Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het Huis Des Heeren

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Huis Des Heeren

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

“Ik verblijd mij in degenen die tot mij zeggen: Wij zullen in het Huis des Heeren gaan.”

Psalm 122 is een lied van David, de man naar God’s harte, die ook genoemd is (en zeer terecht) de liefe-like in psalmen.

Gods kind en knecht schrijft over de dagen dat Israels volk nog niet gedeeld was in het twee — en tien — stammen rijk. Ongescheiden en ongescheurd gaat het volk des Heeren op naar Jeruzalem, de stad des grote Konings, om daar in Zijn Huis te mogen verkeren.

Wat zou het een voorrecht zijn, als alles wat bij elkander behoort, ook in deze tijd nog eens éen van hart en zin, mocht samenkomen en samenwandelen, en optrekken naar het Huis van Sions Koning.

Onder wat namen ligt Gods Kerk op aarde verdeeld en verscheurd, ook in ons vaderland. Hier, waar Neerlands Sion eens zo rijk heeft gebloeid, is de kerk in brokken en stukken uiteengevallen, en er wordt zo weinig gekend van de waarachtige blijdschap des geloofs, die alleen uit genade om Christus’ wil geschonken wordt aan hen die ware zielsbehoefte hebben om de Heere te smeken om de vrede van Jeruzalem.

Driemaal per jaar ging Israels volk op naar Gods heiligdom, namelijk met Paasfeest, Pinksterfeest, en Loofhuttenfeest — naar die plaats die de Heere ver-koren had, om aldaar voor Zijn aangezicht te verschijnen. “Ik verblijd mij” zegt de dichter, “in degenen die tot mij zeggen: Wij zullen in het Huis des Heeren gaan.” Het kan ook gelezen worden: “Ik verblijd mij onder degenen....”

De dichter is niet alleen verblijd in hen die opgaan, maar hij behoort bij hen, en is blijde met de feest-houdende menigte. Hij acht het een voorrecht om bij hen te behoren.

Is het ons ook wel eens een voorrecht om op te gaan naar de voorhoven des Heeren? Of is het alleen maar sleur? Of omdat we van vader en moeder nu éenmaal moeten gaan?

Och, dat het nog eens zo werd, dat het de begeerte werd van onze zielen om op te gaan. Hoevelen zijn er niet, die niet meer kunnen, en toch nog zo graag zouden willen! Hoevelen zien in hun latere leven pas wat ze gemist hebben, door de deuren van Gods Huis voorbij te lopen.

Er kunnen tijden zijn dat de kerk in grote zielebenauwdheid daar henen gaat, en dat de Heere in Zijn huis hun moeiten en omstandigheden laat verklaren, of dat ze een weinig bemoedigd worden in het strijdperk van dit leven —ja, zelfs zieleraadsels verklaard mogen worden. Dan mogen ze van harte zeggen: “Het was ons goed om aan die plaats te zijn!”

Het kan ook zijn dat alles wat ze horen in de kerk ons veroordeelt en dat we moeten bekennen: “Heere, ik ben Uw gramschap dubbel waardig.” Maar het kan ook zijn dat een pelgrim op de levensweg ’s Maandags al weer uitziende is naar de volgende Rustdag, om’s Heeren voorhof in te mogen gaan. “Hoe liefelijk zijn, Heere, Uw woningen!”

David was in heilige vervoering vanwege de aanblik van Jeruzalem, de stad des vredes — en dan bovenal in het heiligdom te mogen ingaan, daar waar de Heere woont, en vanwaar Hij van gunst en vrede spreekt tot Zijn kinderen. Ja, dan kan zalige blijdschap het hart vervullen, als nog eens gehoord mag worden van de weg van vrije genade, van het wonder dat God Zijn Christus zond in een vervloekte wereld, opdat zij deelgenoot mochten worden van dat heil dat Hij alleen verwierf voor dood en doemschuldigen. Dan hoeven we niet op losse gronden zaliggesproken te worden, maar dan leert Sion dat we in Adam doodgevallen zijn en dat er door genade nog een weg ter ontkoming is.

Dat is een andere vreugde dan de wereld in haar feesten en plezieren biedt. Het genot dat daarin gesmaakt wordt, laat altijd een bittere nasmaak na. Het vervult het hart niet, en eenmaal zullen we het beklagen — hoort ge, ook jongen mensen — als we ons leven beneden hebben gezocht. Want in werkelijkheid eten we ons de dood aan de zonde.

Groot is het als we met de zanger van de oude tijd getuigen mogen: “Wij zullen in het huis des Heeren gaan.” Daar wordt een hongerige niet teleurgesteld; alhoewel zoéen wel teleurgesteld kan worden in zichzelf. Zo moeten we van onszelf leren afzien en het leren verwachten van de hemel van waar alle goede en volmaakte giften alleen maar komen kunnen.

Het schijnt tegenstrijdig te zijn en toch is het zo waar: Wie het niet meer van zichzelf kan verwachten, maar op Hem, de Koning der Kerk, door genade het oog mag slaan, die mag wel eens met blijdschap in het Huis des Heeren gaan.

Zalig om niets te worden en te wezen in ons eigen oog voor God. En onthoudt het maar: Jezus Christus kwam in de wereld om de zondaars zalig te maken.

Die echt zondaar mag worden daar kwam Hij voor in de wereld en daar is Hij nu voor in de hemel om een plaats te bereiden.

Ds. A.W. Verhoef is predikant van de Gereformeerde Gemeente te Beekbergen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 september 1992

The Banner of Truth | 28 Pagina's

Het Huis Des Heeren

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 september 1992

The Banner of Truth | 28 Pagina's