Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gezegend in stad en veld

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gezegend in stad en veld

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wanneer gij der stem des Heeren uws Gods zult gehoorzaam zijn, gezegend zult gij zijn in de stad en gezegend zult gij zijn in het veld.

Deut. 28 : 2b en 3.

De eis der gehoorzaamheid

Het Israël, dat in Mozes' dagen Kanaan zou gaan beërven, zou als ons land zijn een agrarische staat. Men zou hoofdzakelijk leven van de veeteelt en van de landbouw. Eerst in de ballingschap zou het volk moeten gaan omzien naar andere bronnen van inkomsten en zou het verbannen volk zijn broodwinning gaan zoeken in de handel. Handelsvolk zijn de Joden daar geworden en handelsvolk zijn ze sedertdien gebleven. Maar, zoals gezegd, in de Mozaïsche tijd was Israël een herdersvolk en bij de landname is bij dat bedrijf er de landbouw bij gekomen, korenbouw, olijfbouw en wijnbouw. Zelfs nog in Jezus' dagen ontleent Hij allerlei beelden aan het herdersleven en aan de veel voorkomende wijnbouw, slechts rond het meer van Gennesereth aan de viss» rij.

Nu valt het op, hoe in de Heilige ichrift vele malen van deze gewone dingen van het dagelijks beroep gehandeld wordt. De Heere God geeft Zijn volk in al deze dingen een taak, vraagt daarin van hen gediend te worden en leeft ook daarin met Zijn volk mede. Het gaat in de Schrift waarlijk niet alleen over de zaligheid en over de weg der zaligheid, maar het gaat daarin ook over de gewone dingen van alle dag, over veel of weinig regen, over misgewas of overvloedige oogst, over 's lands invoer en uitvoer, over drachtig vee en misdrachtig vee, over geboorte van vee en over sterfte van vee. De bijbel ligt als het ware ook midden in elk bedrijf! Toch, als u goed leest, wordt dat gewone leven altijd weer in verband gebracht met de staat en toestand van uw ziel. Zoals ziel en lichaam een eenheid vormen krachtens scheppingsordinantie, vormen landbouw en Godsdienst, veeteelt en religie, handel een kerk een eenheid. Het gebod van God geldt op elk levensterrein, de belofte van God werkt en geldt allerwegen. Daarom kunt ge zonder Zijn bevelen en zonder Zijn genade nergens werken. Wij hebben altijd en overal God maar nodig!

De Heere God kwam tot het oude bondsvolk al maar met de eis der gehoorzaamheid en evenzeer ook tot ons. Wij zullen dan goed doen, als wij die eis Gods in de prediking op allerlei gebied laten klinken en als wij daar allen in ons beroep ernst mee maken. Wij zijn daar zo handig in, om de eis Gods krachteloos te maken met een beroep op onze onmacht, of door die eis Gods maar over te laten aan begenadigde mensen! De Heere kwam in Mozes' dagen met Zijn eisen tot het gehele volk. Zo komen 's Heeren eisen ook tot ons gehele volk. Geen onkerkelijkheid is daarvoor een excuus.

Juist als het volk over de Jordaan getrokken zal zijn, als het zijn voet voor het eerst op het erfgoed van Abraham, Isaac en Jacob zal zetten, dan moet van de Ebal en de Gerizim zegen en vloek verkondigd worden, en dan worden beiden afhankelijk gesteld van gehoorzaamheid of ongehoorzaamheid aan Gods gebod. Slaan wij Deuteronomium 27 op, dan vinden wij daar genoemd allerlei zonden, godsdienstige en zedelijke. Hier vindt ge het gebod van heimelijke afgoderij, en al het volk zal zeggen zowel op de zegen van de berg Gerizim, als op de vloek van de berg Ebal'. „Amen!" Hier vindt ge het gebod van de verachting van vader en moeder en al het volk zal zeggen: „Amen!" Hier treft ge aan het verbod om des naasten landpalen te verrukken, om het recht van de vreemdeling, de wees en de weduwe te buigen en al het volk zal zeggen: „Amen!" Hier hebt ge rechtsgeboden aangaande onzedelijkheid, aangaande het nemen van geschenken tegen de onschuldigen, en al het volk zal zeggen: „Amen!"

Aan de gehoorzaamheid in al deze dingen hangt de zegen over stad en veld in het gehele land. Daaraan hangt het wel en wee van het gehele volk. Mogelijk zult ge vragen, of dan 's volks welzijn niet hangt aan het offer der verzoening in het Oude Testament, aan Christus en Zijn genade in het Nieuwe Testament.

Voorzeker! Alle zegening, die over de verband van de tekst, waarin onze gemens komt, die over land en volk komt, die over gewas en arbeid komt, komt bepaald van Christus, maar ook alle gehoorzaamheid aan de wet komt van Christus en van Christus alleen. Alle dingen Gods, gebod en belofte, hangen tezamen en van alles is Christus de werkende en de verdienende oorzaak. In Hem is de gehoorzaamheid, als een gehoorzaamheid des geloofs, de onmisbare schakel, waaraan alle heil en zegen hangt.

Wij zouden hier verder op in kunnen gaan, hoe dit ligt in het rijk van de algemene en bijzondere genade, maar het zij u genoeg, om te weten, dat de eis Gods gaat over het terrein van algemene zowel als over dat van bijzondere genade. Heel Israëls historie ligt daar voor ons, om te bewijzen dat gerechtigheid en zegen ten nauwste met elkander verbonden waren. Hield het volk Gods geboden, dan ging het dat volk wèl, verliet het de geboden of veronachtzaamde het die, dan ging het Israël kwalijk. En met de koningen en leidslieden van het volk ging het al evenzo. Eén goddeloze koning bracht vloek over het hele volk, één vrome koning bracht zegen over het hele volk. In het houden van Gods geboden is nu eenmaal gróót loon!

Daarom moet op deze onze biddag, vóór wij over zegeningen spreken, onze oproep uitgaan, om toch in de geboden en wegen des Heeren te wandelen. De zegeningen van het veld zijn afhankelijk van het leven van de landbevolking, maar ook van dat van de stedeling, zelfs van dat van de koning. God wil dat geheel het volk Hem zal dienen. Het is Hem niet onverschillig, wat ge van Hem denkt, wat voor Godsvoorstelling ge er op na houdt. Het is Hem niet onverschillig, of ge Hem erkent, of een wat, of een iets, dat is een afgod. Hij staat er op, dat gij Hem ook dient op de Sabbath en niet slechts op een Sabbathsuur of op een Sabbathshelft en ook in de week, op al uw werkdagen. Een slordige Sabbathsviering mishaagt Hem en een slordige bearbeiding van uw bedrijf of huishouding mishaagt Hem.

Wij noemen nog twee dingen uit het hoorzaamheid gevraagd wordt. Hoe staat het met het recht van de wees en van de weduwe? Maken wij er ons niet af door vader Staat maar te laten zorgen voor de nagelaten betrekkingen van hen, die ons eens dienden, van hen, die hun leven en krachten gaven aan onze zaak? Is dat niet het recht van de weduwe en van de wees buigen?

Dan ook, is het niet christenplicht, om zich het lot van de armen en van de verarmden aan te trekken? Ziet eens hoe barmhartige wetten onze God gaf in Zijn voorschriften ten aanzien van de hoek van de akker, die den armen gelaten moest worden, in Zijn wet op de losserschap, in de instelling van het Jubeljaar. Nu dan de vraag: Is er onder ons nog een volk, dat zich het lot van verweesden en verarmden aantrekt, dat aan een bedrijf helpt hem of haar die nood heeft? Zegt uw ziel „amen" op de geboden van de Gerizim en op die van de Ebal?

De belofte van zegen

Al wat God belooft, wordt gevat in één woord, namelijk „zegen". Wel heeft dit woord vele kanten en velerlei inhoud. Om te beginnen houdt het in zegen voor stad en veld. Voor ons besef zijn deze begrippen stad en land bijna een tegenstrijdigheid. De stad heeft zo geheel andere bevolking met zo geheel andere behoeften. Daar zetelt het burgerleven, daar zetelt het gericht, daar klopt het zakenleven, daar heerst de techniek. Wat weet de stad van het landleven? — Toch haken beide in elkaar. De stad is zonder het land niets, zoals ook het land op de stad is aangewezen. Nu doet echter de Heere Zijn zegen zo ineenvloeien, dat de stad van het veld gediend wordt, terwijl omgekeerd ook de stad haar diensten doet aan het land.

Op het houden nu van de geboden door het ganse volk zegent de Heere de vrucht des lands, de vrucht van het vee. zegent Hij de korf en de baktrog. Dan scheldt Hij de opeter en dan voorkomt Hij misgewas. Dan zegent Hij het vast en staand bezit, uw hofsteden, uw schuren, uw fabrieken, uw kantoren, uw magazijnen, uw woningen. Nu zit gij met een probleem. Juist door overvloedige zegen aan geboorte van vee, aan overvloedige oogst, weet ge geen raad met uw overvloed. Men kwam wijsheid tekort, zodat men ging regelen geboorte en ging vernietigen wat overvloedig groeide. Evenwel, als de Heere overvloedig zegent, rekent Hij ook daarop en u leest in onze Schriftuur, dat Hij het volk, Zijn volk tot een hoofd onder vele volken wil stellen en niet tot een staart. Gij zult vele volken lenen en niet ontlenen. Daar worden hoge tariefmuren geslecht, daar gaan grenzen open om het overtollige te betrekken: Waarlijk, als de Heere zegent, dan voegt Hij er geen smarten bij. Hij is een wijs Regent, die maakt, dat gij niet zulke monsterwetten nodig hebt. Als zelfs vijanden door één weg gekomen zijn. dan zullen zij door zeven we-

gen wegvluchten. Hij zal de vrede Zijns volks groot maken.

Deze God Israëls nu leeft nog. De God, Die op de eeuw van Godsvrucht een gouden eeuw deed volgen, kan het ook met ons en ons volk maken. Dan is evenwel nodig wederkeer tot Hem, tot Zijn genade, tot Zijn dienst.

Och. had naar Mijn raad Zich Mijn volk gedragen! Ofch, had Isrels zaad Op Mijn effen paan IJv'rig willen gaan, Naar Mijn welbehagen.

'k Had hun haters ras En geheel verslonden; Wie hun tegen was, Had, aan alle kant. Mijn geduchte hand Zeker ondervonden.

'k Had u dan tot spijs Vette tarw' doen groeien; En u ten bewijs, Hoe Ik u kon voên, Honingbeken doen Uit de rotsen vloeien!

De bedreiging van vloek

Dit hoofdstuk komt zo herhaaldelijk met de eis: „Indien gij Mijner stem zult gehoorzamen." Daartegenover volgt in vers 15: „Indien gij der stem des Heeren niét zult gehoorzamen, om waar te nemen, dat gij al Zijn geboden en al Zijn inzettingen doet, vervloekt zult gij zijn in de stad en vervloekt zult gij zijn in het veld — vervloekt zal zijn uw korf en uw baktrog, de Heere zal u geven geslagen te worden voor het aangezicht uwer vijanden, door één weg zult gij tot hen trekken en door zeven zult gij van hen vlieden."

U weet, hoe het Israël vergaan is, hoe het verlaten heeft zijn God, verlaten heeft Zijn dienst en hoe het allerhande gebrek heeft geleden, hoe het in tweeërlei ballingschap gevoerd is en hoe het verstrooid is onder de volken. Ons volk vereert geen gesneden beelden in de plaats van de levende God. Maar men vereert in het grote geheel helemaal geen God meer. En waar men dan God nog wel vereert en dient, is dat nog dezelfde God van uw ouders, van uw vaderen, de God van één eeuw, van drie eeuwen of vier eeuwen geleden? Of is dat wel wat, wel heel wat een andere God? Een nog klemmender vraag: Is dat wel de God van de Schriften? Hebt u ook een God. Die tegenover zegen vloek stelt? Of is Hij alleen maar een God van genade? Is Hij ook nog wel een God van recht en gerechtigheid? Staat dit nog in uw bijbel, dat Hij is de God wel degelijk van genade, maar ook de God, Die te allen dage toornt? En waarom zijn toch Zijn kerk, Zijn inzettingen, Zijn dienst zo veranderd? De doop is veranderd, veranderd van kinderdoop tot volwassenendoop, of tot een zegening of tot helemaal geen doop. Het Avondmaal heeft goeddeels de prediking vervangen en is zelfs gelijk gesteld met de mis. De prediking is vervangen door onderling gesprek, de catechisatiën door discussiegroepen. En Zijn geboden: welk gebod is op zijn plaats gebleven, is van kracht gebleven? De ene rustdag hield men niet, maar men nam er twee, twee en een half voor in de plaats. Men wil werken op de rustdag, men wil rusten op de werkdagen. En de religie, de vreze Gods, de innige omgang met God, het van Hem alle goeds verwachten voor ziel en lichaam beide — dat behoort het meest tot Zijn dienst — het leven uit de genade van Christus en uit de Vaderlijke goedheid Gods: hoe is dat alles zo uitgesleten uit de kerk, uit de prediking, uit het leven van het volk?

U kunt daarvan denken wat gij wilt, maar daar stelt God de vloek op, de vloek en niet de zegen. Wij kunnen natuurlijk de zonden niet algemeen maken en ook de vloek niet. maar zij zijn wel vrij algemeen.

Wilt gij dan zegen zien en niet vloek, wilt gij goede dagen zien, zo geestelijk als stoffelijk, tot de wet en tot de getuigenis. En de Heere zal u open doen al Zijn goede schat, Hij zal de hemel zegenen en die zal de aarde zegenen en de aarde zal u zegenen met nooddruft en met overvloed en met een dankbaar hart.

Zw.

W. L. T.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 29 maart 1969

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Gezegend in stad en veld

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 29 maart 1969

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's