Abraham's verbond met Abimelech
Voorts geschiedde het ter zelfde tijd, dat Abimélech, mitsgaders Pichol zijn krijgsoverste, tot Abraham sprak, zeggende: God is met u in alles wat gij doet: zo zweer mij nu hier bij God: Zo gij mij of mijn of mijn neef liegen zult! Naar de weldadigheid die ik bij u gedaan heb, zult gij doen bij mij en bij het land waarin gij als vreemdeling verkeert. En Abraham berispte Abimélech ter oorzake eens waterputs, die Abimélechs knechten met geweld genomen hadden. Toen zeide Abimélech: Ik heb niet geweten wie dit stuk gedaan heeft, en ook hebt gij het mij niet aangezegd, en ik heb er ook niet van gehoord dan heden. En Abraham nam schapen en runderen en gaf ze aan Abimélech; en die beiden maakten een verbond. Doch Abraham stelde zeven ooilammeren der kudde bijzonder. Zo zeide Abimélech tot Abraham: Wat zullen hier deze zeven ooilammeren, die gij bijzonder gesteld hebt? En hij zeide: Dat gij de zeven ooilammeren van mijn hand nemen zult, opdat het mij tot een getuigenis zij, dat ik deze put gegraven heb. Daarom noemde men die plaats Ber-Séba, omdat die beiden daar gezworen hadden. Alzo maakten zij een verbond te Ber-Séba. Daarna stond. Abimélech op, en Pichol zijn krijgsoverste, en zij keerden weder naar het land der Filistijnen. En hij plantte een bos in Ber-Séba, en riep aldaar de naam des HEEREN des eeuwigen Gods aan. En Abraham woonde als vreemdeling vele dagen in der Filistijnen land. Genesis 21 : 22—34.
Doe weldadigheid bij mij en bij mijn land
Daar hebben wij nog weer Abimelech. Dat is de man, die wij voorheen ontmoetten bij de geschiedenis van Sara te Gerar. Dat is alweer enkele jaren geleden. Isaac is sindsdien geboren en al weer gespeend, 't Kan dus diezelfde Abimelech zijn, en dan is hij een edel man, gelijk ook hier weer blijkt, 't -Kan ook zijn opvolger zijn, want Abimelech is 'n titel, zoals Farao een titel is. Een koningstitel. De geschiedenis, die wij hier aantreffen is een eenvoudige geschiedenis, die ons alleen iets laat zien van de praktijk der godzaligheid. Iets dus van het gewone leven van de Vader der gelovigen. Maar ook die dingen kunnen ons tot lering zijn! Zij staan toch ook in Gods Woord, en zij staan er tot ons nut, omdat ook het gewone leven waard is geleefd te worden.
In diezelfde tijd, dat het speenmaal van Isaac gehouden werd en dat Ismaël weggezonden werd, wordt Abrahams hart, dat met zorg bezet is, door andere dingen in beslag genomen. Zo geeft God altijd weer dingen, die een mens nopen om voort te gaan op de levensweg. Abimelech de koning van Gerar komt tot Abraham. Dat is niet zo bijzonder voor Abraham, want hij is van zodanige statuur, dat het omgaan met vorsten voor hem heel gewoon is, vorstelijke figuur als Abraham nu eenmaal was. Met de vorsten en voornaamsten van Mamre had hij omgegaan, met de Farao van Egypte had hij zijn connecties gehad en ook eerder al met Abimelech. Nu kwam Abimelech dicmaal met Pichol, zijn krijgsoverste, de opperleider van zijn leger, de generaal. U moet zich die koningen niet te groot voorstellen: zij waren doorgaans maar vorsten van een stad of van een landstreek. Niettemin dit gezelschap op bezoek bij Abraham, dat moet wel wat bijzonders zijn. 't Was ook bijzonder.
Abimelech sprak tot Abraham: „God is met u in alles wat gij doet." Hier is inderdaad een man, die de HEERE al wat hij daed, wel deed gelukken. Het ging hem wel in zijn veestapel, van welke soort die ook was. Het ging hem wel in zijn knechten, een uitgebreide huishouding, als Abraham had. Daar rustte nu al maar zegen op die man. Al ging Abraham zo maar stil zijn weg, dit gebeurde dan toch maar. Daar hoefde Abraham zelf niets van te zeggen, daar hoefde hij niet op te pochen. Als Lot de rijke weg ging, ging alles onder, als Abraham de arme weg ging, dan ging alles vooruit. Moest Abraham al voor hongernood wijken naar Egypte, niettemin ging het hem altijd en overal goed. Abraham kwam eerder rijk door de hongersnood heen dan arm. Nu had Abimelech weer gehoord van de wonderdadige geboorte van zijn kind. Dit was in Gerar's land geboren. Compleet een wonder. Vandaar Abimelech's woord: „God is met u in alles, wat gij doet." Ook geestelijk. Er mocht dan zon Ismaël door Abrahams tent lopen, maar godsdienstig kreeg Abraham heel zijn huis mee.
„Zo zweer mij nu hier bij God, zo gij mij, of mijn zoon, of mijn neef liegen zult. Naar de weldadigheid, die ik bij u gedaan heb, zult gij doen bij mij en bij het land, waarin gij als vreemdeling verkeert."
Abimelech — als die dezelfde is van enige jaren geleden, dan heeft hij inderdaad welgedaan aan Abraham en aan al die grote huishouding van Abraham. Hij had inzake Saraï hoffelijk met Abraham gehandeld. Hij had Abraham een groot geschenk gegeven en hij had hem niet weggestuurd, maar hij had hem genodigd om in zijn land te blijven wonen. En dat was nogal wat met zoveel vee en met zoveel knechten. Nu had Abimelech gezien dat Abraham gezegend was door God in zijn gezin en in al zijn werk en in al zijn bezit. Abimelech had ook wel degelijk gezien, dat zijn land in en met Abrahams aanwezigheid gezegend was. Het gaat een land of een landje niet slecht als er rechtvaardigen wonen. Die brengen elk hun eigen zegen mee. Denkt u maar aan Jozef, om wiens wil Potifar's huis gezegend werd.
Nu echter Abraham zo gezegend werd in elk opzicht, kon Abraham wel eens Abimelechs invloed en macht gaan overvleugelen. Stel voor dat hij dan hem en zijn zoon en zijn neef, dat is zijn nageslacht, zou overtreffen of zou enig letsel doen. Daarom kwam Abimelech nu eens praten, met Pichol als getuige. Zweer mij toch — nu hier bij God zo gij mij of later mijn zoon, of later mijn naneef liegen zult. Zult gij mij weldoen, zoals ik bij u wel gedaan heb? Waar gij toch als vreemdeling bij mij verkeert. Zult gij niet alleen wel doen bij mij en bij mijn geslachten maar ook bij mijn land? En wilt gij mij dit bij eedde — nu hier — voor uw God zweren?
Wat een eer voor Abraham. Wat verwacht men toch veel van een christen.
De eed en het vereffende ongelijk (de put)
Abraham zeide: „ Ik zal zweren." Dat zegt Abraham, de zwijgzame man terstond. Hoe is hij zo vlug met zijn antwoord? Hij is bereid aan Abimelech goed te doen, aan diens zoon en naneef goed te doen en aan dit land, waar hij tenslotte als vreemdeling verkeert, goed te doen. Dat is Abraham verplicht, omdat hij met zo velen en met zo veel vee gastvrijheid genoten heeft voor zovele jaren. Dan is men toch wel verplicht om eens wat goeds terug te doen. En als men goed doet aan zijn weldoeners, dan moet men ook nog wel goed doen aan het nageslacht van zijn weldoeners. Niet eens een keer wat goed doen, maar goed doen tot in geslachten. Dat is christenplicht. Die zijn weldoeners vloekt zal het niet wel gaan, zo zegt de Spreukendichter. Abraham is een recht christen. Terstond bereid om wel te doen, om goed met goed te vergelden.
Daar is nog iets.
Abraham wil eedzweren. Zo heilig is hij van plan wel te doen, dat hij dit bij ede wil vastleggen. Eedzweren is een heilige zaak. Dat mag men doen, dat moet men doen. God zweert ook. God is de God des eeds. Bij Hem is de eed heilig. God heeft lief, die Zijn woord gestand doet. God houdt ons ook aan onze eden. Daarom is Abraham terstond bereid om te zweren.
Alleen: die waterput, die Abimelech's knechten met geweld van Abrahams knechten genomen hebben, welke ik zelf gegraven heb. Terstond repliceert Abimelech. Daar heb ik niets van geweten, ten eerste niet wie dit gedaan heeft, ten tweede hebt gij mij dit niet aangezegd, ten derde dat hoor ik nu voor het eerst. Een kort intermezzo: die afgenomen put, ruzies onder de knechten. Abraham praat er niet meer over, nu Abimelech dit verweer geeft. De man van de weinige woorden gelooft in de oprechtheid van Abimelech's beweringen.
Dan neemt Abraham schapen en runderen en dan maken die beiden een verbond. Eedzweren is een héilige zaak. Maar verbondmaken is ook een heilige zaak. Een verbond maken met God is een heilige en geboden zaak. Hizkia deed dit 2 Kronieken 29 : 10 „Nu is het in mijn hart om een verbond te maken met de HEERE!" Een verbond maken met man of vrouw is een goede zaak, want het huwelijk is heilig. Een verbond maken met een vriend of vriendin is een goede zaak, want vriendschap is hartig. Nu maakt Abraham een verbond met Abimelech en Pichol, hetzij met een offer aan God, hetzij met een maaltijd onderling. In het Hebreeuws wordt gezegd een verbond snijden — waarbij men de dieren in tweeën kloofde, daar gingen de partijen tussen de stukken door en zwoeren: Zo doe mij de HEERE: en zo doe Hij daar toe, zo niet de dood alleen scheiding make tussen mij en tussen u. Of zo als dit deel bij dat deel hoort, zo behoren wij bij elkander.
Daarom noemde men de naam van die plaats Ber-Séba — put van de eed — of put van het zweren — of put van de zeven, naar de zeven lameren, die na de eed geschonken zullen worden. Zeven is een heilig getal. Zeven is het getal van de volheid. Een eed zal volgehouden worden. Een eed zal volle vriendschap, volle genegenheid bieden.
Al d' aard en alles wat zij geeft,
Met al wat zich beweegt en leeft,
Zijn 't wettig eigendom des HEEREN.
Hij heeft z' in haren ochtendstond
Op ongemeten zeên gegrond,
Doorsneden met rivier en meren.
Wie klimt de berg des HEEREN op?
Wie zal die God gewijden top
Voor 't oog van Sions God betreden?
De man, die rein van hart en hand,
Zich niet aan d' ijdelheid verpandt
En geen bedrog pleegt in zijn eden.
Die zal door 's HEEREN gunst geleid,
En zegen en gerechtigheid
Van God, den God zijns heils, ontvangen
Dit 's Jacob, dit is 't vroom geslacht,
Dat naar God vraagt, Zijn wet betracht,
En zoekt Zijn aanschijn met verlangen.
Psalm 24 : 1, 2 en 3.
De plaats Ber-Séba en de Godsverering
Abraham had zeven ooilammeren apart gezet. Ooilammeren zijn < wijfjes-lammeren, vrouwelijk lammeren. Op Abimélech's vraag, wat zullen deze, die gij apart gezet hebt, antwoordt Abraham: „Dat gij ze van mijn hand zult nemen ten teken, tot een getuigenis, dat ik de put gegraven heb". Dat was het uitbeding, dat Abraham gemaakt had. En wat doet Abraham nu? Hij eist niet de put terug, maar hij betaalt de put. Hoewel aan Abraham van Godswege het hele land was toegezegd, heeft hij eerst de zelfgegraven put betaald, straks het graf van Saraï gekocht voor een enorme prijs, de spelonk van Machpela, en heeft hij als vreemdeling verkeerd in een vreemd land. De erfgenaam der aarde, de erfgenaam van Kanaan vreemdeling op de aarde, zoekend naar een ander, naar een beter vaderland, een vaderland, dat boven is. Pelgrim op de aarde. Daarom kan hij ook zo goed doen en alles laten aan Abimélech, aan zijn zoon en aan zijn neef, dit is zijn naneef, zijn achternakomeling. En daar mocht Pichol, Abimélech's krijgsoverste dan wel bij zijn, want nooit zou Abraham een hand uitsteken naar Abimélech's goed, zijn vee, zijn ooien. — Abraham gaf zelfs alles voor het offerverbond en Abimélech gaf daarvoor niets, hoewel hij toch om de eed gevraagd had en om het verbond gevraagd had. — Abraham zou ook nooit een hand uitsteken naar het goed, het land om de macht van Abimélech en Pichol zou tegen Abraham nooit iets hebben te verdedigen of te heroveren.
Alzo maakten zij een verbond te Ber-Séba.
Kunt u indenken, wat heilige naam deze plaats in Israël verkreeg. Hier kwam de grens voor het land te liggen in het Zuiden. Het land werd gemeten van Dan in het uiterste Noorden tot Ber-Séba in het uiterste Zuiden toe. De put werd de grens.
Laat ons geliefden, vreemdelingen zijn op de aarde. Laat ons ons vergenoegd houden met het plekje, dat Gods voorzienigheid ons in kerk en staat toemeet. Nooit dringen naar de eerste plaats. Tevreden zijn met de meest bescheiden plaats. En de HEERE zal het wel met ons maken? God zal met ons zijn, in alles wat wij doen.
Tenslotte lezen wij, dat Abraham een bos plantte in Ber-Séba. De boom groot, de planten dood? Neen,neen. Had Jezus een hof, waar hij bad, Abraham stichtte zijn hof om daar in de vrije natuur, openlijk voor aller oog en oor zijn God aan te roepen. En hij riep aldaar de Naam des HEEREN aan, als van de eeuwige God. Dat is de God, op Wien men wachten kan. Dat is de God, op Wien met hopen kan. Dat is de God, met Wien men het alleen kan doen. In deze tijd en in de eeuwigheid.
„En Abraham woonde als vreemdeling veel dagen in der Filistijnenland." Niet alleen als vreemdeling op Gods aarde, maar zelfs als vreemdeling in der Filistijnenland. Gods kerk woont hier vaak in de wereld, vele, vele dagen.
W. W. L. T.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 juli 1977
Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 juli 1977
Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's