De lijdenstijd in de kerk der reformatie
Zeven lijdensweken
„Hoeveel lijdensweken zijn er? zo luidt een vraag uit een bekend catechisatieboekje. En omdat deze vraag behandeld werd juist aan het begin van de lijdenstijd kwam daardoor weer een andere vraag naar voren: Is dat eigenlijk niet een beetje veel van het goede, zeven lijdensweken? De Heere Jezus is toch maar één week voor de kruisiging in Jeruzalem gekomen? En het eigenlijke lijden, van Gethsémané af tot Golgotha toe, heeft niet langer geduurd dan 24 uur. Moeten we daar dan in de prediking zeven weken bij stilstaan?
Wanneer we die vraag stellen — en het is begrijpelijk dat ze ook weleens wordt gesteld door predikanten, die elk jaar opnieuw de gemeente hebben te leiden op de „via dolorosa", — dan moeten we twee dingen niet vergeten. Allereerst dat het lijden van Christus een onuitputtelijke Bron voor de prediking is. Al zouden we er nog zo vaak over preken of horen preken, dan kunnen we de diepte nog niet peilen. In deze zee verzinken onze gedachten. Bovendien, en dat is het tweede, heel het leven van Christus was lijden. Niet alleen de laatste dag of de laatste week. Dat belijden we met de Catechismus: Dat Hij de ganse tijd van Zijn leven op aarde, maar inzonderheid aan het kruis de last van de toorn van God tegen de zonde van het menselijk geslacht gedragen heeft. Daarom hoeven we de prediking van Christus' lijden ook niet te beperken tot de voorlaatste hoofdstukken van de Evangeliebeschrijvingen en bijvoorbeeld altijd te beginnen met de zalving door Maria. We kunnen veilig een heel eind teruggaan. Want het ganse leven van Christus was lijden, van de kribbe tot aan het kruis.
De lijdenstijd vóór de Reformatie
In de oude Kerk ging aan de viering van het Paasfeest een tijd van bezinning vooraf, waarin de gemeente zich door boete en vasten voorbereidde op het komende Paasfeest. Aanvankelijk was die tijd niet nauwkeurig vastgesteld, maar later werd het gewoonte deze tijd veertig dagen te laten duren. Naarmate het verval in de middeleeuwse kerk groter werd, naar die mate won ook het gebruik veld om aan het begin van de vasten een uitbundig feest te vieren, dat wij in roomse streken (en tegenwoordig ook in protestantse?) kennen als het carnaval. Toen de Reformatie ook tot onze landen doordrong was het verre van eenvoudig deze gebruiken eruit te krijgen. Met name de carnavalsviering of de vastenavond leek een onuitroeibaar kwaad. Nog in de achttiende eeuw klagen predikanten erover dat hun gemeenteleden met de roomsen het Driekoningenfeest en de vastenavond vierden!
De prediking van het lijden
De kracht van de Reformatie is de prediking van het Woord. De jonge Kerk van de Reformatie heeft dan ook van meet af aan verstaan dat het bijgeloof alleen door de kracht van het gepredikte Woord kon worden overwonnen. Bekend is dat men in de gemeente Dordrecht — één van de oudste gemeenten — op 26 maart 1579 besloot „dat men toekomende dynsdagh het lijden des Heeren sal beginnen ende voort ten eynde ontvouwen, nae voleyndiging Genesis ende oock continueren des sondaegs, en sal nu sondagh verkondigt worden; 't sal geschieden uit den Evangelist Lucas".
Later, op 4 februari 1608 werd afgesproken „saturdagh toekomende die historie des lijdens Christi uit Mattheüs te beginnen ende voorts de geheele vasten door in de avondtgebeden te continueren"!
Uit deze bepalingen valt wel 't een en ander te leren. Vooreerst dit, dat de kerkeraad (of misschien alleen het ministerie van predikanten?) vaststelde wanneer men een begin zou maken met de lijdensprediking. Dat variëerde blijkbaar van jaar tot jaar. Vervolgens dat deze lijdensprediking niet alleen 's zondags, maar ook in de vele door-deweekse beurten gewoon doorging. En tenslotte was het ook gewoonte dat de stof voor de lijdensprediking per jaar beperkt was tot één van de vier Evangelie-beschrijvingen, dus het ene jaar Mattheüs, het andere jaar Markus, enz.
Langzamerhand kwam er natuurlijk meer systeem in de volgorde van de lijdensprediking, al vinden we nergens dat ze zich uitstrekte over zeven weken. Soms was het minder, soms ook meer. Daarin had men blijkbaar een zekere vrijheid.
Het was wéér in Dordt, waar een en ander schriftelijk werd vastgelegd. Ds. Gosuinus á Buitendyck gaf in 1635 een boekje uit getiteld:. „Harmonie van het lijden Jesu Christi", waarin hij een „order van texten" voorschreef die gedurende de lijdenstijd moesten worden behandeld. Zijn voorbeeld vond navolging, want sinds die tijd is er in de grote steden een groot aantal van deze passie-boekjes verschenen. Een soort preekrooster dus voor de lijdenstijd, waaraan de predikanten waren gebonden. Hadden zij op die zondag of op die door-de-weekse dag dienst, dan hadden ze het „Passie-boekje" maar op te slaan om de tekst voor de prediking te vinden!
Passie-boekje
In mijn bezit is een exemplaar van een passie-boekje dat in de gemeente van Utrecht werd uitgegeven in het jaar 1791. De titel luidt: „Het lijden van Jezus als de Christus, vertoond uyt de vier evangelisten, zo als 't in de Gereformeerde Nederduytsche Kerken van Utrecht jaarlijks in order gepredikt wordt. Achter 't zelve is de schikking en verdeeling der texten gevoegd, die op de gewoonlijke Feestdagen verklaard worden". Het is al de achtste druk, dus het blijkt dat het al verschillende voorgangers had en dus in een behoefte voorzag.
Het boekje bevat uitsluitend teksten, 38 in totaal, vanaf de zalving van de Heere Jezus door Maria tot en met de begrafenis van Christus. In een aanhangsel worden teksten gegeven voor de Kerstdagen, de Paasdagen, de Hemelvaartsdag en de Pinksterdagen.
In de Voorrede wordt opgemerkt dat de lijdensteksten niet zijn gerangschikt volgens een bepaald aantal weken, want, zo zeggen de samenstellers, het is de bedoeling dat alle teksten ieder jaar voor de gemeente worden bepreekt. Dat lijkt ons geen kleinigheid: achtendertig lijdenspreken per jaar. Niet zozeer voor de predikanten, want die verdeelden de beurten onder elkaar, maar voor de gemeente om in zeven of acht weken al deze stoffen te verwerken!
Een merkwaardigheid van dit boekje is dat het tot slot een naamlijst geeft van alle predikanten die de Hervormde Gemeente van Utrecht gediend hebben sedert de Reformatie. Het is een respectabele rij, van 1578 af tot 1789 toe... Vele bekende namen komen we tegen, onder andere: Duyfhuys, Helmichius, Voetius, Hoornbeek, Van der Velde, Van Lodenstein, Gentman, Burmannus, Witsius, enz.
Soberheid in de lijdenstijd
Hoewel men had afgerekend met de roomse vastentijd, leefden onze vaderen in de passieweken, en vooral in de laatste, stille week, sober. Ze namen geen deel aan enige vermakelijkheid, hielden geen huiselijke feesten en leefden zo ingetogen mogelijk. Men onthield zich van overmatig eten en drinken en sommige mensen vastten zelfs, dat wil zeggen, zij gebruikten slechts het meest noodzakelijke voedsel, terwijl sommigen zich in rouwkleding staken. In tal van kerken was het gewoonte dat het orgel tijdens de stille week niet bespeeld werd. Kortom, het was een tijd, waarin de gemeente, zoals iemand het heeft gezegd „het hoogste vermaak stelde in het bloedig lijden en sterven van haren Bloed-Bruidegom aandachtiglijk te overwegen ende daarin verstanaiglijk te bemerken de hoogte, de lengte, de breedte en de diepte van sijne vurige liefde".
Lijdenspreken
De uitvoerige aandacht die in de prediking werd besteed aan het lijden en sterven van de Heere Jezus heeft ook z'n weerslag gevonden in de prekenbundels die we uit die tijd bezitten. Verschillende zogenaamde ,,oudvaders" hebben hele reeksen lijdenspreken nagelaten. Om zomaar enkele willekeurige voorbeelden te noemen, van Abraham Hellenbroek is bekend een verzameling van 48 preken, getiteld „De Kruistriomph van Vorst Messias". En wat minder bekend werk is dat van Georg van Coeverden: „De Heerlijke en Heerscher Israëls, naderend tot de Heere met de offerande van Zijn eigen ziel en lichaam, uitgebeeld in Schriftmatige verhandelingen van het lijden en sterven des gezegenden Zaligmakers Jesu Christi". Het bevat niet minder dan 44 preken. Ds. Van Coeverden was in het begin van de 18e eeuw predikant te Drijver, in Oostfriesland.
Weer meer bekend zijn de lijdenspreken van Meinardus Antonides, die predikant is geweest in twee kleine Groningse gemeenten, Onderwierum en Westerdijkshorn. Ook de lijdenspreken van David Bruinings, omstreeks het jaar 1700 predikant bij de Hoogduitse Gemeente van Amsterdam, zijn erg bekend. Ze heten: „De Leeuw uit de stam van Juda als een Lam ter slachting geleid".
Ook de vorige eeuw is nog rijk aan lijdensstoffen. Zo schreef de bekende hofprediker van de Duitse koning, Friedrich Wilhelm Krummacher, 58 „kerkredenen" onder de titel „De lijdende Verlosser". En tenslotte, Ds. A. P. A. du Cloux, in de vorige eeuw bij het Gereformeerde volk in de vaderlandse kerk erg geliefd, liet ook een twaalftal lijdensstoffen na, die heden ten dage nog vrij veel gelezen worden.
Het was maar een enkele greep uit de rijkdom van de lijdensstoffen die ons uit vroegere eeuwen zijn bewaard gebleven.
Wijk (bij Heusden) W. van Gorsel.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 maart 1977
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 maart 1977
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's