Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Kerkelijk leven in de Betuwe

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kerkelijk leven in de Betuwe

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

V.

Na de terugkeer van de eerste evacuatie volgde een tijd van betrekkelijke rust voor het kerkelijke leven in de Betuwe. Er was in de eerste jaren vrijwel geen Duitsche bezetting en geen groote rampen troffen de gemeenten. »

Alleen was in Opheusden de kerk geheel verwoest. Het oude Godshuis, waar zooveel herinneringen aan verbonden waren, was een puinhoop geworden. Maar ook in dezen nood werd voorzien. In de eerste maanden werd de dienst gehouden in het kerkgebouw van de Geref. Gemeente, daartoe welwillend afgestaan door den kerkeraad, al stelden de broeders, als trouwe wachters op Sions muren, de voorwaarde, dat de ring er niet mocht preeken. Daarna werd een noodkerk in gereedheid gebracht, met een voldoende aantal zitplaatsen, waar de gemeente nog steeds vergadert.

Zoo keerde de rust weder in de Betuwe en het was een zaak van vreugde het kerkelijk leven te zien opbloeien. De opkomsten werden beter, het meeleven nam toe. Opheusden werd, na jarenlange vacatures, verblijd met de komst van twee eigen leeraars, Ds. Dorrestein in de Geref. Gemeente, terwijl in de Herv. Gemeente Ds. Stelwagen de herdersstaf opnam, die gedurende enkele jaren zijn kudde mocht leiden met een gansch verstandig beleid zijner handen, tot zijn vertrek, vlak voor de tweede evacuatie.

Zoo was er, ondanks de ernst der tijden, veel goeds in deze eerste oorlogsjaren en lieflijke herinneringen schieten eruit over.

Toch nam ook hier d^ druk der bezetting toe. Meerdere jonge mannen werden in Duitschland tewerk gesteld en vertrokken, na aangrijpend afscheid. Doch allen zijn gespaard gebleven en mochten wederkeeren naar huis. Hun brieven uit die dagen spraken voor het meerendeel van diepen ernst en overtuiging, al bleek ook hier velerlei weldadigheid een morgenwolk gelijk, zooals ook te verwachten was.

Voor hongersnood bleven wij gespaard, maar 't oorlogsgevaar nam toe. Maandenlang dreigde 't vanuit de lucht en velen bleven geen nacht in bed. Onophoudelijk stortten vliegtuigen brandend neer. Veel angst is doorleden, al viel 't telkens weer mee.

Tot Zondag 17 September de luchtlanding plaats had bij Arnhem. Bang was het dien Zondag, door urenlange beschieting, maar onvergetelijk ook het schouwspel der eindeloos voorbijtrekkende zware transportvliegtuigen.

Een week later verschenen de eerste gevechtswagens der geallieerden in Opheusden, nadat de oude Hollandsche verdedigingslinie weer door de Duitschers in gebruik was genomen. Zoo werd Opheus-

den frontgebied. De gemeente werd in tweeën gedeeld. Het èene deel bleef Duitsch en werd terstond geëvacueerd. Het andere deel was Engelsch. Voor evacuatie werd niet gezorgd, met het noodlottig gevolg, dat de burgerbevolking midden tusschen de heen-en weergolvende gevechten kwam. Den eenen dag was het dorp Duitsch, den anderen dag Engelsch en van beide zijden werd het beschoten. Wat vluchten kon, vluchtte toen, maar meerdere burgers werden gedood, waaronder een dochter van Ds. Dorrestein, die een oogenblik achtergebleven was, terwijl haar ouders reeds op weg waren. Zij werd getroffen door een granaat en terstond begraven. De ouders hebben haar niet levend weergezien. Een andere zoon werd zwaar gewond, door 13 scherven. De pastorie is later afgebrand en alle bezittingen gingen in vlammen op. Die niet vluchten konden, bleven dagen en nachten in de kelders, tot ze door de Duitschers er uit gehaald werden en, meestal door een regen van kogels en scherven, gebracht werden achter het front, met niets anders dan het veege lijf. Meerderen zagen hun verwanten vallen en moesten hen dood en onbegraven achterlaten, om zichzelf en de overlevende betrekkingen te kunnen redden.

Aangrijpend waren de verhalen omtrent hetgeen zich'in die dagen en nachteh heeft afgespeeld. „Wij zijn gered", zoo zeiden meerderen, , , op het gebed der kinderen, want waar wij van angst en benauwdheid niet meer bidden konden, hebben zij den ganschen nacht door geroepen, niet enkel om gespaard te blijven, maar ook om bekeerd te worden."

Het bevrijde deel der bevolking werd afgevoerd naar Brabant en België, waar ze vele maanden vertoefden tusschen de Roomschen, iets wat vooral voor de streng Gereformeerde Opheusdenaar zijn eigenaardige moeilijkheden meebracht, niet gewend als hij is een blad voor zijn mond te nemen, vooral waar het gaat om de beginselen van zijn belijdenis en menig Brabander kreeg een ongezouten oordeel te hooren over zijn bijgeloof en vervloekte afgoderij.

Toch werd ook daar voorzien in de geestelijke behoeften der geëvacueerden. In schuren en op zolders werden godsdienstoefeningen belegd, want behalve in Eindhoven in de Herv. Geref. Evangelisatie en de Christel. Geref. Kerk, kon de Opheusdenaar nergens terecht en de nood dreef de verstrooide kudde bij? 5n. „Zeven maanden", zoo schrijft Ds. Dorrestein later, „mochten wij in onderlinge liefde en eensgezindheid doorbrengen, in het Zuiden des lands, alwaar we dagelijks regelmatig alle plaatsen bezochten, om godsdienstoefeningen te houden en het werk te verrichten, dat tot de ambtelijke bediening behoort."

De kerkmuren vielen voor een oogenblik weg, en dat zegt heel wat in Opheusden.

Op Zondag 2 October '44 werd Kesteren geëvacueerd, na dagen van spanning en nadat de eerste granaten gevallen waren. Voor de tweede maal moest de bevolking haar woonplaats verlaten en weer begon de droeve uittocht met het weinige, dat gered kon worden aan bezittingen en vee. terwijl de regen neerviel. Velen dachten toen nog na enkele dagen weer te kunnen keeren, evenals de eerste maal, maar ze vergisten zich. Bijna acht maanden heeft deze evacuatie geduurd.

Aanvankelijk werden wij ondergebracht vooral in Lienden en de naaste omgeving, tot, na enkele weken, ook deze gemeente geëvacueerd werd en wij opnieuw moesten optrekken. Weer werd de tocht aanvaard. Nog voller waren de wegen van menschen, voertuigen en vee, al banger werd de tocht, al moeilijker 't vinden van een onderdak. De meesten bleven in de Betuwe, daar aan de overzijde van den Rijn het hongerspook dreigde. En wel betoonde de Betuwe over het geheel éen ongekendè gastvrijheid. Er waren boerderijen, die bijna honderd geëvacueerden geheel "vrijwillig herbergden.

Doch geen blijvende plaats was ons hier bereid. Geen ramp bleef de vluchtelingen gespaard. Tot tweemaal toe stroomde de Betuwe onder water. Watersnood! Wie 't niet meegemaakt heeft, kan er zich geen denkbeeld van maken. Het water stond in de dorpen tot twee meter hoog en door 't water heen moesten de meeste geë evacueerden weer vluchten, daar de zolders der huizen onmogelijk het groote aantal vreemdelingen konden dragen. Toch bleven velen zich krampachtig vasthouden aan de Betuwe en weigerden den Rijn over te gaan, maar zeer bange tijden zijn het voor hen geweest: Beneden het water en boven de V I's, die, vooral in den nacht onophoudelijk overkwamen en telkens neerstortten. Welk een angst hebben deze menschen doorstaan, op die zolders, terwijl van vluchten geen sprake meer was.

De meeste geëvacueerden hebben, op bevel van hoogerhand of vrijwillig, in dezen winter de Betuwe verlaten en zijn over den Rijn getrokken. Zij, die zelf geen onderkomen vonden, werden afgevoerd naar Friesland en Zuid-Holland. Het was voor velen een lange, afschuwelijke tocht, » vooral naar het Noorden, midden in den winter, in sneeuw en koude. Het vervoer geschiedde in beestenwagens. Ouden van dagen zijn bezweken op dien tocht, kinderen werden in den nood geboren.

In die dagen was ook een deel van de Neder-Betuwe, Tiel en omgeving geëvacueerd en nooit zal iemand, die dit van nabij gezien heeft, het schouwspel vergeten, van die eindelooze optocht in de sneeuw, soms urenlang wachtend bij de rivieren, dan weer voorttrekkend, zonder doel en zonder onderkomen, de kinderen schreiend van koude en honger, op de open wagens, terwijl de sneeuwstorm woedde.

Zoo heb ik maandenlang mijn gemeente zien voorttrekken, in regen, watersnood, sneeuw en kinterkoude, telkens weer voortgejaagd en meestal was 't juist op Zondag, dat optrekken noodzakelijk was. Er zijn gezinnen, en vooral groote, met veel jonge kinderen, die zestien malen en vaker hebben moeten verhuizen in die ruim zeven maanden.

Zoo werd de geheele gemeente verstrooid en veler verblijf was, zelfs bij de naaste verwanten, niet meer bekend. Van het Zuiden van België tot het Noorden van Friesland hebben ze vertoefd, uit Kesteren en Opheusden.

Na onze terugkeer teekende ik in het doopboek de plaatsen aan, waar de kinderen, die gedoopt werden, geboren waren: Lienden, Ingen, Eek, Maurik, Zoelen, Beusichem, Amerongen, Wijk bij Duurstede, Neerlangbroek, Jutfaas, Herveld, Tilburg. Eindhoven, Geldrop, Venlo, Leeuwarden, Rauwerd, Oppenhuizen, enz.

Toch, allen hebben tenslotte een onderkomen gevonden, al was het vaak moeilijk en al woonden velen in schuren en kippenhokken, onder veel ontberingen.

Zelf kwam ik, ruim een maand na ons vertrek, in mijn geboorteplaats, onder het ouderlijk dak, velen uit de gemeente in de naaste omgeving. En nooit is met woorden uit te drukken, welk een gewaarwording het was die oude, vertrouwde plaatsen te moeten bezoeken, waar zooveel bijzondere herinneringen aan verbonden zijn uit vroeger jaren, en waar thans de eigen kudde legerde, in deze zoo bijzondere omstandigheden. Deze ervaringen behooren tot de meest bijzondere van den geheelen oorlog.

Voor zeer velen trouwens was deze evacuatie één groote verrassing, een aaneenschakeling van de bewijzen van Gods trouw en goedheid, waaronder zij menigmaal moesten wegzinken, als Hij zorgde, boven bêe en denken. Onvergetelijk waren die maanden, wonderlijk en ondoorgrondelijk Gods wegen. Zeer veel goeds werd genoten, op allerlei wijze. Een gastvrijheid en herbergzaamheid werd betoond, die alle begrip te boven gaat. De harten werden tot milddadigheid geneigd. Nooit zullen velen de liefde en zorg vergeten of vergelden kunnen, in die dagen ondervonden. Banden, ook geestelijke banden, zijn gelegd, die den tijd verduren zullen.

Wel was en bleef het moeilijk voor velen, gescheiden te zijn van huis en hof, en van zoovelen van de hunnen omtrent wier verblijfplaats en lot zij nimmer iets hoorden. Ook werd het verlangen naar huis soms bijna te machtig, vooral toen het voorjaar kwam en de uitgestelde hope krenkte zoo dikwijls het hart. Maar ook in dit opzicht werd alles goed en schoon gemaakt op zijn tijd.

En geestelijk? Ik mag er niet teveel van schrijven, maar het is toch niet teveel gezegd, dat wellicht voor velen deze tijd behoord heeft tot de beste in hun leven, dat de Heere zelden zoo nabij was en de zaligheid hun nader is gekomen, dan toen ze eerst geloofden.

Misschien mag ik mij in deze teere zaak beperken en voor ditmaal een enkele zinsnede overschrijven uit een predicatie, gehouden een jaar na onze vlucht.

„Maar moeten wij", zoo luidt het daar, „niet ook gewagen van velerlei aan geestelijken zegen in dezen tijd? Heeft de Heere niet aan sommigen uwer vervuld: Ik zal ze lokken en voeren in de woestijn en daar zal Ik naar hun hart spreken? Hij was toch ook in die dagen voor Zijn volk geen dorre woestijn of land van uiterste duisternis? Ook in de bangste stonden hebben Zijn vertroostingen de ziel verkwikt in menig opzicht en sterkte Hij door Zijn Woord en Geest of in gesprek met

anderen van hart tot hart. Ook hierin deed Hij ervarerft

Zij werden dagelijks begenadigd, Met manna, hemelsch brood, verzadigd.

Ook dit moeten wij heden gedenken, tot roem van Zijn Naam!

Zoo is ook de geestelijke kracht op den weg niet bezweken, maar Gods volk staande gehouden in den strijd. De rookende vlaswiek van hun geloof is niet uitgebluscht. Ook waar de ziel zich somtijds nederboog, mocht zij 't oud vertrouwen weder voeden. Zoo bleven in de grootste smarten de harten in den Heere gerust. Hij heeft beloofd en vervuld: Als er geen rund meer in de stallingen zal zijn, zal ik nochtans van vreugde in den Heere opspringen en mij verblijden in den God mijns heils..."

Wie nu temidden van de zorgen en beslommeringen des levens na den terugkeer bij oogenblikken terug mag staren op al den weg, die de Heere in die dagen geleid heeft, kan weer verlangen naar dien tijd, naar het leven, dat erin werd meegedeeld en wel meer dan eenmaal stijgt dan de verzuchting op: „Och, wierd ik derwaartsweer geleid..."

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 3 augustus 1946

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Kerkelijk leven in de Betuwe

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 3 augustus 1946

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's