Leven en werk van Ds. G. H. Kersten
De strijd om de Theologische Schooi
De aanleiding-
Op de tweede vrijdag van november 1919 verschijnt het eerste nummer van het kerkelijk maandblad van de Gereformeerde Gemeenten dat de naam „De Saambinder" draagt. Een goed gekozen bijbelse naam met een diepe zin. Het blad wil door het geven van gerichte voorlichting en kerknieuws dienstbaar zijn tot versterking van de kerkelijke eenheid. De redaktie van „De Saambinder'', die na een jaar twee keer per maand verschijnt, is in handen van cis. W. den Hengst i) te Leiden en ds. G. H. Kersten, in deze tijd predikant te Yerseke. Af en toe komt in het blad de klemmende predikantennood ter sprake. Op 14 juni 1923 beantwoordt ds. den Hengst een vraag over dit onderwerp. Zijn de Gereformeerde Gemeenten wel op de goede weg? „Lopen we soms ge\ ? aar cm onmiddellijkheidsdrijvers te worden? Oudtijds waren dit de Anabaptisten of Wederdopers; de mannen der Hervorming hielden staande, dat de middellijke weg Gods gewone wijze van handelen is Wat onze vaderen in art. 19 van de kerkorde bepaalden, is bekend: De gemeenten zullen arbeiden dat er studenten in de Theologie zijn, die door haar onderhouden worden." Niet: de gemeenten zullen lijdelijk afwachten, maar zullen daartoe arbeiden. Onze vaderen kenden zeer wel het onderscheid tussen lijdelijkheid (of niets doen) en afhankelijkheid, dat is biddend arbeiden. Neemt ook het nakroost dit onderscheid in acht? '' 2)
Deze vragen vormen voor ds. Kersten de aanleiding om een sinds jaren gevormd plan aan de lezers voor te leggen. 3) Lange tijd geleden heeft iemand hem ee-nc ƒ 30.000, — rentelocs aangeboden voor de stichting van een opleidingsschool voor predikanten. Dat aanbod geldt nu niet meer. Daarom stelt hij voor dit bedrag-gezamenlijk bijeen te brengen en het op de in 1925 te houden synode aan te bieden.
Een onhoudbare toestand
De nood van de kerken heeft hem tot dit plan gebracht. Vijf en twintig gemeenten die regelmatig beroepen, blijven herderloos. „Ons kerkelijk leven geraakt op het doode spoor. Met ernst! wij moeten voort, of wij zullen verliezen, wat met groote zorg in jarenlange arbeid onder des Heeren zegen is opgebouwd". De oorzaak van dit alles? Men verwacht het uitsluitend van het extra-ordinaire, van het buitengewone. Daarop is het onderzoek van hen, die zich aanmelden met name gericht. Een verslag van bekering en roeping is n.1. niet voldoende. Ter vergadering zelf moet rnen het bewijs leveren singuliere of bijzondere gaven te hebben ontvangen door „zonder opleiding, daartoe van God onmiddellijk bekwaamd, van stonde aan een woord te spreken" 4). Wie wordt aanvaard ontvangt „leiding" van een der predikanten of krijgt als „vrijstudeerende" enkele handboeken aangewezen cm zich voor te bereiden op een eenvoudig examen, voorgeschreven door de Synode van 1907. 5)
En degenen die geen singuliere gaven bezitten? Zij worden zondermeer afgewezen. ..Van deze personen waren wellicht enkelen
te gebruiken, zoo men hen beoordeelde ter opleiding en het zou blijken dat God hen gebruiken wilde". 6) Maar die beoordeling blijft achterwege. Zou daarin niet de oorzaak liggen, waarom de Iieere als doof is voor de roepende nocd der gemeenten, vraagt ds. Kersten aan de lezers. „God wil dat wij de van Hem gegeven middelen niet verachten. Hij heeft de middelen niet noodig, wij wel. Hij kan Mozes veertig dagen en nachten zonder eten onderhouden op den Horeb, doch als wij niet eten, gaan wij dood. Hij kan leeraars roepen, met gaven en wijsheid bedeelen, maar als wij de middelen verachten, dan sterven wij uit. God onthoudt ons zijne knechten, waar wij het van het onmiddellijke verwachten". 7)
In het spoor der vaderen
De plannen en pleidooien van de predikant van lerseke roepen grote weerstanden op. Zo blijken er ondanks de synodebesluiten van 1907, 1910, 1911, 1912 en 1916 nog volop tegenstanders te zijn van élke vorm van opleiding. De rubriekschrijver in „De Saambinder" blijft rnet bijzonder veel geduld hun argumenten weerleggen. Gods Woord zelf leert op tal van plaatsen, dat de Heere in de middellijke weg bekwaamheid wil schenken. David is geroepen tot het koninklijke ambt, maar wordt geleidelijk aan voorbereid op zijn taak. En spreekt het leven van Elia, van Jesaja en Jeremia geen duidelijke taal? Zijn de discipelen niet door Christus Zelf onderwezen en voorbereid op het apostelschap? Heeft Paulus niet een uitmuntende opleiding ontvangen aan de voeten van Gamaliël? Spreekt zondag 38 van de Heidelberger niet met nadruk over het in stand houden van theologische scholen als opdracht van de kerk? 8) Vanuit Amerika schrijft de oude emeritus-predikant ds. N. H. Beversluis — in 1907 praeses van de synode — tot tweemaal toe een brief, waarin hij zich volledig achter ds. Kersten schaart. Gezien , , de helaas heersende gezindheid onder ons" verbaast het hem niet, dat het plan geen algemene bijval vindt. Ock hij wijst op de bijbelheiligen, op Luther en Calvijn, op de stichting van de Leidse Hogeschool en spreekt de wens uit dat de gemeenten weer zullen kernen in het door God „ruimschoots gezegende voetspoor onzer vaderen''. 9)
Enkele malen werden de „oude schrijvers" in de rubriek over „De opleiding" ook aan het woord gelaten. Uitvoerige citaten van Smytegelt en Ursinus spreken voor zich. Maar het beroep op de oudvaders blijkt sommigen al evenmin te overtuigen. „Er zijn menschen, die boven onze vaderen uiigegraeid zijn; hun licht schijnt alles te overtreffen. Toch zou ik het liever houden met hen die dat niet alleen zeggen, maar bewijzen, door in der vaderen wegen te wandelen. 10)
De g evaren van net „onmidde11ijke"
Hij aarzelt niet cm de misstanden aan cle kaak te stellen, die gemakkelijk met het voorstaan van het onmiddellijke gepaard kunnen gaan.
, , 't Schijnt wel of de bekwaamheden uit den hemel regenen, 't Heb hooren vertellen van leeraars, die erop pochten niet te studeeren; zij kregen 't alles uit den hemel; rechtstreeks; zij wisten geen vijf minuten voor den tijd over welken tekst zij preeken zouden — maar behandelden dan een tekst, die ze soms tienmalen bepreekt hadden. Eerlijk, ik gruw van zulk hoogmoedig en leugenachtig doen". 11)
Heeft men zich ook wel eens afgevraagd welke bezwaren er verbonden zijn aan de bediening van niet middellijk gevormde predikanten? „Onze catechisanten willen wij de geloofsleer inprenten. Hoe zal dat gaan, zoo de leeraar zelf die geloofsleer niet kent? En die leert God hem niet onmiddellijk; daarvoor moet hij studeeren; veel meer dan wel beseft wordt, blijkbaar. Of komt de jongelingschap ter Catechisatie om elke week hetzelfde te hooren. Gaat het aan ze daar te fceprééken in stee van te onderwijzen? Gods Woord bedienen is neg iets anders dan eene bekeering vertellen; vordert wat meer dan het mededeelen van enkele levens-ervaringen, die deze of gene doorleefde. Wij maken zco dikwijls van het Woord Gods wat wij er van meenen te kunnen gebruiken. Doch dan spreekt niet het Woord des Heeren, maar het woord eens menschen". 12)
Zónder studie loopt een predikant o.m. het gevaar, dat hij driemaal op een zondag in feite de zelfde preek houdt. Daarmede wordt God niet verheerlijkt en wordt de kerk niet. gebouwd. De ernstige bestudering van alles wat tot de dienst des Woords behoort, sterkt ook de prediker zelf. „Nimmer heb ik Gods goedkeuring moeten missen als ik tot twee, drie uren in de nacht mij iets zocht eigen te maken van wat door velen met verachting wordt aangezien. Ik zeg u de waarheid, mijn vaste overtuiging is, dat wie op zijn roeping teren wil, even goed als menschen, die op hun rechtvaardigmaking rusten, hoe goed die ook is, de Kerk Gods meer kwaad dan
goed brouwen. God roept ons tot de ambtelijke bediening, tot prediken van Zijn Woord; en dus tot ernstige arbeid". 13)
De kleine luyden
De eerste giften zijn inmiddels binnen gekomen. Hard gaat het bepaald niet. Wat aan giften wordt ontvangen is het eerste half jaar zonder uitzondering afkomstig van kleine luyden. Soms treffen de omschrijvingen in de verantwoordingen.
Na een half jaar is ruim ƒ 1900, — binnengekomen. Soms rekent ds. Kersten uit dat hij minstens nog ƒ 1000, — per keer moet ontvangenen, wil het totale bedrag in 1925 bijeen zijn. In een periode van moedeloosheid vergelijkt hij zich met „Op en neer", een figuur uit de kennissenkring van ds. Ledeboer. 14) Maar de nood van de gemeenten spoort hem aan verder te gaan. De kleine luyden worden aan do rijke gemeenteleden ten voorbeeld gesteld. „Och wat hebben wij toch weinig voor Gods zaak over. Als wij een koer ƒ 10, — of ƒ 25, — geven, zijn wij zelf over onze milddadigheid verheugd, terwijl het ons geen knoop van de jas is.
De wereld durft te geven voor z'n afgodstempels; bioscopen verrijzen als paddestoelen uit de grond, grooter en grootscher steeds, maar voor een eenvoiidige inrichting om door God daartoe bestemde jongelingen te bekwamen tot den dienst des Woords, moet gebedeld. Waar blijven zij, die door den Heere rijk gezegend, vooral in de jaren die achter ons liggen, hun vermogen met duizenden en tienduizenden zagen toenemen. Kan er niet één bankje af voor deze zaak? Moet ge onder allerlei voorwendsel steeds de zak toehouden? Nu houd Uw geld. God heeft den blijmoedige gever lief, en Hij kan anderen gebruiken, wijl gij onwaardig wordt geacht. De school komt er zonder IJ". 15)
En de kerkeraden? Zij laten het praktisch allo afweten! In het eerste halfjaar wordt er alleen door Amsterdam en Nijverdal, twee kleine gemeenten, gecollecteerd. De weerstanden bij sommige predikanten en ambtsdragers zijn groot. De meeste kerkeraden zullen pas in het laatste stadium de hond aan de ploeg slaan.
Toch komt er nu wat vaart in. Uit Amerika komen soms royale giften en collecten. Bemiddelde gemeenteleden steunen met bedragen van ƒ 300, — en ƒ 1000, —. Hier en daar ontstaan ccmité's, die zich belasten met het regelmatig ophalen van giften bij de gemeenteleden (Zeist krijgt het eerste comité, Leiden, Tholen, Ierseke, Wemeldinge en andere plaatsen volgen). Sommige kerkeraden beginnen met het regelmatig houden van collecten, waarbij Bruinisse het voorbeeld geeft. Na een jaar is er bijna ƒ 9000, — bijeen. Het begin is er.
Wanbegrip
Onvoorstelbaar is vaak het wanbegrip, waarop de zaak van de Theologische School stuit. Zo krijgt ds. Kersten herhaaldelijk de vraag onder ogen waarom een afzonderlijk gebouw nu eigenlijk nodig is? De lesgevende leraar kan zijn werk toch wel op de studeerkamer deen?
„Nu, ik zal hen iets zoggen. En dan nog niet eens 't leelijkste. Er is een tijd geweest, dat ik les gegeven heb, op m'n studeerkamer. Eiken morgen kwamen de vrienden tot half twaalf; echt genoeglijk. Moeder zorgde dat steeds de kamer in orcle was; d.at er een kopje koffie kwam, enz. Maar (tegenstanders van een aparte localiteit, vraagt nu vrouwen eens of zij 't kunnen begrijpen) moeder ging klagen, dat ze het niet volhouden kon. 't Werd te veel; eiken morgen weer; 't huishouden moest ook doorgaan! En nu 's morgens voor negen weer alles in orde te hebben; de kinderen naar school, eenz. enz 't Moest veranderen. Nog iets. De bel. „Is dominee thuis? " „Ja maar!"
„Och, ik kom van buiten de plaats; maar even iets te vragen". heb
Tien minuten zeek!
Studenten wachten.
Begrepen?
't Gaat niet aan huis!
Bij ds. den Hengste heb je dat gebel onder de les ook al, naar ik hoor.
't Gaat ook niet in de consistoriekamer op den duur, die dag aan dag in gebruik is. Wij hebben behoefte aan een eigen lokaaltje, waar les gegeven kan worden. Zou je dat nu niet kunnen begrijpen? En als je eerlijk bent, zou je clan nu je tegen-
stand niet eens opgeven, en vragen of de Heere Zijn zegen over dit werk wil gebieden tot vermeerdering dengenen, die cle Kerke Gods dienen zullen? Wat zou ik mij verblijden, als we eens als een eenig man den zaak konden ter hand nemen''. 16)
Oppositie
Veel pijnlijker dan wanbegrip is cle oppositie, die hier en daar ontstaat tegen het streven van ds. Kersten. Een enkele keer beklaagt hij zich in ronde woerden over de weinig fraaie metheden, die men hanteert: „Men ontziet het niet, op cle smadelijkste wijze tegen mij te ageren. „Nu krijgen wij fabrieksdcminé's" zoo heet het; nu zullen ze dcminé's gaan maken", enz. En dat wordt gezegd, door menschen van wien ge anders verwachten mocgt; dat wordt tot van den preekstoel toe uitgekraamd. Dat bedroeft mij. Laat men mijn plan waardig bestrijden, maar niet fulminceren op dergelijke wijze". 17)
Naast achterbakse oppositie, ontstaat er ook een officieel kerkelijk tegenwerken. Hier voor wordt het vaak gehanteerde argument benut, dat eerst cle synode zich over het plan van ds. Kersten dient uit te spreken. Hij zou niet gerechtigd zijn om gelden in te zamelen. Door de classis Middelburg wordt het plan bestreden op de Particuliere Synode Zuid van 21 februari 1924. De synode onderschrijft echter de argumentatie niet en meent dat het geldinzamelen aan ieders vrijheid moet worden overgelaten. Laconiek geeft ds. Kersten commentaar. „Wij kunnen dus weer rustig voortvaren. De aanval door sommigen op ons werk gericht en die ter Part. Syn. in Zeeland tot uiting kwam, is afgeslagen. Er waren, dat beken ik eerlijk, pijnlijke momenten, vooral als leugenachtige voorstellingen gegeven worden om te werken op het vreesachtige gemoed van sommigen. De Heere geve ons stille te zijn en ook deze smaad te dragen. God maakt alles schoon op zijn tijd". 18)
De oppositie van hen die met hem schouder aan schouder zouden moeten staan doet hem bijzonder pijn. Hij proeft achter bepaalde uitlatingen een zekere jalouzie, omdat hij een zaak heeft aangepakt, die anderen jarenlang verwaarloosden. Men werpt hem voor de voeten: „Het wordt nu een school van Kersten". Dan weer wordt hem verweten, dat hij alles alléén doet. „Nooit heb ik bedoeld mijn naam naar voren te brengen. Laat de kerken getuigen. Ook in deze kwestie zocht ik steeds een commissie te vormen, van den beginne aan, doch men liet mij alleen staan; men twijfelde aan het weslagen enz. En nog, elke dag, ben ik bereid de zaak commissoriaal te maken, maar niemand geeft zich. Het is ook veel gemakkelijker te praten achter c!e rug en het werk te bemoeilijken dan aan te pakken en wat tot stand te brengen". 19)
Temidden van alle kritiek, heft hij het ccg omhoog. „Soms zeg ik: 'k Leg den boel neer; en ga rustig, stil leven". Maar eerlijk gezegd, dat kan ik niet; althans tot heden niet; de band aan Gods kerk is te sterk. En ook de Heere onthoudt mij zijne ondersteuningen niet. Dan kan ik alle menschen missen; dan heb ik aan God genoeg; en dan word ik onverzettelijker. Zie, ik meen dat eens te moeten zeggen in antwoord op den mij uitgecefenden vriendelijken drang. Ik gevoel mij, als ik weer boven het verdriet kom, door de houdingvan sommigen mij aangedaan, vooral ook clcor den slappen houding van mijn oprechte vrienden, ik gevoel mij dan zoo onverzettelijk vast, dat ik mijn pogen niet opgeven kan. Al sta ik geheel alleen, dan gaat het door''. 20)
De toelating
Uiteindelijk raken bijna allen overtuigd van het goed recht van een theologische school. Eén bezwaar blijft echter bestaan. Het komt neer op cle vraag, dat d.m.v. de school er predikanten zullen komen, toegerust met een zekere dosis kennis, maar zonder genade en goddelijke roeping. Reeds in zijn eerste artikel heeft ds. Kersten beklemtoond dat noch de school noch hij, maar de kerk beslist over de toelating. Hij deelt de vrees van velen voor de voorwerpelijke prediking, zoals die in cle Gereformeerde Kerken opgang maakt, terwijl men daar vroeger zeer achtenswaardige mannen aantrof, die spraken naar het hart van Jeruzalem. „Het intellectualisme heeft de eenvoudige prediking verdrongen; en een oppervlakkige, zij het dikwijls schoon gestileerde prediking is gekomen, die de harten koud laat en Gods volk, zoo het niet mee afzakte, laat hongeren". 21) Het gevaar van cle veroppervlakkiging hangt echter niet samen met cle opleiding, maar met cle toelating. „De opleiding, mits goed geleid zal de dienst polijsten en te heerlijker doen fonkelen. Dat betwist niemand. Daar ook wringt de schoen niet, de opleiding is goed. Het komt alles aan op de toelating; worden alle jongens met een goeden kop maar aangenomen, dan loopt het mis; de kerk moet de keur behouden en afwijzen in wien Gods vrecze noch Goddelijke roeping blijkt. Maar ik wilde
die keur de kerk laten; van stonde aan heb ik aangestuurd cp kerkelijke opleiding. Alles blijve zoo het is, en als er dan studenten kernen, die niet hadden moeten toegelaten worden, dan hebbe de kerk zich zelf dit te wijten '. 22)
Het doel bereikt
In de laatste artikelen voor de synode van 1925 wordt het standpunt dat de toelating uitsluitend een zaak van de kerk is en blijft, nog eens herhaald. Tevens geeft de schrijver zich daarin rekenschap van het kernpunt in de gevoerde strijd. In feite gaat het niet om zijn wijze van optreden. De weerstanden liggen dieper. „Geheel mijn inzicht verschilt van hen, die meer lijdelijk neerzitten. Eigenlijk is het de oude kamp der Gerei, beginselen met die der inclependenten. Ik wil niet scherp zijn, doch het heil der kerk, zoo ik het zie, dringt mij, en liever word ik verslagen en ga ik heen, clan dat ik verloochen, ivat mijn innerlijke overtuiging is. Ik kan niet anders, al bleef ik alleen over". 23)
De synode, onder grote belangstelling bijeen, wordt op 19 mei te Rotterdam door ds. H. Kievit geopend namens de vakante, roepende kerk. Met grote ernst wijst hij de synodeleden op de noodzakelijkheid om elkaar, naar uitwijzen van de Schrift, te verdragen in het middelmatige. Zijn woorden maken grote indruk en een voelbare stilte daalt over de vergadering. De Veenendaalse predikant vermaant allen om bij de beraadslagingen voor ogen te houden wat tot heil van Gods kerk is in het bewaren van cle eenheid. Tijdens de besprekingen zal hij nog eenmaal cp zijn openingswoord terugkomen. 24) De synode, die ds. Kersten tot praeses kiest, aanvaardt de ƒ 30.000, —. 25) De Commissie van Toezicht — nu Curatorium geheten — en de docenten ontvangen opdracht om het plan uit te voeren.
Na enige tijd kan men een oud pand naast cle kerk aan de Boezemsingel te Rotterdam kopen. Dit wordt afgebroken om plaats te maken voor een herenhuis. Het linkergedeelte daarvan wordt ingericht als theologische school. Vanuit de gemeenten wordt nog een flink bedrag bijeengebracht voor de inrichting van cle school. 28) Van alle kanten worden boeken naar Rotterdam gezonden, zodat een bibliotheek van iets meer dan 1000 delen kan worden samengesteld. Op 13 januari 1927 wordt de Theologische School onder grote belangstelling in gebruik genomen. Ds. H. Kievit houdt ds officiële openingsrede, nadat 's middags de predikanten Van Cordt, Kok, Vreugdenhil en Verhagen in de kerk hebben gesproken. Aan het eind. van de avond voert ds. Kersten, die inmiddels zijn benoeming als docent heeft aanvaard, het woord. Na 64 artikelen in , ; De Saambinder" is het doel bereikt! Daarover spreekt hij echter niet, want ziin slotwoord heeft als thema: „Zijn Naam meet eeuwig eer ontvangen".
W eenend b ij de tweede tempel
Voor velen is cle opening van de Theologische School het einde van een ontwikkeling. Voor ds. Kersten is het een begin. De studie in het algemeen en de kennis van de oude talen in het bijzonder worden door hem hoog gewaardeerd. Hij beseft dat de opleiding aan de Theologische School een voorlopig karakter moet dragen. „Ik beken eerlijk de opleiding zoo wij die naar ik hoop beter geregeld van de Synode krijgen zullen, is slechts lapwerk. De volle bekwaammakir.g zoo onze vaderen die kenden, zal ons zeer verre ontbreken. Dat u bekennen is mij droevig. Maar toch het weinige dat ik mij voorgesteld heb
te bereiken, is iets ten goede"27) Hoofdzaak is voor hem het opnieuw gaan in het Gereformeerde spoor van het voorgeslacht. Daarom gaat zijn verlangen uit naar een volledige theologische opleiding op wetenschappelijk niveau, zoals ook de oudvaders die aan de universiteiten ontvingen. Dat doel heeft hij zich gesteld. Het is hem niet gegeven dat in zijn leven te bereiken. Hij heeft deze doelstelling achtergelaten als blijvende opdracht voor de generaties na hem. Wanneer we dat weten, verstaan we de diepe zin van het woord, dat hij in de late avond van die 13e januari spreekt: „Wij staan aan het begin; en zien wij op het gebouwtje en vergelijken wij de wetenschap onze (oude) theologen met wat hier geleerd wordt, dan zouden wij ons scharen bij degenen, die weenden, toen zij den tweeden tempel aanschouwden". 28)
1) Ds. W. den Hengst (1859—1927) werd in Delft geboren. Hij was door zijn vader bestemd voor hei zakenleven. De latere hofprediker, Dr. v. d. Flier, toen predikant te Delft, bespeurde in de jongen een grote lust tot Schriftonderzoek. Op zijn aandrang liet de vader zijn zoon voor predikant studeren. Vlak voor het afleggen van het kandidaatsexamen ging hij a ; s student met de Doleantie mede. Hij maakte zijn predikantopleiding af aan de V.U., waar hij in 1888 het kandidaatsexamen aflegde. In 1913 brak hij te Voenendaal met de Gereformeerde Kerk. Ds. den Hengst was een zeer begaafd man. Nu nog spreken oud-calcchisanten met veel waardering over zijn uitnemende catechisaties. Ds. Kersten achtte hem zeer hoog. Ook op de synoden van ds. den Hengst een man met gezag, omdat hij „eenvoud bij gedegen kennis" paarde."
2) De Saambinder, 4e jrg. nr. 15.
3) Dit is af te leiden uit zijn mededeling in „De Saambinder" van 9 aug. 1923, 4e jrg. nr. 19. Het plan zelf werd uiteengezet in „De Saambindor" van 28 juni 1923, 4e jrg. nr. 16.
4) Zó tekent da. Kersten do situatie in zijn artikel van 28 juni 1923.
5) De synode van 1937 bepaalde dat een onderzosk moest plaats vinden naar kennis van de geloofsleer, exegese, kennis van de hoofdinhoud van de Schrift, kerkgeschiedenis en kerkrecht. Om dit examen te kunnen afleggen ontving men „leiding" oftewel onderwijs van een predikant bij hem aan huis. In 1910 werd ds. A. Janse te Barneveld belast met hst geven van „leiding" aan hen die uit het noorden kwa men. Ds. Kersten verzorgde deze eenvoudige opleiding voor het midden en zuiden van het land. Hij bedankte later, omdal hij ds. den Hengst de opleiding „beter toebetrouwde". Na het heen gaan van ds. Janse, gaf ds. den Hengst als enige „leiding". In 1916 aanvaardde de synode het beginsel van vrije studie. Men kon kiezen tussen „leiding" ol „vrijstudeeren". Dit was duidelijk een stap achteruit. Van vorming van de a.s. predikant kwam bij „vrijstudeeren" zonder leiding weinig terecht. De volledige gegevens zijn te vinden in „De Saambinder" van 23 aug. 1923 en 6 september 1923 (4e jrg. nr. 20 en 21).
6) De Saambinder, 28 juni 1923, 4e jrg. nr, 16.
7) Idem, 24 januari 1924, 5e jrg. nr. 6.
8) Vgl. De Saambinder van 25 okt. 1923 (4e jr. nr. 24), 28 juni 1923 (4e jrg. nr. 16), 11 dec. 1924 (6e jrg. nr. 3), 8 jan. 1925 (6e jrg. nr. 8).
9) Vgl. De Saambinder van 8 nov. 1923 (5e jrg. nr. 1 en 10 april 1924 (5e jrg. nr. 11).
10) De Saambinder, 10 jan. 1924 (5e jrg. nr. 5).
11) Idem, 9 aug. 1923 (4e jrg. nr. 19).
12) Idem, 11 okt. 1923 (4e jrg. nr. 23).
13) Idem, 22 nov. 1923 (5e jrg. nr. 2).
14) Idem. , , 'k Heb wel eens hooren zeggen, dat ds. Ledebosr zijn geestelijken toestand geteekend vond in den naam van een zijner vrienden. Die man heette „Op en neer". Ik zou uil dien naam wel eenige zinspeling mogen maken op wat ik onderga, inzake de opleiding. '1 Gaat hier op en neer. Soms daalt de lijn zóó diep, dat ik er moedeloos onder worden zou."
15) De Saambinder, 27 december 1923 (5e jrg. nr. 3).
16) Idem, 26 december 1924 (8e jrg. nr. 4).
17) Idem, 22 nov. 1923 (5e jrg. nr. 2).
18) Idem, 13 maart 1924 (5e jrg. nr. 9). Het bezwaar wordt in „De Saambinder" van 28 febr. 1924 (5e jrg. nr. 8) als volgt omschreven (Handelingen der Part. Synode-Zuid, art. 4): „De Classis Middelburg vraagt met doorzending naar de Gen. Synode of iemand gerechtigd is, gelden te verzamelen zonder opdracht van de Gen. Synode tot het oprichten van een Theologische School. De zaak is deze. De Classis ging niet
accoord met de wijze waarop voor de opleiding gewerkt wordt. De Cl. M. is groot voorstander der opleiding, maar wenscht andere werkwijze. Een onzer leeraren heeft het initiatief genomen de gelden te verzamelen om straks de Synode aan te bieden tot verkrijging van een school. De Classis meent dat dit niet de eenige weg is. De Synode sprak zich uit over de opleiding. Heeft nu iemand het recht de kerken op te dringen, wat tot tweespalt leiden kan? "
19) De Saambinder, 12 maart 1925 (6e jrg. nr. 9). Reeds in zijn eerste artikel had ds. Kersten de predikanten opgeroepen om met hom een commissie te vormen!
20) De Saambinder, 10 juli 1924 (5e jrg. nr. 17).
21) Idem, 24 april (5e jrc. nr. 12).
22) Idem. Vgl. ook De Saambinder van 28 juni 1923 (4e jrg. nr. 16), 13 maart 1924 (5e jrg. nr. 9).
23) Idem, 9 april 1925 (6e jrg. nr. 11).
24) Idem, 28 mei 1925 (6e jrg. nr. 14). Zie het artikel „Indrukken van de Generale Synode".
25) De ƒ 30.000, - - was nog niet ten volle bijeen. Met de rente inbegrepen was er ƒ 25.000, — bijeen gebracht. Ds. Kersten meende dat het mogelijk zou zijn de resterende ƒ 5000, — in enkele weken bij elkaar te brengen; maar hij had er negen maanden voor nodig! Bij de beoordeling mogen we niet uit het oog verliezen, dat een gulden toen veel meer waard was dan nu.
26) Op 9 dec. 1926 was er voor de Theologische School ƒ 32.245, 35 bijeengebracht en voor de meubilering ƒ 2.152, 65.
27) De Saambinder, 14 mei 1925 (6e jrg. nr. 13).
28) Idem, 27 januari 1927 (8e jrg. nr. 6. Op het verslag in dit nummer zijn de gegevens over de opening gebaseerd.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 december 1970
Daniel | 16 Pagina's