Kleine kroniek
Kerkelijke verwarring
Het is een teken van de tijd waarin we leven dat er op alle gebied een grote verwarring heerst. En dat ook niet het minst in het kerkelijk leven. Natuurlijk zijn er ten aanzien van de vraag tot welke kerk men behoort en waarom men bij die kerk behoort ook in het verleden verschillende antwoorden gegeven. De gereformeerde belijders in de hervormde kerk hebben steeds gesteld dat ze de „kerk der vaderen" niet kunnen verlaten en dat ze daar hun plaats hebben tot „verbreiding en verdediging van de waarheid". Anderen hebben bewust voor de weg van de afscheiding gekozen, waarbij menigmaal gesteld werd dat de hervormd gereformeerden ontrouw waren door hun blijven in de hervormde kerk. Toch is men ook in de afscheiding verschillende wegen gegaan zodat er diverse kerken zijn ontstaan, een proces dat nog niet tot stilstand is gekomen. Bovendien heeft de weg van de afscheiding de kerk niet bewaard bij „de waarheid", want velen zijn ook daar van de gehoorzaamheid aan Gods Woord en de gemeenschap van de gereformeerde belijdenis afgedwaald. Eigenlijk hoeft niemand zich meer op de borst te slaan — dat is overigens altijd een verkeerde weg — en zich te beroemen in zijn eigen kerkelijk leven. Juist in onze tijd worden we ook op dit punt wel op één hoop geworpen. Een vrucht daarvan is dat we ook beter de band met elkaar voelen over allerlei kerkmuren heen, wanneer we elkaar herkennen als gereformeerde belijders, tot welke kerk we dan ook mogen behoren. En daarbij voelen we mee de pijn van hen die in hun eigen kerk de strijd voeren om trouw te mogen blijven aan de Heere en aan Zijn Woord, trouw te mogen blijven ook aan de reformatie.
De verwarring wordt steeds groter. Nu eens horen we van predikanten die hun kerk verlaten omdat ze de gevoelens van de „wederdopers" aanhangen, waartegen de reformatie zo beslist stelling heeft genomen, dan weer horen we van predikanten die om andere redenen de leer van hun kerk niet meer kunnen aanvaarden en zich daarom maar losmaken, of overgaan naar een andere „staat des levens". Pas zijn de christelijke gereformeerde kerken opgeschrikt door de overgang van twee predikanten naar andere kerken. In De Wekker heeft Ds. J. H. Velema daarover geschreven:
„Twee zaken hebben mij en vele lezers waarschijnlijk getroffen. Het betrof hier in beide gevallen twee nog ambtelijk jonge predikanten: de een was nog geen twee en de andere nog maar ruim vijf jaar in het ambt: trouwens ook qua leeft i jd behoren ze niet tot de oude garde: 37 en 31 jaar. Dat roept vragen op: zo kort nog maar in het ambt en dan reeds de kerk verlaten? Kent men het kerkelijke leven al zo goed dat men er geen toekomst in ziel; en men de kerken, waaraan men zich in en plechtig uur ambtelijk gebonden heeft, nu al afschrijft?
Een tweede opvallend feit was dat de ene predikant vertrok naar de Oud-Geref. Gemeenten en de ander naar de Geref. Kerken. We hebben hier dus met twee uitersten te maken. In zekere zin karakteristiek voor de situatie in onze kerken, waarin zo verschillend word gedacht en zo'n gevarieerde opstelling te constateren is. We. worden in deze gevallen weer geconfronteerd met de verschillende flanken van ons kerkelijk leven. Juist op die flanken is er de aantrekkingskracht van andere kerken en groepen. In het jaarboek van 1972 (pag. 225) schreef ik over het af kavelingsproces, waar we in ons kerkelijk leven in de loop der jaren steeds mee te maken hadden. Het blijkt dat dit proces nog steeds door gaat en dat deze recene overgangen daar opnieuw een duidelijk bewijs van zijn. Het tekent de moeiten van ons kerkelijk leven. We willen die moeiten niet overtrekken en daaronder niet diep zuchten, wetend dat er in alle kerken veel aan de orde is. Maar we willen die moeiten ook niet voorbijgaan en die wel weer onder de aandacht brengen — ter bezinning op en verdieping zo mogelijk van onze visie op eigen kerken". —
Het is duidelijk dat Ds. Velema het moeilijk heeft met beide gevallen en dat is te begrijpen wanneer men zijn kerk liefheeft. Een kerk is toch maar niet zomaar een vereniging waar men vandaag lid van wordt en morgen of overmorgen weer voor bedankt.
Gaat men al te gemakkelijk tot een andere kerk over?
Het is beslist mijn bedoeling niet om me te bemoeien met de interne gang van zaken in de Christelijke Gereformeerde Kerken. Maar de twee overgangen daar zijn een teken van een bedenkelijke gang van zaken, dat tegenwoordig niet alleen gemeenteleden, maar ook predikanten en andere ambtsdragers erg gemakkelijk van de éne naar de andere kerk overstappen, omdat men zich niet meer thuisvoelt in een bepaald klimaat en omdat men over bepaalde dingen anders denkt dan de mening is van het grootste deel van een kerk of van een gemeente. Dat we ook door God op een bepaalde plaats gezet kunnen zijn en dat we tegenover onze medebroeders een taak hebben, dat komt niet zozeer meer in aanmerking. Ook laat men eigen mening soms zozeer prevaleren dat men die zelfs niet meer toetsen wil aan Gods Woord. Ds. Velema schrijft over de overgang van beide christelijke gereformeerde predikanten nog het volgende:
„Als we de summiere officiële mededelingen met betrekking tot de motieven bekijken en de handelswijze, die daaruit voortvloeit, dan moeten we met droefheid constateren dat er bij deze predikanten weinig liefde te bespeuren is tot de kerken, die zij dienden, waaraan ze zich hebben gegeven enkele jaren en die op hun beurt hen een plaats hebben geschonken zodat ze dienaren waren in volle rechten.
Hun handelswijze geeft blijk van weinig kerkelijk besef. Hoe kan men het verantwoorden in te stemmen met een zorgvuldig opgestelde verklaring en een paar weken later de notulen van de kerkeraadsvergadering, waar dit plaats vond, niet ondertekenen? Als men binnen twee jaar meent een bepaald standpunt te hebben t.a.v. de prediking, dan getuigt het van zelfoverschatting dit niet te laten toetsen en nauwelijks zonder bespreking de kerken maar te verlaten. Wat zijn ja-woorden op deze manier waard? Die vraag moet ook in het andere geval worden gesteld, als een predikant verklaart dat hij geen toekomst heeft in de kerken, waaraan hij zich verbond en daarom maar weggaat. Gaat het daar dan allereerst om dat de kerk er is om de predikanten toekomst te geven en aan een schitterende ambtelijke carrière te helpen? Dan zijn we toch wel erg wereldgelijkvormig bezig. Overigens onderschat ik de moeiten en zorgen niet, die een predikant in zijn ambtswerk ondervindt, inzonderheid als er geen beroep komt en men meent vergeten te worden. Reden tot zelfonderzoek èn tot gesprek met vrienden of vertrouwde collega's. Maar dit gebrek aan liefde tot de kerk en dit gemis van kerkelijk besef is een schokkende en betreurenswaardige zaak, juist nu dit geconstateerd moet worden m.b.t. ambtsdragers.
Van ieder, die belijdenis deed in de kerken mag men reeds verwachten dat hij of zij de kerken liefheeft en met haar zwakheden en gebreken geduld heeft. Maar dit geldt toch zeker ambtsdragers, onze ouderlingen en diakenen en niet in het minst predikanten, die hun levenstaak in de kerken hebben. We kunnen in veel dingen van elkaar verschillen en van een ander gevoelen zijn dan onze mede-ambtsdrager en collega. Maar we moeten op elkaar aan kunnen als christen èn als we samen werken in één en dezelfde kerk op onze kerkelijke trouw.
Het vertrek van deze twee predikanten doet ons vragen: hoe staan we eigenlijk tegenover onze kerken? Zien we haar plaats nog of zien we het niet meer zitten en modderen we maar zo'n beetje door, kijkend wat er van komt en hoe zal het gaan? Zijn meerderen in onze kerken aangestoken door de geest van kerkelijk indifferentisme en zien ze hun lidmaatschap en zelfs ambtsdienst in deze kerken als een toevallige aangelegenheid?: het is nu uitgevallen naar de chr. geref. kant, maar het had net zo goed iets anders kunnen worden; maar nu het eenmaal zo is laten we het maar zo totdat iets anders ons beter lijkt of we gaan verhuizen of er iets gebeurt dat ons niet aanstaat. Het behoeft geen breed betoog dat deze mentaliteit, die onze kerken niet voorbijgaat, wanneer ze wordt getolereerd het kerkelijk leven sterk ondermijnt en op den duur nog bestaande kerkelijke lijnen doet vervagen.
De uitslag van de verkiezingen voor de Tweede Kamer heeft duidelijk gemaakt dat ons volk zich gaat concentreren op de grote partijen; in de maalstroom van deze gigantische tijd ziet men geen heil meer in het kleine, vraagt men naar het grote, hun funktionele, naar dat waar je wat mee kunt doen en wat effect heeft. Kleine partijen zijn als weggevaagd door de wals van massale overtuigingen. Het kan niet anders of kleinere kerken krijgen daarvan de terugslag: wat doen we in een tijd van mondiaal denken nog met een kleine kerk?; dat kan nu niet meer en daar zien we vandaag geen reden meer voor. In dit klimaat gaat de liefde verkillen, het kerkelijk besef dalen, de kerkelijke verantwoordelijkheid verminderen en staan we niet meer verbaasd wanneer dominees zeggen: we hebben het bekeken en we gaan weg." —
Het is wel duidelijk dat Ds. Velema hier een zaak aanraakt die in alle kerken een rol speelt. Men zal zich inderdaad moeten bezinnen op de vraag of de „onverschilligheid" tegenover eigen kerk en tegenover de leer die gebracht wordt niet de oorzaak is van het verval van menige kerk. Een onverschilligheid die inderdaad steeds groter wordt. Men let in onze tijd menigmaal veel meer op de wijze waarop het gebracht wordt dan op de boodschap die gebracht wordt zelf.
Kerkisme?
Terecht stelt Ds. Velema ook de vraag aan de orde of hetgeen hij schrijft iets te maken zou hebben met „kerkisme", met vechten voor eigen kerkgemeenschap? Het moet wel duidelijk zijn dat hij dit met zijn artikel niet bedoelt, maar hij zegt nog ten overvloede:
„Het vertrek van twee predikanten is zeker opnieuw aanleiding ons te bezinnen op onze plaats en taak als Chr. Geref. Kerken. Wie menen mocht dat het bovenstaande druipt van kerkisme en bedoeld is om de kerkelijke verdeeldheid te onderstrepen, heeft schrijver dezes niet begrepen. Ik snak naar de eenheid van allen, die onder Gods Woord willen buigen en overeenkomstig de gereformeerde belijdenis willen leven. Het kan ons alleen maar verdrieten dat er nog zo weinig van deze eenheid openbaar komt, al weten we dat ze er is. Maar de begeerte naar eenheid wordt verstoord door individuele overgangen op de wijze zoals nu weer gebeurd is — daar schieten we voor de eenheid niets mee op: integendeel — we kijken er de betrokken kerken, die zich onttrekkene predikanten ontvangen, temeer op aan.
Onze taak kan alleen maar liggen in het christelijk gereformeerd zijn en leven; het leven naar Schrift en belijdenis; het brengen van de schriftuurlijke, geestelijke prediking; de aktualiteit laten zien van de gereformeerde belijdenis en de spiritualiteit openbaren zoals die in de geschriften van de beste vertegenwoordigers der Nadere Reformatie is op te merken en dat op een eigentijdse wijze.
Zou er geen reden zijn daar over te praten met elkaar en dan a.u.b. niet langs elkaar heenpraten opdat we weten wie we zijn en wat we aan elkaar hebben? Het gaat in de kerk om meer dan een formele, administratieve band; het gaat om een eenheid door de Geest in Schrift en belijdenis. De beide overgangen mogen in de bestaande gevallen duidelijkheid hebben geschapen. Het is te hopen dat ze intern ook aanleiding mogen zijn tot meerdere duidelijkheid, opdat gezegd wordt: zo niet; we blijven staan voor ons woord en we willen in deze kerk de Heere dienen en prediken, naar de Schrift in overeenstemming met de belijdenis die we hebben ondertekend. Daar zal ons kerkelijke leven wel bij varen. Zo niet, dan gaat het afkalvingsproces door en zullen we nog meer beleven". —
Naar ik meen is de tijd voorbij om te vechten voor eigen macht of invloed, voor de „grootheid" van eigen kerk. Meer dan ooit hebben de gereformeerde belijders in alle kerken het geleerd dat „eigen kracht" niets is. Aan de andere kant moet men wel staan voor zijn eigen kerkgemeenschap en daar het Woord verkondigen overeenkomstig de opdracht van de Heere onze God. En men zal die kerkgemeenschap ook lief moeten hebben hoewel zeker over de kerkmuren heen de band gevoeld zal worden met allen die dezelfde Heere willen dienen. Daarbij zal het verlangen naar eenheid van allen die de verschijning van de Heere Jezus Christus hebben liefgekregen sterker moeten worden.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 juni 1977
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 juni 1977
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's