Met de Nood op de Rechte Plaats
“En Hij wederom weggegaan zijnde van de landpalen van Tyrus en Sidon, kwam aan de zee van Galilea, door het midden der landpalen van Dekapolis. En zij brachten tot Hern een dove, die zwaarlijk sprak, en baden Hem, dat Hij de hand op hem legde” (Markus 7:31-32).
Wat een woordenstroom gaat er dagelijks over onze Uppen. Hoe zouden we met elkander om kunnen gaan zonder het gesproken woord? Wat zien ouders uit naar de eerste woordjes van hun kind en wat opmerkelijk is, geliefde lezers: vaak doen we ook moeite om de laatste woorden op te vangen die de stervende nog achterlaat. Begin en einde.
Weinig staan we erbij stil hoe groot een zegen dat het is als we het natuurlijk vermogen hebben gekregen om te spreken; wat een zorg als dit ontbreekt of slechts gedeeltelijk aanwezig is. In bovenstaande tekstwoorden wordt zulk één tot Christus gebracht. Gods Woord zegt: “En zij brachten tot Hem een dove, die zwaarlijk sprak...” De uitleggers leren ons dat zwaarlijk spreken hier wil zeggen: niet kunnen spreken. Zij brengen hem niet alleen, maar doen nog wat meer. Zij baden Hem, zegt de tekst, dat Hij de hand op hem legde.
Ongetwijfeld hebben deze brengers meer in Christus gezien dan de Farizeers en Schiff geleerden waar in het zevende hoofdstuk ook van gesproken wordt. Dezen immers moesten uit de mond van Christus horen dat zij zich met hun hart verre van Hem hielden. Gelijk Jesaja dat reeds had geprofeteerd.
Maar nu deze brengers van de doofstomme, uit het land van Dekapolis nabij de zee van Galilea baden Hem, naar het grondwoord: smeekten Hem. Ook dat was voorzegd, Jesaja 9:49. Wat is nu hun bede? Wat is hun verzoek? Dat Hij de hand op hem legde.
Mogen we door genade hen daarin navolgen? Is er wel eens één opgebonden nood met de geestelijke doofheid van uw betrekkingen, van uw naaste? Is het ons wel eens één last dat onze kinderen, al mogen ze wel bij hun verstand zijn, toch nog niet een woord tot eer van God ooit hebben gesproken? O geliefden, wat is er een Goddelijk wonder in ons aller leven nodig. We gaan als beeiden daarheen. Zorgeloos, indrukkeloos, in geestelijk opzicht gelijk aan deze doofstomme, hij staat er bij maar hoort niets en kan niets zeggen; toch daar is arbeid voor hem. Mocht het ons eens aangrijpen en in de schuld brengen wegens onze oppervlakkigheid aangaande de nood van onze medemens. Omdat we het voor onszelf niet gevoelen wat nodig is, daarom, geliefden, is er ook geen werk met een ander. Als het bij een ieder persoonlijk waar gaat worden wat Gods Woord zegt aangaande onze ellendestaat en dat we daar nu uit verlost moeten worden, dan zou het gebed vermenigvuldigen. Zij wisten waar ze moesten zijn. Het was hun ongetwijfeld bekend gemaakt. Zo, lezers, is ons ook al menigmaal de weg aangewezen. We zijn niet onwetend.
De landpale van Dekapolis was een Streek voornamelijk in het Overjordaanse gelegen. Wij lezen in Matt. 4:25 dat de scharen ook uit die Streek Hem volgden. En de van de duivel bezetene die door Christus werd genezen in Markus 5 kreeg van Hem de opdracht naar zijn huis terug te keren tot de zijnen en daar te boodschappen wat grote dingen de Heere hem gedaan had; dit werd zijn werk in het land van Dekapolis. Dus te midden van deze 10 Griekse Steden in het Overjordaanse was het werk Gods niet onbekend. Zo ook, geliefden, wij kunnen weten wie de Heere was in onze omgeving, misschien wel uw naaste familie, die nu reeds juichen voor Gods troon, uit genade zalig geworden, met en voor u gebeden, u vermaand, onderwezen en geen moeite was hun te ved.
Hoe moet het ons beschuldigen wat we dan lezen in onze tekst: ..en baden Hem dat Hij de hand op hem legde. Dat wordt nooit tevergeefs aan de Heere gevraagd. In Jes. 45:19 roept de Heere Zijn afgeweken volk toe: “Ik heb tot het zaad van Jacob niet gezegd: Zoekt Mij tevergeefs..”
Zouden we dan geen voorbeeld nemen aan deze mensen die de doofstomme brengen op de enige plaats waar hij geholpen kan worden? Is de Zone Davids niet de machtige om ook ons te geven wat Hij aan deze zal gaan doen?
Om dan met geopende oren te horen onder de verkondiging van Gods Woord dat we verloren liggen in Adam, doch behouden kunnen worden door Christus. Wet en Evangelie zal dan ons hart bereiken en ons leven vernieuwen. Dan zal op Gods tijd onze tong de lof des Heeren vermelden. Dit volk heb Ik Mij geformeerd, zij zullen Mijn lof verteilen. Om dan ook onze naaste de dienst des Heeren aan te prijzen als een liefdedienst. Om door geloofsoefening Christus’ voetstappen te leren drukken door bezaaide en onbezaaide wegen en eenmaal met al de gekochten in God-Drieenig te eindigen. Amen.
Gij toch, Gij zijt hun roem, de kracht van hunne kracht;
Uw vrije gunst alleen wordt d’ere toegebracht;
Wij steken ’t hoofd omhoog, en zullen d’eerkroon dragen.
Door U, door U alleen, om’t eeuwig welbehagen;
Want God is ons ten schild in’t strijdperk van dit leven,
En onze Koning is van Isrels God gegeven. (Ps. 89:8)
Ds. de Leeuw dient de Gereformeerd Gemeente te Barneveld, Nederland.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 september 1993
The Banner of Truth | 24 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 september 1993
The Banner of Truth | 24 Pagina's