De Vorst van Pasen en Zijn dienaar
En ziet, er geschiedde een grote aardbeving; want een engel des Heeren, nederdalende uit de hemel, kwam toe, en wentelde de steen af van de deur, en zat op dezelve. Matth. 28 : 2.
Een engel, die nederdaalde uit de hemel
We hebben Jezus in het graf moeten achterlaten. We zijn Hem gevolgd op Zijn lijdensweg. Maar bij het graf is geen vervolg meer. Bij het graf is toch alles uit. We moeten afscheid nemen en heengaan, een ieder zijns weegs. We kunnen hoogstens nog een herinnering aan Jezus levend houden. Een heerlijke herinnering, maar een herinnering.
En nu toch: er is voortgang, door de dood heen! Het is Pasen geworden. Het heeft met Jezus geen einde genomen als Hij gestorven is en begraven. Er is voortgang met Hem omdat er voorbijgang is, omdat er Pasen is. En die voortgang is tegelijk een nieuw begin, een nieuw leven. Het recht van de dood is gebroken, want aan het recht van God is voldaan. Nu vangt het nieuwe leven aan. Het leven in verzoening met God. Het vredesleven met God.
De evangelist Mattheüs komt in de verzen van onze tekst het dichtst bij het eigenlijke Paasgebeuren. De anderen houden zich bij het lege graf en de vrouwen. Mattheüs mag nader toetreden. En toch blijft het meeste ook bij hem verborgen. We mogen er geen getuigen van zijn, hoe Christus' dode lichaam in beweging komt en Hij uit de krochten des doods in het leven treedt. Wel mag Gods kerk er de machtige blijken van zien en de heerlijke vruchten van smaken. Toch mag Mattheüs ons er iets van verhalen, wat er in de vroege morgen bij het graf is gebeurd. Er daalde een engel neer uit de hemel. Het is een engel des HEEREN. Een afgezant van de hoge God. In de hemelse heerlijkheid klonk een bevel uit Gods mond. En Zijn troongeest daalde af, met zijn metgezellen, die straks in het graf te vinden zijn. Ze daalden af op last van God en in naam van God. Hier gaat iets hemels gebeuren. Hier gaat iets gebeuren, waar de eeuwige God achter staat. Hij is immers voldaan met het werk van Zijn Zoon. Alles is volbracht. Aan Gods gerechtigheid is volkomen genoeg geschied. Nu kan de dood, nu mag de dood de Zoon niet meer houden. Zijn verworven gerechtigheid is leven en vrede, vrede bij God.
Een engel des HEEREN daalt neder uit de hemel. De hemel gaat immers Zijn Goddelijk zegel hechten aan de voldoening, die Christus gaf. De Vader keurt het werk van de Zoon goed. Pasen is het Amen Gods over Golgotha. Christus ontvangt de hemelse kwitantie. Maar dat brengt voor Hem dan ook het leven in de eeuwige gunst des Vaders mee. Bij het kruis hoorden we de Schriftgeleerden spotten: „Hij heeft op God betrouwd; dat Hij Hem nu verlosse, indien Hij Hem wel wil." Nu, op Pasen mogen we het dan weten: God wil Hem wèl. Zijn Vader is Hem welgezind. Zijn werk vindt het eeuwig welbehagen des Vaders.
Gaat hier niet een rijke Paasvreugde open? Leerde u in de verbreking van uw eigen gerechtigheden genoeg krijgen aan de gerechtigheid van Christus? Werd u tevreden met het Lam? O, de eeuwige heilige God is tevreden met Hem! Op Pasen valt het eeuwige welbehagen Gods open over Christus en over alles wat in Christus is. Zal het hart van een arme zondaar dan niet van vreugde opspringen in God? Ik ben zeer vrolijk in de HEERE! Mijn ziel verheugt zich in mijn God, want Hij heeft mij bekleed met de klederen des heils, de mantel der gerechtigheid heeft Hij mij omgedaan. Wie zal beschuldigingen inbrengen tegen de uitverkorenen Gods? God is het, Die rechtvaardig maakt! Christus is het, Die gestorven is; ja wat méér is, Die ook opgewekt is.
Als hier bij het graf van Christus een engel neerdaalt op de aarde, dan is dat op last van God en namens God. Dat blijkt ook wel uit de aardbeving, die er geschiedt. Terwijl die hemelse gezant op het graf toetreedt schokt en beeft de aarde onder zijn voeten. Het is geen kleine aardbeving, neen, we lezen: er geschiedde een grote aardbeving. En die aardbeving staat helemaal in verband met de verschijning van de engel des HEEREN. Let u maar op het „want" dat volgt. Dat beven van de aarde onder de voeten van de engel openbaart ons Gods macht en majesteit. God gaat de kluisters van de dood breken en de aarde huivert als het ware bij deze geweldige betoning van Zijn macht. Telkens weer merken we dat in de Schrift. Als de HEERE aan het volk Israël Zijn wet gaat bekend maken, dan schokt het bergmassief van de Sinaï. In Psalm 114 roept de dichter de aarde op om te beven voor het aangezicht des HEEREN. Als de profeten getuigenis aflegden van het geweldig ingrijpen Gods in het laatste der dagen, beschreven ze ook de natuurverschijnselen, die daarmee gepaard zouden gaan. De dag des HEEREN zou de aarde doen schudden op haar grondvesten. Nu is die grote dag des HEEREN gekomen. Daarom beeft de aarde. Ze beefde toen Christus stierf aan het kruis. Ze beeft nu weer. Het Paasgebeuren is een Goddelijk ingrijpen en waar God ingrijpt daar is heerlijkheid, daar. is majesteit.
Maakt die bevende aarde ons soms beschaamd? Moeten wij soms klagen, dat ons hart zo onbewogen is onder alles? We horen op Pasen van machtige, heerlijke dingen. De aarde wordt ontroerd, maar wij niet! Wij zitten maar koud en onbewogen onder alles neer. Een werelds mens of een alleen maar kerkelijk mens bekommert zich daar niet om. Gods kind kan er zo onder gebukt gaan, onder die last van dat onbewogen hart. Het zou zo anders moeten, zo helemaal anders. Klaag uw nood aan de Vorst van Pasen. Hij is machtig en getrouw! Hij doet de aarde beven. Hij wil ook uw hart in beweging brengen tot eer van Zijn Naam.
De engel opent het graf
Die grote aardbeving geschiedde niet om het graf te openen, dat doet de engel. Zie daar treedt de hemelse verschijning op het graf toe. Het zegel wordt verbroken en met één machtige beweging de steen terzijde gewenteld. Het graf is open! De grendels van de dood verbroken voor eeuwig! Christus mag uittreden in eeuwige heerlijkheid. De hemelse afgezant dient Hem hier en eert Hem. Natuurlijk had Christus Zelf deze poort wel kunnen openen. Zijn koninklijke waardigheid echter doet Hem gediend worden door deze hemelling. Hij is wel een weinig minder geworden dan de engelen vanwege het lijden des doods. Nu schittert echter Zijn koninklijke heerlijkheid. De engelen dienen Hem. Wat glans, wat majesteit hebt Gij die Vorst bereid!
De engel dient Christus. Hij stelt ook de geestelijke leidslieden ten spot. Die in de hemel woont zal lachen! Ze hadden het graf verzegeld. Ze hadden een koord gespannen over de steen van het graf en het met een zegel er aan vast gehecht. Christus was in verzekerde bewaring gesteld. Ze hadden hun veiligheidsmaatregelen getroffen. De HEERE bespot hen. Met één enkele beweging wordt het zegel verbroken en de steen afgewenteld.
Dat moet een ieder weten, die ook het graf wil verzegelen. Met zijn verstand bijvoorbeeld en zijn ongeloof. Het kan toch niet dat Jezus is opgestaan! Veel theologie van vandaag aan de dag wil Jezus in het graf terugduwen en Hem er in houden. Wat een dwaasheid. Wat een vijandschap. Leeft het soms ook in ons, omdat een levende Jezus ons niet past? Stellen we daarom soms onze verstandsvragen? Houden we ons daarom liever bij ons ongeloof? Zie eens, hoe de engel het zegel van de dood verbreekt. Hij leeft! Dat zal een ieder, die Hem in de dood wil houden, hetzij vroom of goddeloos, tot zijn ontzetting moeten ervaren. Hij leeft en Hij zal wederkomen om te oordelen de levenden en de doden.
De engel dient Christus, maar hij dient vooral ook Diens volk als Hij hier het graf opent. Zij moeten er immers een teken van hebben dat de dood verbroken is. Wat een wonderlijke zorg Gods! Die eerste Paasdag is vol van de tekenen van het leven en vol van de woorden van het leven. Wat blijkt hier, dat Pasen niet slechts een gebeuren is tussen de Zoon en Zijn Vader. Dat arme zondaarsvolk is er helemaal bij betrokken. Zij moeten het weten. Zij mogen het weten. Hun Heere en Heiland leeft. Zijn Woord is waar ondanks Golgotha, ja, juist dankzij Golgotha. Ik leef en gij zult leven. Zie maar, daar wentelt de engel de steen af. Het graf krijgt opening naar het leven. Het graf valt naar boven open. Ja, uw graf, kind des HEEREN! Het was toch uw dood, die Christus stierf. Het was toch uw graf waarin Hij begraven ligt. Het graf, waarin u moest wegzinken dieper dan de dood. Het graf is de toegang tot het oord van het eeuwig verderf. Dat graf kon nooit meer open. De zondeschuld gaf de dood eeuwige macht. Wat hopeloos als ons hart en leven daarvoor open gaat. Wie redt zijn ziel van het graf? We worstelen erom. We trachten God onze zondoffers voor te houden, maar het baat niet. We zinken steeds dieper weg. Vervloekt is een ieder, die niet blijft in al hetgeen geschreven staat in het boek der wet om dat te doen. Een ieder! Ik dan ook? O, we willen er onder uit, altijd weer. De HEERE brengt ons eronder en houdt ons eronder. Ook ik! Mijn graf zit dicht vanwege mijn ongerechtigheid. De engel des HEEREN opent het graf. De hemel geeft een teken van leven. Een teken van het Leven; het Leven in vrede met God. De vrouwen moeten het straks kunnen zien. Ja, u moet het zien. U, ongetrooste en door onweder voortgedrevene. Het zegel van de dood is gebroken. Christus ontving het goddelijk zegel op Zijn verzoeningswerk. Nu ligt het graf open naar boven, naar het leven, naar God. Nu vangt het nieuwe leven aan, want alles, alles is voldaan.
De engel zit op de steen
Als de engel de steen van het graf heeft afgewenteld, gaat hij er op zitten in afwachting van de komst van de vrouwen. Wat een heerlijk schouwspel: die engel op die steen. Wat roept zo'n grafsteen niet een donkere gedachten bij ons op. Gedachten des doods. Hij herinnert ons aan de onoverwinnelijke macht van de dood. Ten dage als ge daarvan eet zult ge de dood sterven. En er is gegeten, en de dood moest gestorven worden. De dood in heel zijn verschrikkelijke omvang. De dood in zijn huiveringwekkende diepte van eeuwig verloren te gaan. De dood ook in mijn hart, dat ik nu voor de HEERE niets goeds meer kan doen. En hij is onoverwinnelijk, die dood. In het paradijs is de steen voor het graf gewenteld. Sindsdien worden de graven telkens weer toegesloten. Er komt een zware zerk overheen. Niemand kan die zerk meer oplichten. De dood is absoluut. De dood is het einde, het onverbiddelijke einde en tegelijk ook het begin van een nieuwe dood, van de eeuwige dood. Die huiveringwekkende steen kom ik tegen op het kerkhof. Ik kom hem ook tegen in mijn hart. De prikkel van de dood is toch de zonde. Kon ik dan de zonde maar verbreken, dan zou die steen op het kerkhof ook wel omhoog gaan. Maar het is onmogelijk. De steen des doods rust zwaar op mijn hart en leven. De banden des doods hadden mij omvangen en de angsten der hel hadden mij getroffen; ik vond benauwdheid en droefenis.
De engel des HEEREN zit op de steen. Het is een overwinnend zitten. De dood is ook overwonnen. Het grimmig teken van de macht des verderfs is een rustbank geworden. De zonde is de macht van de dood. Maar de zonde is verzoend. De macht van de dood is gebroken, al haar verschrikking valt weg. Dood, waar is uw prikkel? Hel, waar is uw overwinning? Gode zij dank, Die ons de overwinning geeft door onze Heere Jezus Christus.
Wie alles verloor en Jezus verkoor, Jezus de Vorst van Pasen, die mag gerust naast de engel op die steen gaan zitten. Ja, die grimmige dood is u een rustplaats geworden. Uw Heere en Koning heeft dat verworven in kruis en schande. Uw schuld is betaald. De kracht van de zonde gebroken, ook in uw hart. Houdt het daarvoor, dat gij wel der zonde dood zijt, maar Gode levende zijt door Jezus Christus. De mond van het graf zal u een poort zijn naar het licht. Het zondekleed mag dan voorgoed worden afgelegd. U mag dan ingaan in de eeuwige vreugde van God en van het Lam. Hem zult u dan dienen in volkomenheid, dag en nacht in Zijn tempel. En als het laatste uur van de wereldgeschiedenis slaat, zal de deur van het graf opengaan om ook uw vlees te doen ingaan in die heerlijkheid, die geen oor heeft gehoord, geen oog gezien, die de HEERE bereidt voor allen, die Hem vrezen. Gezegend Pasen dan. Pasen in Christus. Gods Kerk mag rusten op de steen des doods. Haar lied ruist over de dodenakker. Het lied van het leven. Want wie in Hem gelooft, zal leven, al ware hij ook gestorven.
„Maar ach", zucht een bezwaarde en verslagene van geest, „hoe zal dat wezen. Ik zitten op die steen! Dat is mij te hoog, te groot." Nu, dat zal wel, dat het ü te hoog is en te groot. Ge zult daar in uzelf wel nooit bij kunnen. Ge zult dat wel nooit halen. De vleugels van üw geloof heffen u zo hoog niet op. Maar uw Borg en Zaligmaker haalt het wel. Hij heeft alles verworven, ook de Geest. Die Geest, Die het uit Hem neemt en Die het u verkondigt. Die Geest zal u alles leren. Die Geest leidt in, in de kennis van Christus door het geloof. Wordt dan maar veel gevonden aan de voeten van Jezus, biddend met David: „Leid mij op een rotssteen, die mij te hoog zou wezen. Want Gij zijt mij een toevlucht geweest, een sterke toren voor de vijand."
De laatste vijand nu, die te niet gedaan wordt is de dood. Als dan zal het woord geschieden dat geschreven is: „De dood is verslonden tot overwinning."
Hoe groot en schitt'rend is Zijn eer,
Door 't heil aan Hem bewezen!
Hoe is Zijn roem gerezen!
O alvermogend Opperheer,
Wat glans, wat majesteit
Hebt Gij dien Vorst bereid!
A. Jac. W.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 april 1977
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 april 1977
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's