Uit Sodom behouden
Toen zeiden die mannen tot Lot: Wien hebt gij hier nog meer? Een schoonzoon, of uwe zonen, of uwe dochteren, en allen die gij hebt in deze stad, breng ze uit deze plaats: want wij gaan deze plaats verderven, omdat het geroep aangaande hen groot geworden is voor het aangezicht des Heeren, en de Heere ons uitgezonden heeft om haar te verderven. Toen ging Lot uit, en sprak tot zijn schoonzonen, die zijn dochteren nemen zouden, en zeide: Maakt u op, gaat uit deze plaats, want de Heere gaat deze plaats verderven. Maar hij was in de ogen zijner schoonzonen als jokkende. En als de dageraad opging, drongen de Engelen Lot aan, zeggende: Maak u op, neem uwe huisvrouw, en uwe twee dochteren, die voorhanden zijn, opdat gij in de ongerechtigheid dezer stad niet omkomt. Maar hij vertoefde: zo grepen dan die mannen zijne hand en de hand zijner vrouw en de hand zijner twee dochteren, om de verschoning des Heeren over hem en zij brachten hem uit en stelden hem buiten de stad. En het geschiedde als zij hen uitgebracht hadden naar buiten, zo zeide Hij: Behoud u om uws levens wil, zie niet achter u om en sta niet op deze ganse vlakte: behoud u naar het gebergte henen, opdat, gij niet omkomt. En Lot zeide tot hen: Neen toch, Heere: zie toch, uw knecht heeft genade gevonden in uwe ogen, en gij hebt uwe weldadigheid groot gemaakt, die gij aan mij gedaan hebt, om mijne ziel te behouden bij het leven; maar ik zal niet kunnen behouden worden naar het gebergte henen, opdat mij niet misschien dat kwaad aankleve en ik sterve. Zie toch, deze stad is nabij om derwaarts te vluchten, en zij is klein: laat, mij toch derwaarts behouden worden (is zij niet klein?) opdat mijne ziel leve. En hij zeide tot hem: Zie, ik heb uw aangezicht opgenomen ook in deze zaak, dat ik deze stad niet omkere. waarvan gij gesproken hebt; haast u, behoud u derwaarts, want ik zal niets kunnen doen totdat gij daarhenen ingekomen zijt. Daarom noemde men de naam dezer stad Zoar. De zon ging op boven de aarde als Lot te Zoar inkwam. Toen deed de Heere zwavel en vuur over Sodom en over Gomorra regenen, van de Heere uit de hemel; en Hij keerde deze steden om, en die ganse vlakte, en alle inwoners dezer steden, ook het gewas des lands. En zijne huisvrouw zag om van achter hem: en zij werd een zoutpilaar. En Abraham maakte zich des morgens vroeg op, naar de plaats waar hij voor het aangezicht des Heeren gestaan had, en hij zag naar Sodom en Gomorra toe, en naar het ganse land van die vlakte: en hij zag, en zie, daar ging een rook van het land op, gelijk de rook eens ovens. En het geschiedde toen God de steden dezer vlakte verdierf, dat God aan Abraham gedacht, en Hij leidde Lot uit het midden dezer omkering, in het omkeren dier steden, in welke Lot gewoond had. Gen. 19 : 12—29.
Maakt u op, gaat uit deze plaats
Als de mannen van de stad vergeefs naar de deur van Lots huis hebben gezocht, dan spreken de beide engelen tot Lot: „Wien hebt gij hier nog meer? Een schoonzoon, of uw zonen, of uw dochteren, en allen die gij hebt in deze stad, breng ze uit deze plaats, want wij gaan deze plaats verderven, omdat het geroep aangaande hen groot geworden is voor het aangezicht des HEEREN en de HEERE ons uitgezonden heeft om haar te verderven."
Dat gold die ene stad Sodom, en dat gold al deze steden in de vlakte, die geworden is tot de Zoutzee of de Dode Zee. De engelen hebben de boodschap gekregen om de stad te beproeven en zij hebben de hele stad bevonden verdorven te zijn, van het ene uiterste der stad tot het andere uiterste der stad. En nu gaan zij de stad verderven.
Eerst nog vragen zij naar Lots familie. Rechtvaardigen zijn er niet meer. Maar wie hebt gij: een schoonzoon of zoons of dochters. De kanttekeningen lezen hierin, dat Lot nog meer dochters gehad heeft, die getrouwd met hun mannen nu omgekomen zijn. Ik weet dat niet. Er wordt hier en straks alleen gesproken over zijn twee dochters en zijn aanstaande schoonzonen. Dit is al een bewijs van de ongebonden gunst Gods, dat de engelen bereid zijn ook de dochters en de schoonzoons te behouden, hoewel straks blijkt, dat ook zij, die schoonzoons, allesbehalve rechtvaardigen zijn.
In elk geval: Lot gaat nog in die nacht uit om zijn schoonzoons te ontmoeten en zo mogelijk te overreden om mee te gaan. Het zijn nog maar de aanstaande schoonzoons, de aanstaande mannen zijner dochters, maar daar is toch voorshands een band aan elkander, aan Lot en die jongens. Hij zegt, op aanraden van de engelen, maar ook uit de drang van zijn hart: „Maakt u op, gaat uit deze plaats, want de HEERE gaat deze stad verderven." Lot weet niet, hoe de stad verdorven zal worden: door oorlogsgeweld, net als het voor kort geschied was onder Kedor Laomer, of door brandschatting, door een aardbeving, door water als eens ten tijden van Noach (hoewel de HEERE beloofd had niet meer door water de hele aarde te slaan!), of anderszins. Dat het op een nog verschrikkelijker wijze geschieden zou, dat wist Lot nog niet. 't Zou ook kunnen gebeuren door een plotseling uitbrekende pestilentie of door een slangenplaag, net als later in de woestijn, niet ver van deze plaats.
Maar de jongens geloofden Lot, hun aanstaande schoonvader, niet. Zij meenden mogelijk, dat hij door het avondlijke en nachtelijke tumult om zijn huis wat overspannen zal zijn geraakt. Zo iets zal Lot tenminste nog wel nooit overkomen zijn: zo'n oproer — en dat met zulke bedoelingen. Maar neen: Lot was geenszins verward van geest, 'k Zou zeggen: hij zal nooit zo helder van geest zijn geweest als nu: nota bene bij hemels bezoek en dan de Heere Jezus Zelf te wachten deze nacht, Wien toch het oordeel in handen gegeven was van de Vader! Aldus wederom de Kanttekingen in vers 24!
De jongens meenden dat hun aanstaande schoonvader was als jokkende, als schertsende! Dat zijn nogal dingen om te schertsen! Wie schertst er nu over zo'n onzedelijk oproep rond de deur. Wie schertst er nu over het bezoek van engelen. En wie schertst er nu over het voor de deur staande oordeel. Nog deze, ene nacht uit, en dan zou het komen.
Als de morgen aanbrak drongen de engelen Lot aan: „Maak u op, neem uw huisvrouw, en uw twee dochters, die voorhanden zijn (hieruit leest men dat Lot nog meer dochters, buitenshuis, en mogelijk zonen had!), opdat gij in de ongerechtigheid dezer stad niet omkomt."
Dat is wat, dat ook Lot, zijn vrouw en zijn dochters stuk voor stuk toefden. Wat zit het de mens toch diep in het bloed om het oordeel Gods, de oordelen Gods, het eindoordeel verre te achten. Een mens heeft maar geen haast om te ontkomen. Hij stelt het oordeel altijd verre, al staat het vlak voor de deur. De engelen moeten Lot bij de hand nemen, nota bene een bedaagde man. Hij moet naar buiten gebracht worden. Zijn vrouw wordt bij de hand genomen en naar buiten gebracht worden. Straks zal dat mens onderweg ook nog om zien, of het wel waar is, of anders uit een hang naar wat zij verliet. En die meisjes moeten bij de hand genomen worden door de engelen om weggeleid te worden. Samen moeten ze buiten de stad gebracht worden.
„Om de verschoning des HEEREN om hem!" Zij moeten gedwongen worden om verschoond te blijven, om behouden te worden!
Wat is een mens, zelfs met genade!
En ook: wat is de HEERE eindeloos goed.
Behoud u naar het gebergte heen
Het geschiedde, als zij hen uitgebracht hadden, zo zeide Hij. Het geschiedde. Hier gebeurt wat. Wat heel bijzonders. Hier verandert het onderwerp: Hij. Zij hadden hem naar buiten de stad gebracht en toen zeide Hij. Men zou kunnen denken, dat het één van de engelen was die sprak. De Kanttekeningen zeggen: „De HEERE die bij Abraham gebleven was." En de Kanttekeningen laten ook straks Christus, Wie het oordeel doorgegeven is van de Vader, de stad verderven. Ik meen dat met hen.
Toen zeide Hij: „Behoud u om uws levens wil, zie niet achter u om en sta niet op deze ganse vlakte, behoud u naar het gebergte heen, opdat gij niet omkomt." Dat is nu echt Christus, de ongeschapen Christus, vóór Zijn vleeswording. Vol van genade en waarheid!
Behoud u om uws levens wil. De engelen leiden Lot uit tot buiten de poort en Christus, Die eerst met Abraham had gesproken bij de eik en Die zo vol mededogen mee had afgeteld: vijftig — vijfenveertig — veertig — en toen inplaats van in vijftallen in tientallen: dertig, twintig, tien. En Die nu in innig mededogen, nu het er geen tien, maar een enkele was, ook die nog wilde sparen. Hij is niet gekomen om de mensenzielen te verderven, maar te behouden!! Ook al is Hem het oordeel in handen gegeven.- Ook al zal Hij straks vuur van de hemel doen regenen. Behoud u om uws levens wil.
Lot is niet klaar. Zijn vrouw en dochters zijn niet klaar. Behoud u, want het gaat om uw leven. Het gaat ook om hèt leven. Daar moet nog behoudenis zijn.
De Heere zegt ook: „Zie niet om achter u". Die vrouw hing nog met haar hele hart aan haar stad, aan haar huis, aan alles.
En zij werd een zoutpilaar. Maar die waarschuwing was ook nodig voor Lot en voorzijn dochters, 't Was zo te begrijpen, dat Lot hing aan dat land, dat als Edens hof was, waar hij ook na de wegvoering bij Kedor Laomer weer heen was teruggekeerd, 't Was zo te begrijpen, dat die meisjes hingen aan de stad, waar in die jongens de hoop van hun toekomst lag. En daarom dat welmenende: „Zie niet om achter u." Een mens kan niet aan de wereld blijven hangen èn Jezus volgen. „Wie niet verlaat: huizen en akkers, vader en moeder om Mijns en om des Evangelies wil, die kan Mijn discipel niet zijn".
„Sta niet op deze ganse vlakte!"
Daar mag op de weg des behouds, op de weg der bekering geen stilstaan zijn. Die hele vlakte wordt uitgezwaveld. De stad verderft en de vlakte der wereld zullen tezamen vergaan. Die bieden geen behoud, geen plaats voor uw voet. „De wereld gaat voorbij, met haar begeerlijkheid!"
„Behoud u naar het gebergte heen, opdat gij niet omkomt." Dat is van stap tot stap een trede des behouds. Elke stap is er één en elke stap is nodig gezet te worden. Die vlakte gaat er aan. Deze grond schroeit onder uw voeten. Voort! Voort! Voort! Red u om uws levens wil. De vlakte als Edens vlakte komt om. Voort, voort, voort! Naar het gebergte heen! Naar het gebergte.
'k Sla d' ogen naar 't gebergte heen,
Van waar ik dag en nacht
Des Hoogsten bijstand wacht.
Mijn hulp is van de HEER' alleen,
Die hemel, zee en aarde
Eerst schiep en sinds bewaarde.
Hij is, al treft u 't felst verdriet,
Uw wachter, die uw voet
Voor wankelen behoedt;
Hij, Israëls Wachter, sluimert niet;
Geen kwaad zal u genaken;
De HEER' zal u bewaken.
Zijn wacht, waarop men hopen mag,
Zal, daar zij u bedekt,
En u ter schaduw strekt,
De maan bij nacht, de zon bij dag,
In koud' en gloed vermind'ren,
Opdat zij u niet hind'ren.
De zon ging op als Lot te Zoar kwam
Naar het gebergte heen!
En Lot zeide tot hen: Neen toch, Heere; zie toch uw knecht heeft genade gevonden in uwe ogen, en Gij hebt uwe weldadigheid groot gemaakt, die Gij aan mij gedaan hebt, om mijn ziel te behouden bij het leven; maar ik zal niet kunnen behouden worden naar het gebergte heen, opdat mij niet misschien dat kwaad aankleve en ik sterve. Zie toch, deze stad is nabij om derwaarts te vluchten, en zij is klein: laat mij toch derwaarts behouden worden (is zij niet klein?) opdat mijn ziel leve.
En Hij zeide tot hem: Zie, Ik heb uw aangezicht aangenomen, ook in deze zaak, opdat Ik deze stad niet omkere, waarvan gij gesproken hebt: haast u, behoud u derwaarts, want Ik zal niets kunnen doen, tot dat gij daar heen ingekomen zijt. Daarom noemde men de naam dezer stad Zoar.
De zon ging op boven de aarde, als Lot te Zoar kwam.
Hier is dus het bericht over de verkorte vlucht. Naar Zoar, dat tevoren Bela heette. Lot, waarschijnlijk vermoeid van de drukke en spannende nacht, ontzet door het vreselijk heengaan onderweg van zijn vrouw, de moeder der meisjes, en vermoeid van de overhaaste vlucht — vraagt als gunst om in Zoar te mogen behouden worden. Gij hebt mijn aangezicht aangenomen en ik heb genade bij U gevonden. Mag ik, als het U belieft, hierheen verpozen.
Later (vers 30) verlaat Lot toch Zoar en gaat naar het gebergte. Wat heeft de Heere toch een haast gezet achter Lots vlucht. „Haast u, behoud u derwaarts", zegt nu de Heere Zelf. Als het verderf haastig komt, is het ook zaak om haast te maken met de vlucht. Het behoud van het leven heeft altijd haast. Het kleinste stadje van de vijf wordt intussen om Lots wil behouden. En daar hebt u het laatste blijk van Gods genade. Drie van Lots gezin worden behouden en het kleine Zoar wordt behouden. Als de zon opging. De vlucht door de vlakte geschiedde dus in de nanacht, tegen het morgenkrieken.
En dan slaat de Heere toe. Zwavel en vuur regenden over Sodom en over Gomorra van de Heere uit de hemel. De hemel geeft zegeningen, maar ook gerichten. De Heere liet het niet bij die zwavel- en vuurregen, maar Hij keerde ook die steden om, bok al de inwoners dezer steden en die ganse vlakte, ook het gewas des lands. Die hele vruchtbare vallei als Eden werd een dode zee. Nog heden tot een getuigenis. Dat is naar het woord van Christus het beeld van de hel: zwavel, sulfer en vuur, één omkering. Het is niet goedkoop om tegen God te zondigen. Gelooft dit beslist, dat dit het loon der zonde is, gelooft dit beslist, dat dit de toekomst der goddelozen is. Zie slechts naar de zoutpilaar, die de vrouw van Lot was. En gedenkt aan de vrouw van Lot! En gedenkt ook aan de inwoners dier vlakte!
En Abraham maakte zich des morgens vroeg op naar de plaats,, waar hij voor het aangezicht des HEEREN gestaan had en hij zag de rook opgaan van het land dier ganse vlakte. God meent wat Hij zegt en Hij meent wat Hij doet. Recht is de HEERE en in Hem is geen onrecht. En God gedacht aan Abraham en Hij leidde Lot uit het midden dezer omkering. God keert de goddelozen om, hun werken en hun gedachten. Maar in de toorn gedenkt Hij des ontfermens. En dan ontfermt Hij Zich over de rechtvaardigen.
W. W. L. T.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 mei 1977
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 mei 1977
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's