Gods belofte in Isaäcs geboorte vervuld
Maar God zeide tot Abraham: Laat het niet kwaad zijn in uw ogen over de jongen en over uw dienstmaagd: al dat Sara tot u zal zeggen, hoor naar hare stem; want in Isaäk zal uw zaad genoemd worden, doch Ik zal ook de zoon dezer dienstmaagd tot een volk stellen, omdat hij uw zaad is. Gen. 21 : 12 en 13
De geboorte van Isaäc
„En de HEERE bezocht Sara, gelijk Hij gezegd had, en de HEERE deed aan Sara, gelijk als Hij gesproken had".
God kan iemand bezoeken in ongunstige zin, over zijn zonden, en Hij kan iemand bezoeken in gunstige zin zin, naar zijn geloof en verwachting.
Zo bezocht de HEERE Sara, die ondanks haar gebreken toch een vrome vrouw was. Ook zij heeft, schoon met twijfels, aan Gods belofte geloofd evenals haar man Abraham. Haar geloof heeft ze betoond door met Abram Ur te verlaten en Hebr. 11 zegt ter gelegenheid van Isaäc's offer, dat ze Hem getrouw geacht heeft, Die machtig was haar zoon uit de doden weder te geven. De belofte, die aan Abraham gegeven was, was ook aan haar gegeven. En die belofte heeft ze door haar twijfels heen geloofd. Zo bezocht de HEERE haar dan naar Zijn blofte. Het geloof dat de belofte Gods omhelst, krijgt niet alleen de vervulling van de belofte, maar ook eveneens de HEERE Zelf. Gods volk ontmoet zijn God niet in de hemel voor het eerst. Gods volk ontmoet zijn God ook op aarde, ook in dit leven. Welgelukzalig het volk dat Gods ontmoetingen kent! Men zou kunnen zeggen: Waar de belofte komt, daar komt God, al is het na lange tijd. En waar God komt, daar komt de belofte.
En God vervult Zijn beloften, op Zijn tijd en op Zijn wijze. Alleen dat gaat nogal eens tegen de natuur in, dat gaat nogal eens boven de natuur uit. God meldt dit expres, dat Abraham honderd jaar oud was en ook Sara was vijfentachtig jaar oud. Daar zal het ongeloof natuurlijk van zeggen: Dat kan niet. Ja, God doet nu eenmaal altijd dingen, die niet kunnen. Voor het ongeloof staat men nu eenmaal met al Gods doen voor het onmogelijke. Het ongeloof kan dan ook met geen van de geloofsstukken uit de weg. Wie het één niet gelooft, kan ook het andere niet geloven. Voor hem is de bijbel een gesloten boek.
Zij noemden zijn naam: Isaäc — Lachverwekker — God heeft mij een lachen gemaakt. Dat herinnert Sara zich heel goed, hoe ze eens — het is al weer jaren geleden — bij de deur der tent gelachen had, toen zij dit voor. het eerst hoorde. Straks zal de wereld in haar huis — Ismaël, de zoon van een Egyptische dienstmaagd, andermaal lachen, een spotlach met dit kind. Maar nu lacht Sara anders, niet de spotlach, niet de lach van het ongeloof, maar de lach van het geloof, van het vervulde geloof, de lach van de innige vreugde over dit kind en over haar God. En zij weet, dat al wie dat hoort uit haar kringen, die met haar een even dierbaar geloof deelachtig is, met mij zal lachen. Het is nu een lachen van diepe dankbaarheid.
Abraham besneed zijn zoon, naar Gods ordinantie ten achtsten dage. Hoezeer hij zich ontzien zou om dit tere kindje met het mes te wonden— want de anderen heeft Abraham voorheen volwassen besneden, Ismaël bijvoorbeeld op zijn veertiende jaar — toch deed Abraham dit. Eenvoudig uit gehoorzaamheid aan Gods bevel. Ismaël was ook besneden, als eerste door Abraham en nu Isaäc, maar er was toch wel een heel verschil in beleving tussen die beiden.
Dan ook werd, toen Isaäc voorspoedig opgroeide — als was hij dan een zoon des ouderdoms — hij gespeend, toen hij drie of vier of vijf jaar oud was. Dan kwam het kind los van de moeder. Gespeend zijn aan of gespeend zijn van — dat betekent: vrij zijn van, vreemd worden aan.
Ismaël was ongeveer 17 jaar. En door jaloezie gedreven — hij was toch de enige zoon en dus ondanks Isaäc's geboorte, de eerstgeborene van Abraham. En zo kwam hij er toe om met Isaäc te spotten. Of hij zich dat bewust was of niet, maar dit was eigenlijk een spotten met de belofte Gods. Een negeren van het eerstgeboorterecht van de enige wettige zoon en erfgenaam. Dus eigenlijk diefstal. En vooral: de Schrift noemt dit in Galaten 5 vervolging.
Het erfrecht van Isaäc
Op de dag van de grote maaltijd — Abraham maakte er een grote maaltijd van voor al zijn huis — en dat waren er nogal wat — 't Was ook zo'n groot gebeuren nu Abraham na zoveel jaren Gods belofte zo heerlijk vervuld zag — spotte Ismaël met Isaäc. Nu is spot een lelijk wapen. Spot raakt iemand in de ziel. Spot raakt iemand in zijn religie. Daar zal het kind Isaäc wel niet zo veel van gevoeld hebben. Daar was hij nog te klein voor. Hoewel een kinderziel zulke dingen vroeg aanvoelt. Als een kind beledigd wordt in en om zijn persoon, als hij beledigd wordt om zijn relatie tot zijn vader en zijn moeder, als hij beledigd wordt in zijn religie, dat voelt een kind jong aan. En zulke eerste gevoelens gaan nooit meer weg. Later zou blijken dat Isaäc zich niet zo best weren kon. Hij had op een woord nooit een wederwoord. Maar zo'n zachtmoedige aard bleef zulke dingen wel voelen!
Maar Sara voelde dat des te meer aan. Ze had om Ismaël vroeger ook al eens vernederingen moeten ondergaan. Dat was al geschied door Hagar. Toen was Sara in het gelijk gesteld, maar toch was Hagar toen. teruggekomen. Wel op een lagere plaats gezet. Maar nu had zij daar dezelfde geschiedenis. Weer zag Sara de geest van Hagar — de Egyptische — de dienstmaagd. Let er wel op dat er staat: „Sara zag de zóón van Hagar, de Egyptische, die zij Abraham gebaard had, spottende." Zij noemt Ismaël zelf niet bij name. Dat was nu gedurende de drie, vier jaren bedekt gebleven en nu, juist op het speenmaal, de dag van haar vreugde, daar was het weer, dat oude.
Wat wreekt oud kwaad zich toch later altijd aan degenen, die dat kwaad bedreven. En juist op zulke bijzondere tijden.
Toen zeide Sara tot Abraham: „Drijf deze dienstmaagd en haar zoon uit; want de zoon dezer dienstmaagd zal met mijn zoon, met Isaäc, niet erven." Sara weet drastisch op te treden, net als vroeger.
Alleen het valt nu gans anders uit. Dit woord was zeer kwaad in Abrahams ogen, ter oorzake van zijn zoon. Abraham was een stil man, die ook zelf dit wel gezien en althans gehoord heeft, nu van Sara, maar die zo iets gemakelijk kon dragen. En Abraham hield van die jongen, van Ismaël. En Hagar was hem best, maar die had toch nooit Sara's plaats ingenomen. Maar die jongen. Abraham had er een slechte nacht van. Temeer waar God tot hem kwam en zeide: „Laat het niet kwaad zijn in uw ogen over de jongen en over uw dienstmaagd, al wat Sara tot u zal zeggen, hoor naar haar stem, want in Isaäc zal uw zaad genoemd worden, doch Ik zal ook de zoon van deze dienstmaagd tot een volk stellen, omdat hij uw zaad is." Abraham had het er slecht mee. Sara kreeg van hem geen gelijk. Voorheen had Hagar de vlucht genomen voor haar vruow, maar zal Abraham die vrouw en die jongen wegsturen! Dat was Abraham te veel. Daar kwam heel zijn rechtsgevoel tegen op. Een slechte nacht had hij daarover. En nu dat woord van God daar nog over heen. En God tegen spreken, dat durfde hij niet. Dat wilde hij ook niet. Wel durfde hij voorheen tot zesmaal toe te pleiten voor Sodom, maar om voor zijn eigen jongen, en voor die dienstmaagd, die hij tevoren uit Egypte had meegekregen en die toch eens de vertrouwde van Sara was, neen dat durfde Abraham niet. Dat deed hij ook niet! Niet met een woord. Gods Woord was voor hem het eind van alle tegenspraak. Het ging God om Isaäc's zaad, Zijn volk Israël, Christus. En dat zaad moest heilig zijn. Daar mocht niet wat van Egypte in zijn, want Israël en Egypte, dat zijn twee werelden.
Al wat Hij Isaäc heeft gezworen,
Heeft Hij ook aan Zijn uitverkoren,
Aan Jacob tot een wet gesteld,
Van al 't beloofde heil verzeld;
En aan gans Isrel toegezeid,
Tot Zijn verbond in eeuwigheid.
Hij sprak: „Ik zal de schoonste landen,
'k Zal Kanan leev'ren in Uw handen,
't Welk 't snoer uws erfdeels wezen zal.
Het volk was weinig in getal,
't Verkeerde daar als vreemdeling,
Toen 't zulk een gunstrijk woord ontving.
Ps. 105 : 6 - 7
De erfenis van Ismaël
Abraham stond 's morgens vroeg op, nam brood en een fles water en gaf ze aan Hager, die leggende op haar schouder, ook gaf hij haar het kind en zond haar weg." Het verbaast mij, dat Abraham niet een ezel zadelde en die belaadde met al wat zij nodig had, aan spijs en drank en geld in overvloed en dat hij haar niet een knecht of knechten mee gaf. Hij had er zo vele. Calvijn geeft hier van deze verklaring: Hij gaf haar het nodige, in de hoop, dat zij zo dicht bij zou blijven, dat hij haar en deze jongen dan gedurig van het nodige zou kunnen voorzien. Zij ging ook niet ver van Berseba naar Paran, dat was de woestijn van Berseba, waar Abraham toen woonde. Maar zij liep maar, zij liep maar en verdwaalde reeds in de woestijn van Berseba. Begrijpelijk. Toen het water uit de fles op was, wierp ze het kind — een jongen van 17 jaar intussen — onder een struik. Wierp hem onder een struik! Was ze zo van haar stukken? Wierp hem onder een struik. Op pijlschots afstand ging zij zitten. Tegenover hem. „Dat ik het kind niet zie sterven." Ook de jongen verhief zijn stem. Een groot kind toch ook nog maar! En God hoorde de stem van de jongen!
De stem van Hagar, die schreide en de stem van de jongen! En God zond Zijn engel uit de hemel, die zeide: „Wat is u Hagar? Vrees niet, want God heeft naar de stem van de jongen gehoord, daar waar hij is." Ziet, dat is God. Ziet, dat zijn de engelen.
Eén keer heeft de engel reeds eerder tot haar gesproken en ook een gelofte gedaan. Is Hagar dat vergeten? God liegt niet. Hij houdt getrouw Zijn woord. Toen bestrafte de HEERE Hagar, zond haar terug en leerde haar zich te vernederen onder haar vrouw. Nu bemoedigt de HEERE bij monde van de engel Hagar: „Sta op, hef de jongen op, houd hem vast met uw hand, want Ik zal hem tot een groot volk stellen." Ismaël heeft gespot met het geestelijke, met de beloften Gods, in feite met Christus. Spotten is gevaarlijk werk. Komen aan Gods beloften is gevaarlijk werk. Komen aan Christus, is gevaarlijk werk. Komen aan Gods kinderen, al zijn die ook nog jong, en aan hun geloof, dat is gevaarlijk werk. Nochtans, om Abraham's wil ,ontvangt Ismaël grote zegeningen, maar tijdelijke zegeningen. Tot een groot volk.
God opende haar ogen en zij zag een waterput. Die had zij in haar verbouwereerdheid en in haar droefheid niet eens gezien. Droefheid kan soms de hulp, die vlak bij ligt, niet eens zien. Hagar vult de fles met water en gaf de jongen te drinken. — En dan staat er zo teer: „En God was met de jongen en hij werd groot en hij woonde in de woestijn." Dat staat er twee keer. Zoals Abraham eigenlijk in de woestijn woonde. Zoon van de woestijn wordt Ismaël. Zoals ook Mozes later zal zijn. Zoals ook Johannes de Doper eens zal zijn.
Hij groeide voorspoedig op, want God was met de jongen. Hij werd groot. In de woestijn groeien vaak krachtige figuren. Paran heette die woestijn, waar Ismaël woonde. En hij werd een boogschutter, een krijgsman. De spot met Isaäc, de spot met de religie, de spot met Christus, komen Ismaël duur te staan. Hij trouwt met een Egyptische vrouw. Die heeft zijn moeder voor hem genomen. Zo zeer was zijn moeder bij hem in ere, dat hij zonder haar toch niets ondernam. Hij zal niet zo ver weggegaan zijn, want als zijn broeder Isaäc hem later laat weten dat zijn vader gestorven is, dan staan Ismaël en Isaäc samen aan zijn graf. Ismaël is verzwagerd aan Egypte, dat toch eens de vijand zal zijn van Isaäc's zaad, Israël. Laten onze jonge mensen weten dat doorgaans in onze jeugd door godsvrucht of door zonden de beginselen van onze levensweg gelegd worden. Men kan gezegend zijn in dit leven, maar dat is nog niet gezegend voor de eeuwigheid. Twee kinderen uit één geslacht en toch twee wegen. Met of zonder Christus zal het al dan niet gaan.
W. W. L. T.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 juli 1977
Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 juli 1977
Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's