Liturgische kleding
Bij De Saambinder was een vraag binnengekomen over het dragen van een ambtsgewaad. In verband daarmee schreef Ds. de Gier:
„Onder het Oude Testament moesten de priesters een voorgeschreven ambtskleding dragen, wat samenhing met het wettisch karakter van de eredienst, en het symbolische van de oude dag. De Heere Jezus en de apostelen droegen gewone, deftige kleren, doch geen ambtskleding, daar in Hem alles vervuld is. Rome voerde de ambtskleding weer in. Zonder die ambtskleding mag de ambtsdrager zijn ambtelijk werk niet doen. Deze kleding, die historisch niet anders dan wereldse kleding is, en een ontwikkeling van de kleding uit de Grieks-Romeinse tijd, dus oorspronkelijk een heidens gebruik was, is door Rome symbolisch opgevat. Luther nam geen radicaal standpunt in ten opzichte van de liturgische kleding. Hij achtte het een adiaphoron (zedelijk onverschillige zaak). Alleen de pracht moest worden afgelegd.
Langzamerhand werd het ambtskleed afgeschaft. Luther zelf heeft de monnikspij als gewone dracht in 1524 afgeschaft. Hij verscheen in oktober 1524 in toga op de kansel.
De toga was het kleed van de geleerde stand. Hierdoor werd het dragen van de toga door de predikers ingevoerd. Daaruit ontwikkelde zich de talaar (een afhangend lang plechtig gewaad), dat zelfs in 1811 in Pruisen verplichtend werd gesteld. In de 17e eeuw kwam de brede geplooide halskraag erbij, in de stad Hamburg wordt deze Willem de Zwijgerkraag door de dominees nog gedragen. In de 18e eeuw was het de pruikentijd. Door de grote pruiken werden toen de halskragen ingekrompen tot het befje. Hoofdbedekking was de baret, die reeds als zodanig in de 16e eeuw voor de geleerden gold.
Van de Reformatorische kerken heeft de Anglicaanse kerk ook een spreciale ambtskleding overgehouden. In Zwitserland was het anders. Zwingli legde de priesterkleding af terwijl hij ook het geleerdenkleed niet passend vond. Daarom moest, volgens hem, de predikant het gewaad van een deftig burger dragen.
Dat kon echter niet tegenhouden, dat in Zwitserland ook de Duitse talaar (het straks genoemde, lange tot de voeten toe afhangende zwarte kleed) is ingevoerd, evenals in Hongarije. In de Nederlandse Geref. kerken waren de predikanten gekleed in toga, wat dus geen ambtsgewaad was, maar een standsgewaad aanduidde. In de 16e en 17e eeuw raakte het standsgewaad uit de mode, en de toga werd niet meer op straat gedragen, omdat men het antiek vond.
De predikers gingen zich kleden in het gewaad van deftige burgers, die aan het hof verkeerden.
Men kreeg toen dus de zogenaamde hofkleding. Deze bestond uit rok, korte broek, lage schoenen met gespen, mantel, bef en steek. De rok was ver uitgesneden. De mantel was een reep laken, van de schouders af over het wambuis.
De steek was een kastoren hoed, waarvan de randen naar drie kanten waren afgezet. In de 19e eeuw veranderde de mode langzamerhand. De predikanten raakten achter. Het hofkostuum werd nu als een soort ambtskleding beschouwd. In 1793 kwam er enige verandering. Kerk en staat werden gescheiden, en daarmee werd aan predikanten en pastoors verboden in ambtskleding op straat te verschijnen.
Na het begin van de 19e eeuw, dus na de herstelling van Nederland, begon men de toga weer te dragen. Het was geen teruggrijpen naar de 17e eeuw, maar een navolgen van de Duitse talaar. Het was wel geen opdracht van de Synode van 1854 om de toga met bef als preek-tenue te dragen, maar het werd wel aanbevolen.
De scheiding van 1834 sloot zich in het algemeen bij het oude aan. De predikers liepen weer in rok, korte broek, bef, mantel en steek,
Daardoor maakte men zich wat bespottelijk. Na verloop van t i jd kwam er deftige burgerkleding voor in de plaats, die bestond uit lange broek, lange jas, boord, witte das en hoge hoed. In de 20ste eeuw wijzigde zich dat weer.
Het is thans in verschillende kerkelijke richtingen zeer uiteenlopend. Toga, geklede jas, slipjas, tot een colbert-pakje toe, met witte, zwarte of gekleurde das, enz.
Welke regel is hierbij nu aan te geven? In de Nieuwe Testamentische bedeling is er geen vast voorschrift voor liturgische kleding. De dienst van het O.T. is vervallen, dus er is geen ambtskleding meer. De ambtskleding onder de schaduwdienst in het Oude Testament maakte onderscheid tussen priester, leviet en volk door de kleding. In het Nieuwe Testament is er het priesterschap van alle gelovigen, het algemene ambt van alle gelovigen. Zo zou er dus voor alle gelovigen een ambtskleding moeten zijn, en geen bijzondere ambtskleding voor de predikanten.
Hoe moet de prediker dan gekleed zijn? Deftig en sober. Met deftig wordt bedoeld, dat hij een gewaad draagt waarmee men bij aanzienlijke personen verschijnt, en sober, opdat uit de kleding van de dienaar des Woords alles geweerd worde wat de aandacht trekt.
Uit deze korte geschiedenis van het dragen van het ambtsgewaad, blijkt dus wel dat de liturgische kleding niet constant is. Zij moet niet het nieuwste zijn, en ook niet het oudste.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 mei 1977
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 mei 1977
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's