Het pad der eeuwen waarnemen
De tijdgeest geschetst (1)
In een tweetal afleveringen proberen we de tijdgeest te definiëren en de historische achtergrond van de huidige tijdgeest te beschrijven. In dit eerste artikel geven we een definitie van het begrip ‘tijdgeest’. Daarna gaan we in op de kantelpunten in de geschiedenis die hebben bijgedragen aan de ontwikkeling van de huidige tijdgeest. In het volgende artikel onderzoeken we wat de kenmerken zijn van de huidige tijdgeest en komen we met enkele afrondende opmerkingen.
Op de jaarvergadering van de VBSO van 2 juni jongstleden hield Dr. E.G. Bosma een referaat over ‘de tijdgeest’ De inhoud van de lezing is bewerkt naar een tweetal artikelen die geplaatst worden in opeenvolgende nummers van Criterium. In dit nummer deel 1.
Definitie van het begrip tijdgeest
Onder tijdgeest wordt veelal verstaan de opvattingen die bewust of onbewust het denken en doen van mensen in een bepaalde tijd bepalen. Het betreft opvattingen over het goede, schone en ware. Het begrip tijdgeest hangt dus nauw samen met moraliteit, ethiek, esthetiek en epistemologie (kennisleer).
De huidige tijdgeest zou ook het moderne levensgevoel genoemd kunnen worden. Gevoel is in dit verband wel een juist begrip omdat de tijdgeest wel zijn wortels in filosofische stromingen heeft, maar meestal niet functioneert als coherent filosofisch geheel. Velen zijn vergaand beïnvloed door de tijdgeest, maar hebben zich nog nooit gewaagd aan filosofische bespiegelingen. Hun oriëntatie is dus meer gevoelsmatig dan rationeel. En juist die gevoelsmatige oriëntatie legt de tijdgeest bloot. Juist vooroordelen en premisses openbaren de tijdgeest. De tijdgeest is als koolmonoxide: je ziet het niet en je ruikt het niet, maar ondertussen doet het wel zijn dodelijke werk.
Historische ontwikkeling van de tijdgeest
Om te kunnen doorgronden hoe dit moderne levensgevoel is ontstaan, is het van belang de geschiedenis van het denken over het menselijk bestaan eens nader te bezien. Al in de Griekse Oudheid bestond er een grote tegenstelling tussen aanhangers van het objectivisme en aanhangers van het subjectivisme. Eén van de grootse en bekendste sofisten (ontkenners van het objectivisme) was Protagoras. Hij had zich ongetwijfeld goed thuis gevoeld in het geestelijke klimaat van de eenentwintigste eeuw. Protagoras stelde dat de waarheid een subjectief begrip is. ‘Zoals iets aan mij toeschijnt, zo is het voor mij, maar zoals aan jou, zo is het anderzijds voor jou’ is dan ook een beroemd citaat van Protagoras. De sofisten waren echte realisten die de naakte feiten durfden zien en benoemen. Het waren dan ook de sofisten die het woord moralist als eersten in negatieve zin gebruikten. Velen worden vandaag de dag liever van diefstal beschuldigd dan van moralist te zijn. De sofisten voerden een extreem waardenrelativisme door. Voor de sofist waren zelfbehoud en macht centrale categorieën van denken, hetgeen resulteerde in een harde en meedogenloze samenleving. Hun denken ademt dan ook een geest waarin de ene mens de andere mens een wolf is.
Voor veel tijdgenoten was het duidelijk dat het sofisme een ‘Umwertung aller Werte’ inhield en daarom als volstrekt verwerpelijk gezien moest worden. Plato werd de grote tegenstrever van Protagoras. Plato ergerde zich aan het waardenrelativisme van de sofisten en maakt het begrip deugd de centrale categorie van zijn denken. Voor Plato was de deugd een goddelijke, onveranderlijke, objectieve maatstaf voor wat goed en kwaad is. Plato ging het om de ware essentie, het onveranderlijke wezen der dingen. Socrates voegde daar nog aan toe dat de hoogste waarde een rechtvaardig of deugdzaam leven is. Niet zelfbehoud of macht, maar rechtvaardigheid moet het hoogst na te streven doel in het leven zijn. Socrates was daarin erg praktisch. Hij bedacht het categorisch imperatief, namelijk ‘doe een ander zoals jij wenst dat een ander jou zou doen’. Dit is niet zo maar een optie, nee het is een imperatief, dat wil zeggen een bevel of norm. Het is bovendien categorisch, dat wil zeggen overal en altijd voor een ieder van kracht. Socrates ging daarin zo ver dat hij stelde dat een mens altijd geroepen is rechtvaardig te handelen, zelfs als anderen onrechtvaardig handelen of het je de kop kost. En dat deed het hem dan ook. Het bleef bij Socrates niet alleen bij woorden. Toen zijn opvattingen er voor zorgden dat hij ter dood veroordeeld werd, dronk hij zonder terug te deinzen de gifbeker.
Klassieke deugden
De klassieke deugdenopvatting was met name een ethiek van eer en geweten. Deugdzaamheid een eerbaarheid zijn dan synoniemen. De volgende deugden stonden met name centraal: de Prudentia (voorzichtigheid, wijsheid), de Iustitia (rechtvaardigheid), de Temperantia (matigheid, zelfbeheersing) en de Fortitudo (moed, sterkte). Deze vier deugden noemen we wel de klassieke of kardinale deugden.
De christelijke kerk zou die deugden met drie theologale of christelijke deugden uitbreiden. Namelijk met; Fides (geloof), Spes (hoop) en Caritas (naastenliefde). Het denken van Plato en Socrates sloot makkelijk aan op de joods-christelijke opvattingen. Zo kon het Platoonse idee van de tijdloze essentie van de dingen eenvoudig gecombineerd worden met de notie van de scheppingsordening en het natuurrecht. In de Rooms Katholieke Kerk heeft de deugdenleer een belangrijke invloed gekregen. Dat is niet verwonderlijk omdat het semi-pelagiaanse uitgangspunt dat de mens door de zondeval niet totaal verdorven is zich laat combineren met de notie van de deugd die de mens als eigenschap (habitus) zou kunnen bezitten. In de Reformatie werd echter de plicht benadrukt boven de deugd. De leer van de Reformatie gaat er van uit dat van de mens geen goed meer te verwachten is daar hij in de zonde gevallen is. De habitus (deugd) is dus weg, de mens wordt opgeroepen zich aan de goddelijke normen te houden. Gods wet wordt de mens voor ogen gesteld als de hoge norm waaraan al het menselijke handelen (actus) moet voldoen. De verschillen tussen beide benaderingen waren in de praktijk niet zo groot daar iedere deugd zich ook als plicht laat uitdrukken.
De Verlichting
In de Verlichting gooide men het echter over een geheel andere boeg. In plaats van deugden of plichten centraal te stellen kwamen nu de mensenrechten centraal te staan. Het mag dan ook wel de ironie van de geschiedenis heten dat de op de Verlichting en mensenrechtenethiek geënte Franse Revolutie (1789) eindigde in het schrikbewind van Robbespiere waarbij duizenden het leven lieten onder de guillotine. Het denken in de categorie rechten heeft verstrekkende gevolgen. Het is namelijk een wezenlijk verschil of de mens egoïstisch het blikveld laat vernauwen tot zichzelf en zijn rechten die niet geschonden mogen worden of dat de mens zijn wereldbeeld laat bepalen door de vraag of hij zijn plichten aan anderen wel nakomt. Het behoeft geen betoog hoe funest, ontwrichtend en zeden ondermijnend die egoïstische visie op de mens en zijn rechten is voor een samenleving. Het innerlijk onderzoek van de mens richt zich dus niet op het eigen handelen, maar op de vraag of andere mensen niet in overtreding zijn. In plaats van potentiële dader van onrecht wordt de mens het potentiële slachtoffer van onrecht. Zelfmedelijden is dan ook een typische moderne karaktertrek. Denken over mijn eigen daden zet aan tot gewetensonderzoek, denken over ander mans daden zet aan tot claims om schadevergoeding. Het eerste zet aan tot het vragen van vergeving, het tweede tot het eisen van verontschuldigingen. Het laat zich raden welke vorm van ethiek (plichtsethiek of rechtsethiek), gezien de aard van de mens, het slechtste in hem naar boven haalt.
De verschillen tussen de mensenrechtenethiek, de plichtsethiek en de deugdethiek zijn wezenlijk, zoveel is wel duidelijk. De overeenkomst is echter nog wezenlijker en die wordt nogal eens over het hoofd gezien. De overeenkomst bestaat daarin dat alle drie de vormen van reflectie op goed en kwaad uitgaan van de Platoonse idee van de vooraf gegeven morele orde. De morele orde staat immers vast: deugden zijn universeel, plichten in principe evenzeer evenals rechten, het zijn immers universele rechten. Het zijn in die zin alle drie (deugdenethiek, plichtsethiek en mensenrechtenethiek) vormen van natuurrechtelijk denken. En met die natuurrechtelijke fundering van het onveranderlijke van het wezen der dingen gaat de geestesstroming van de Romantiek breken.
De Romantiek
In de Romantiek wordt voor het eerst sinds de sofisten het idee van moraliteit integraal verworpen. Er is geen objectieve morele vooraf gegeven orde volgens de Romantische filosofische traditie. De centrale notie in de Romantiek is de uniciteit. Romantische waarden zijn: uniciteit, creativiteit, individualiteit en subjectiviteit. Iedere persoon, ieder volk is een unieke en onvergelijkelijke genie. Andere individuen en volkeren hebben maar respect op te brengen voor de uniciteit en mogen de ander dan ook niets opdringen. Moraal is dan niet langer een goddelijke transcendente objectieve meetlat van ethisch handelen, maar moraal wordt gezien als een mogelijk ontwerp of kunstwerk. Moraal is een menselijke schepping. De mens is de uitvinder geworden van goed en kwaad.
De unieke mens, het unieke volk leeft van binnen uit. De mens geeft in zijn leven gestalte aan zijn unieke zelf als aan een kunstwerk. Maar om daarin te kunnen slagen moet hij helemaal in zichzelf keren. Zelfkennis, maar dan in een revolutionair andere betekenis, wordt van het grootste belang. Dit is echter geen zelfreflectie die leidt tot het moreel beoordelen van eigen (of desnoods andermans) daden. Kortom dit is het einde van alle moraliteit. Moraliteit bestaat niet meer. En als moraliteit niet meer bestaat, kan er ook getwijfeld worden aan de bron daarvan namelijk de Schepper. Het “God is dood en wij hebben Hem dood gemaakt” van Nietzsche is de keerzijde van dezelfde medaille als ‘Ik ben een God in het diepst van mijn gedachten’ van Kloos. Toen Dostojewski met deze filosofie in aanraking kwam concludeerde hij dan ook: “Als God dood is, dan is alles geoorloofd”.
Natuurlijk is alles geoorloofd als God dood is. Want dan zijn Zijn Goddelijk gesanctioneerde normen van nul en generlei waarde en moet je het zelf maar uitzoeken. Moraliteit moet immers wel goddelijk gesanctioneerd zijn; anders is de mens zichzelf tot wet en norm. Wanneer de mens het uitgangspunt van denken over moraliteit wordt, brengt dat onvermijdelijk immoraliteit met zich mee omdat de menselijke conditie geneigd is tot alle kwaad. Wanneer de mens het ijkpunt van ethisch denken wordt, vieren subjectivisme en relativisme hoogtij en dan is er geen objectieve meetlat meer voor zowel de vraag naar waarheid als de vraag naar deugdzaamheid. Romantiek, sofisme en postmodernisme wellen uit dezelfde giftige revolutionaire bron van subjectivisme op.
Bij de dood van prinses Juliana kwamen de romantische of postmoderne waarden bijzonder pregnant voor het voetlicht. Juliana was zo’n geweldige vorstin geweest omdat ze lak had aan protocol en aan heilige huisjes en haar eigen gang ging. Ze was zo heerlijk zichzelf. Leven is immers ongebaande paden betreden, taboes doorbreken, anders kijken dan alle anderen, heilige huisjes omverwerpen, met iets volstrekt nieuws komen, steeds breken met het verleden, anders zijn dan alle anderen.
‘Lijkt me heerlijk om zo uniek te zijn dat het absolute eenzaamheid inhoudt.’ De postmoderne mens is een ontwortelde mens.
De historische schets van dit artikel is grotendeels gebaseerd op het boek van Andreas Kinnegin, Geografie van goed en kwaad. In de lezing heb ik zijn gedachten samengevat, geparafraseerd, letterlijk aangehaald of (hoe vermetel) aangevuld. De citaten zijn niet in de tekst aangegeven, dat zou de leesbaarheid niet ten goede gekomen zijn.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 augustus 2018
Criterium | 36 Pagina's