of vertoon van geleerdheid. Alles heel gewoon en op de man af. Zijn voorbeelden waren uit het leven gegrepen, waardoor zijn prediking iets aktueels had en voor zijn tijd zelfs iets moderns.

Een groot aantal geschriften heeft Van Lodenstein nagelaten. Enkele prekenbundels, maar het meest bekend is zijn „Beschouwinge van Zion", dat zijn hoofdwerk genoemd mag worden. Het bestaat uit tien samenspraken over de toestand van de kerk en over de middelen om te komen tot waarachtige bekering en verootmoediging.

Helaas heeft de dood hem verhinderd dit werk te voltooien. Aan het eind van de 10de samenspraak heeft de uitgever de veelzeggende woorden geschreven: „Tot hiertoe was de auteur gekomen. Nu beschouwt hij het Sion hierboven."

Door zijn gedichtenbundel „Uitspanningen" heeft Van Lodenstein ook betekenis als dichter. De literaire waarde van deze verzen is groter dan men vroeger wilde zien. Een viertal van zijn liederen is opgenomen in het (oude) gezangboek van de Ned. Herv. Kerk. Het zijn de volgende: , , 't Oog omhoog, het hart naar boven", „Heilig, heerlijk Opperwezen", „Zalig, zalig, niets te wezen" en „Heilige Jezus, mij ten leven, ter heiligmaking mij gegeven".

Zijn betekenis

Lodenstein had slechts één ideaal: ware heiligheid. Hij zei het met zijn woorden en hij onderstreepte het met zijn leven: God te kennen en Zijn wil te doen, dat is de hemel. Men heeft wel verwantschap gezien met de Middeleeuwse mystici, ook met het leven van de kloosterlingen. Van Lodenstein heeft daarover soms ook waarderend gesproken. Toch was hij volbloed Calvinist, die nadruk legde op de nauwgezette studie van de Heilige Schrift, maar die ook aandrong op het staan naar de beleving van de waarheid. „Licht te hebben en Gods Geest te missen", zei hij, „dat is een zwaar oordeel..."

De heiliging van het leven, die heeft hij met kracht gepredikt en nauwgezet beoefend. Zijn leven lang ongehuwd gebleven kon hij soms dagen wijden aan schriftstudie en meditatie en gebed. Hij was vegetariër en geheelonthouder, maar niet uit principe,

want naar de armen in zijn wijk liet hij ruimschoots vlees en wijn brengen! Een Rooms-Katholiek zei van hem: „Als Van Lodenstein Rooms was geweest, zouden wij hem heilig verklaard hebben."

Intussen — wij doen niet aan mensverheerlijking — was ook Van Lodenstein een mens wie niets menselijks vreemd was. Een zondaar die zelf had moeten leren van genade te leven. Maar die die genade en de heerschappij van die genade dan ook met grote ernst heeft verkondigd.

Ten besluite

Ik wil eindigen met een citaat uit een preek van Van Lodenstein, waarin heel zijn prediking en heel zijn.leven is getypeerd:

„Wanneer wij ons zo bereiden om deze Geest te verkrijgen, uit Jezus' volheid, door gebeden die zoeken, en in geloof die bezitten, en door een christelijk leven die koesteren, dan zal die goede Geest ons geleiden in een effen land, ons leren wat nuttig is en ons leiden op de weg die wij gaan moeten. Dan zal God ons in dit leven meer van die Geest schenken, Zijn gaven deelachtig maken, ons bestieren en regeren, ons verkwikken en vertroosten, ons heiligen en verheugen, ons meer gemeenschap met Hem doen hebben, en hiernamaals volkomen Zich met de Vader en de Zoon doen prijzen en loven, als wij, ontwakende, met Gods Beeld verzadigd zullen worden en eeuwiglijk genieten verzadiging van vreugde in Gods aangezicht en lieflijkheden aan Zijn rechterhand. Amen."

Wijk (bij Heusden)

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 september 1977

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Bij de 500ste sterfdag van Jodocus van Lodenstein

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 september 1977

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's