De Laatste Ure
“Kinderkens! het is de laatste ure.”
Waarom schreef de apostel Johannes dit bovenstaande Schriftgedeelte? Is het omdat hij meende dat weldra de dag zou komen dat de Heere het laatste oordeel uit zou voeren? Omdat hij dacht dat het einde aller dingen zeer spoedig nabij was? Of dat hij geloofde dat weldra de Rechter voor de deur zou staan om de wereld te richten?
Neen, lezer en lezeres, dat wist Johannes wel beter. Want er moesten eerst nog allerlei dingen gebeuren voordat het wereldeinde komen zou. Denk alleen maar aan het feit dat over de ganse wereld het Evangelie gepredikt moest worden, voor en aleer de Heere zou komen op de wolken des hemels.
Het is waar dat de apostelen en later ook de apostolische vaders (die na de apostelen leefden) dichter bij de komst des Heeren leefden dan de mensen van onze tijd. Hoewel, zoals pasgeleden met de lichte aardbeving in ons vaderland, men wel even bevreesd is, men gaat door. Immers, nu is het geworden: Laat ons eten en drinken en vrolijk zijn, want morgen sterven wij. Het is nu geworden: Laat ons zoveel mogelijk van dit leven trachten te halen, en wat na ons komt dat zullen we maar afwachten. Ja, ook onder Gods kinderen is weinig dat verwachten van de komst des Heeren. Want dat zou eigenlijk het groot verlangen moeten zijn.
Maar waar heeft Johannes, die geliefde knecht des Heeren, het dan over, als hij niet bedoelt dat de tijd van het einde aanstaande is? Luister: Hij heeft het over de laatste bedeling; over de laatste periode van het bestaan van deze wereld; over de eindtijd, waarin wij leven.
De eerste tijdsperiode was van Adam tot Mozes, toen er nog geen beschreven Wet des Heeren was, en ook geen beschreven Woord van God.
De tweede periode was de tijd van Mozes tot Christus, de Koning der ere, Die kwam om alle gerechtigheid te vervullen.
De derde of laatste periode is de tijd van Christus’ komst en wat daarop volgde, namelijk, toen Hij de Wet vervulde en een eeuwige gerechtigheid heeft aangebracht — een gerechtigheid waarvan een levende Sioniet de profijten mag verkrijgen, als de ogen er tenminste voor geopend mogen worden.
Johannes heeft het over deze laatste periode. In deze tijd leefde hij, en leven wij ook. Maar dit woord houdt dan ook een ernstige waarschuwing in: “Kinderkens, het is de laatste ure!”
Wat de wereld ook doet, hoe ook de ene geweidige uitvinding na de andere het mensdom overrompelt en schier verbijstert, hoe groot de ontzettende macht van Satan zieh al meer openbaart, het zijn voorboden van het naderende einde — ook de lauwheid in het leven van Gods kinderen. Wanneer mag het eens gehoord worden: “Kom Heere Jezus, ja, kom haastiglijk?”
Och, we zijn zo verkleefd geworden aan de dingen dezer wereld; en er is zo weinig heimwee om in het beginsel en ook verder meer van de Enige Zaligmaker nodig te hebben, dat we wel zouden mogen beven! De wereld zegt: “Waar is de dag Zijner toekomst?” Het is alsof ze zeggen: “Het blijft als het is en we maken ons nergens ongerust over.” Koud en dood gaat de grote massa daarheen. Dodelijk gerust, ook met een handvol eigenwillige godsdienst, tracht men zieh het leven aangenaam te maken.
Letten we door genade op de tekenen der tijd, dan moeten we toch wel erkennen dat we met rasse schreden naar de voleinding gaan. De mens gaat door, maar de Heere gaat ook door. Een feit is, als God ons de ogen opent, dat we moeten erkennen, mocht het zijn met ootmoed: de liefde van velen is op een ontstellende wijze aan het verkouden.
Johannes wijst de discipelen eigenlijk op de voorbereiding van de grote dag der dagen, een doorluchtige dag. En dan zal aller oog Hem zien.
Hij spreekt Sion aan als “kinderkens.” Wat een tere ernstige klank ligt in dat woord. Hij zegt eigenlijk: Geef toch acht, let toch op. Straks is deze bedeling voorbij. En dan past ons de vraag, de indringende vraag: “Zijt ook gij bereid?” Wat zal daarop ons antwoord zijn?
Promise
“Blessed are the dead which die in the Lord.” — Rev. 14:13b
This is the sweetest promise to be found in the Word of God. It is true, there are many promises for God’s people which are already fulfilled during their lifetime, but that does not wipe away all their tears! “If in this life only we have hope in Christ (and have nothing to hope for hereafter), we are of all men most miserable” (1 Cor. 15:19). This is often, and rightly so, the complaint of God’s persecuted and troubled people.
On the other hand, they sometimes say, “Even if there were no reward for me after death, I would choose to serve the Lord Jesus. Were I to be in hell, as I deserve, yet my desire is to belong to Jesus and His people.” Yet God does encourage His people with the promise of eternal rest and bliss. After all, how could they who have gone to be executed be so courageous when they were burned at the stake, if the crown of glory had not shone forth in all its splendor before their eyes?
— Rev. Joh. Groenewegen
Ds. A.W. Verhoef is predikant van de Gereformeerde Gemeente te Beekbergen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 augustus 1992
The Banner of Truth | 28 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 augustus 1992
The Banner of Truth | 28 Pagina's