’t En zijn de Joden niet, Heer Jesu
't En zijn de Joden niet, Heer Jesu, die U kruisten, Noch die verraderlijk U togen voor 't gericht, Noch die versmadelijk U spogen in 't gezicht. Noch die U knevelden en stieten U vol puisten."
't En zijn de krijgslui niet die met haar felle vuisten De rietstok hebben of de hamer opgelicht, Of het vervloekte hout op Golgotha gesticht of over Uwe rok t' saam dobbelden en tuisten.**
Ik ben 't, o Heer, ik ben 't die U dit heb gedaan Ik ben de zware boom**'* die U had overlaan. Ik ben de taaie streng daarmee Gij gingt gebonden.
De nagel, en de speer, de gesel die U sloeg. De bloedbedropen kroon die Uwe schedel droeg. Want dit is al geschied, eilaas, om mijne zonden.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 maart 2005
Daniel | 32 Pagina's