Was Comrie een kluizenaar?
Enige tijd geleden las ik in het Reformatorisch Dagblad een advertentie, waarin een boekhandelaar een herdruk aankondigde van de Leerredenen van Alexander Comrie. De advertentie bevatte een warme aanbeveling van een predikant, kennelijk om de verkoop van het werk te stimuleren. Daar is op zichzelf niets tegen. Het is een goede en verblijdende zaak dat er blijkbaar nog zoveel vraag naar de geschriften van de „oudvaders" is, dat vele werken telkens weer herdrukt worden en dat predikanten de lektuur van deze werken aanbevelen.
Maar dan moeten zulke aanbevelingen uiteraard wel overeenstemmen met de werkelijkheid. Bij het lezen van genoemde advertentie bleef mijn oog rusten op de volgende zinnen:
„Comrie's leven was op de preekstoel en in zijn studeerkamer. Uit betrouwbare bronnen is het bekend dat hij zeer zelden uit zijn woonplaats kwam. Hij kende zelfs de omgeving van Woubrugge niet en bezocht ook geen kerkelijke vergaderingen..."
De vraag kwam bij me op: Is dit nu een waarheidsgetrouw beeld van de sympathieke pastor van Woubrugge? Ik mag wel in alle bescheidenheid zeggen dat ik vrijwel alles gelezen heb wat Comrie heeft geschreven en dat ik ook kennis genomen heb van de werken waarin zijn leven en zijn theologie beschreven worden. Maar déze Comrie — een kluizenaar en een wereldvreemd mens — is mij niet bekend. Vandaar dat ik graag dit vertekende beeld een beetje bij wil kleuren. De namen van uitgever en recensent zal ik weglaten — het gaat niet om personen, maar om zaken.
Comrie's leven
Van het leven van Comrie is vrij veel bekend. Niet alleen doordat er veel bronnen beschikbaar zijn om allerlei personalia op te delven. Maar ook doordat hij zelf in zijn preken en andere geschriften erg mededeelzaam is. Zo vertelt hij soms terloops over zijn afkomst en voorgeslacht (hij was een achter-kleinzoon van de bekende en jonggestorven Andrew Gray), maar ook over boeken die hij gelezen en over vrienden die hij bezocht heeft. Dr. A. G. Honig, die in 1892 promoveerde op een dissertatie over „Alexander Comrie" is in dit werk niet karig geweest met ons al deze bijzonderheden mee te delen. Aan dit proefschrift zijn dan ook de meeste gegevens voor dit artikel ontleend.
Om nog even de hoofdlijn aan te geven: Comrie was een Schot, geboren te Perth in het jaar 1706. In zijn jeugd werd hij naar de Grammar School (het gymnasium) gezonden, blijkbaar met de bedoeling dat hij predikant zou worden. Maar om onopgehelderde redenen is hij rond zijn 20ste jaar naar Holland gekomen. Na een korte tijd kantoorbediende te zijn geweest in Rotterdam werd hij door vermogende vrienden in staat gesteld de afgebroken theologie-studie weer op te vatten. Na voltooiing van deze studie (in Groningen en Leiden) werd hij in 1735 predikant te Woubrugge, waar hij stond tot zijn emeritaat in 1774. Ruim anderhalf jaar later (1774) overleed hij te Gouda, waar hij begraven werd in de St-Jan.
Comrie en zijn gemeente
Comrie was een predikant die enorm veel tijd besteedde aan zijn preken. Zelf vertelt hij dat hij in de winter aan de voorbereiding van twee zondagse en één door-de-weekse dienst de handen vol had, zodat er weinig tijd overbleef voor andere dingen. Daarnaast heeft hij veel stichtelijke en dogmatische werken geschreven. In één van die werken maakt hij de opmerking: ,,Ik, die zo weinig buiten de deur van mijn woning kom... dit kan ik zeggen dat ik mij weinig met particuliere samenspraken inlaat, zijnde meest aan mijn lessenaar gebonden, nooit uitgaande dan wanneer de nood het vordert." En in de eerste uitgave van zijn „Eigenschappen des Geloofs" zegt hij dit werk te willen opdragen aan zijn gemeente „om dus enigen hun klagen dat wij zo weinig uitgaan, te doen staken. Dat wij zo weinig uitgaan hopen wij dat gijlieden ten beste zult nemen, wij hebben het nooit voor gewoonte gehouden, gelijk sommigen die dat doen tot veel stichting."
Ten onrechte heeft men uit deze persoonlijke ontboezemingen de conclusie getrokken dat Comrie zijn pastoraat verwaarloosde en vrijwel nooit buiten kwam. Comrie doelt in deze passages echter niet op het huis- en ziekenbezoek (dat door hem trouw werd verricht!), maar op het bijwonen van de gezelschappen. Men klaagde niet over hem dat hij zijn gemeenteleden niet bezocht, maar dat hij sporadisch op de gezelschappen kwam.
Hoewel hij anderen die, zoals hij zegt, met veel stichting gezelschappen bijwonen, niet veroordeelt, heeft hij soms over de gezelschappen krasse woorden gesproken. Ik citeer: „Nu weet gij hoe droevig het bij deze en die onder u gesteld is. Het is alsof enige vrome mensen de duivel in hun binnenkamer gezien hebben, ze kunnen er niet in blijven. Het is al praten, gezelschappen houden, zó lang bij elkaar blijven dat er weinig tijd is om zonder bekrompenheid God te zoeken en gemeenschap met Hem te houden, alles geraakt in ongeregeldheid in de huisgezinnen, de tijd van afzondering is verlopen, men is vadsig, ledig, uitgepraat."
Waarschijnlijk heeft deze ontaarding van de gezelschappen Comrie doen besluiten dan maar liever op zijn studeerkamer te blijven. Maar hoe trouw hij was in het pastoraat blijkt wel uit het feit dat hij alle 125 gezinnen in zijn gemeente drie maal per jaar bezocht, namelijk tegen de tijd dat het Heilig Avondmaal gevierd zou werden. Alleen aan de bediening in januari ging geen „huisnodiging" vooraf, wellicht wegens de toestand van de wegen, die in de winter onbegaanbaar waren.
Uit dit alles krijgen we bepaald niet de indruk dat Comrie een kamergeleerde was. Integendeel, we weten dat hij als predikant en ook als pastor midden in zijn tijd en tussen de mensen stond. En dat niets aan zijn aandacht ontsnapte, maar dat hij bovendien ook wist van optreden weten we uit het bekende geval met de pyromaan die een tijdlang Woubrugge onveilig maakte!
Comrie buiten zijn gemeente
Comrie had veel vijanden, maar ook veel vrienden. Honig somt er in zijn dissertatie een hele rij op. Onder hen waren professoren, predikanten, mensen uit voorname kringen, maar ook eenvoudige lieden. Vrienden met wie hij correspondeerde, maar die hij op z'n tijd ook bezocht. Zelf zegt Comrie: „de mens is een gezellig schepsel en kwijnt zeer dra, wanneer hij door iedereen verlaten wordt."
Nu en dan vertelt hij iets over een reis die hij maakte. Onder andere naar Zierikzee (en dat was een onderneming in die tijd!) waar familie woonde van zijn eerste vrouw. Hij bezocht daar dan ook één van de plaatselijke predikanten, Ds. Lette, en bezichtigde diens bibliotheek.
Honig deelt in zijn proefschrift mee dat onder de inboedel van Comrie na zijn dood drie wandelstokken werden aangetroffen, zodat hij een groot liefhebber van wandelen moet zijn geweest. Op zichzelf is dat nog geen bewijs: men kan ook wandelstokken bezitten zonder ze te gebruiken! Maar het is bekend dat hij, onder andere in gezelschap van zijn vriend Ds. Nicolaus Holtius van Koudekerk, menige tocht langs de Woudwetering maakte en dat hij daarbij een open oog had voor de natuur. In de Lijkrede op Cornelius van Schellingerhout, Ambachtsheer van Woubrugge, geeft hij een beschrijving van Oudshoorn, waarvan de schoonheid hem blijkbaar had geïmponeerd:
„Oudshoorn, zo geplaatst van dc God des hemels, dat de Rijnstroom, van oude tijden vermaard, het aan de ene zijde bespoelt en bewatert, waar de heerlijkste weiden en grazige velden aan de andere zijde deze plaats als tot een Eden maakt. Het is bijna, volgens wiskundige meting, in het midden van het land gelegen, dus van alle steden even ver en nabij, en waar de generale verzamelplaats van alle Hollandse posten is. Het heeft zijn heerlijke gebouwen en alleraangenaamste uitzichten, zodat alles samenvloeit om deze tot een van de heerlijkste plaatsen van dit gezegend land te maken."
De kerkelijke vergaderingen
Buiten zijn gemeentewerk heeft Comrie weinig activiteiten ontplooid. Ten eerste liet de tijd hem dat niet toe. We zagen al dat hij zeer. nauwgezet zijn preken voorbereidde en zijn pastoraat verrichtte. Daarnaast was hij vaak gewikkeld in de theologische discussies van zijn dagen. Doordat hij opkwam voor de belijdenis van de Reformatie en te velde trok tegen alles wat die belijdenis trachtte te ondermijnen, lag hij nogal eens met vooraanstaande kerkelijke leiders overhoop, onder andere met Classispredikanten en met de hoogleraren van de Leidse Universiteit. En dat laatste is dan de tweede reden waarom hij nogal eens verstek liet gaan als er een Classicale Vergadering was.
Dat wil echter niet zeggen dat hij er nooit kwam! Honig heeft het nauwkeurig voor ons uitgerekend dat Comrie van de 220 vergaderingen die de Classis hield tijdens zijn predikantschap, er meer dan 100 heeft verzuimd. Dat wil dus zeggen dat hij bijna de helft van de tijd niet aanwezig was. Dat is erg veel, toegegeven. Maar we moeten daarbij ook bedenken dat Comrie een Schot was, en vanuit die achtergrond niet veel gevoel voor kerkrecht had, zeker geen animo voor het bezoeken van Classicale Vergaderingen, die in Schotland weinig in ere werden gehouden.
Dat hij zich echter geheel aan de kerkelijke arbeid in groter verband onttrok is te veel gezegd. Viermaal heeft hij als lid van de Classis een examen van een candidaat afgenomen en viermaal werd hij afgevaardigd naar een Particuliere Synode. Maar toen hij een keer gekozen werd tot scriba verzocht hij ontheffing met de verontschuldiging dat hij de Hollandse taal niet zo goed machtig was. Dat was wel wat ver gezocht voor iemand die al ruim 20 jaar in Holland was en blijkbaar de Nederlandse taal zo goed beheerste dat hij in die taal allerlei theologische werken kon schrijven... Uit dit alles blijkt duidelijk dat zijn interesse niet bepaald uitging naar kerkelijke vergaderingen.
In de wereld, niet van de wereld
Ik heb deze bijzonderheden uit Comrie's leven vrij uitvoerig weergegeven, naar aanleiding van bovengenoemde advertentie. Niet omdat deze feiten op zichzelf zo belangrijk zijn. Maar wel omdat ze een totaal ander licht op deze grote theoloog werpen. Hij was. geen wereldvreemd man, geen kluizenaar, die zich terugtrok uit deze barre wereld en uit de vervallen kerk waartoe hij behoorde.
En dat idee leeft nog al te veel onder ons. De oude schrijvers zouden mensen zijn geweest, die niet met hun tijd meegingen, die de wereld niet kenden en „met een boekje in een hoekje" zaten. Dat werd door bovengenoemde advertentie ook gesuggereerd.
Maar zo waren ze niet. Ze wisten wel dat ze niet van deze wereld waren — daarvan leggen hun werken getuigenis af. Maar ze wisten ook dat ze in de wereld waren en ze hebben die wereld gebruikt als niet misbruikende. Dat is volgens de Nadere Reformatie, dat is volgens de Reformatie. Wat méér zegt, dat is volgens het woord van Christus in Zijn Hogepriesterlijk gebed: „Ik bid niet dat Gij hen uit de wereld wegneemt, maar dat Gij hen bewaart van de boze."
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 augustus 1977
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 augustus 1977
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's