DAT U HEDEN GEBOREN IS
Lukas 2:11
Part I
Wat ik hier boven schreef, is een gedeelte van “de blijmare des Evangelies”, door een engel verkondigd aan de herders in de velden van Bethlehem-Efratha. In die veelbetekenende boodschap is van de hemel verklaard, waarin het Evangelie bestaat en wat erin opgesloten ligt. Zonder opsmuk, en in geen hoogdravende woorden, maar op de eenvoudigste wijze wordt ons daar meegedeeld, wat eigenlijk “Kerstfeest” betekent. Och dat het de Heere behagen mocht uit vrije souvereine ontferming ons door Zijn Heilige Geest vatbaar te maken voor die verkondiging. Hoe eenvoudig het ook is, het is voor de wijzen en verstandigen verborgen, maar het wordt “de kinderkens” geopenbaard. Dus we moeten “kind” zijn om er iets van te leren kennen.
Een zeker deel van de wereld is de laatste weken van het jaar overdruk met allerlei voorbereidingen om kerstfeest te vieren. Straten worden versierd, huizen gedecoreerd, kerstbomen gekocht, en neergezet zowel in schouwburgen, herbergen, publieke gebouwen, huizen, ziekenhuizen, zelfs gevangenissen, en ook in verschillende kerken zijn allerlei versieringen aangebracht. Wat een geld wordt er besteed voor allerlei geschenken, en wat wordt zulk een dag doorgebracht in vleselijk genot. Het schijnt van jaar tot jaar erger te worden en zo toe te nemen dat helaas de meeste kinderen van kerstdag niets meer afweten, dan dat het de dag is, dat ze allerlei cadeaus ontvangen, goed eten en drinken, en dat zulk een dag in allerlei werelds vermaak en ijdelheid doorgebracht wordt. En dat blijft niet alleen beperkt tot kinderen, ach neen, hoevele getrouwde en oudere mensen zijn er niet, die geen gedachte meer hebben van het grote heilsfeit dat op die dag herdacht wordt. Omdat er in het algemeen in de harten niets meer van gevonden wordt, daarom is het in de huizen niet anders dan wereld en nog eens wereld. Dat heidens gedoe dringt meer en meer door, en de eigenlijke betekenis van het Kerstfeest komt steeds meer op de achtergrond. Werkelijk we mochten wel uitroepen: Och, dat mijn hoofd water ware!
Wat zal toch het einde zijn! Met vrees en beven mag ons hart wel vervuld zijn. Een geest van materialisme en wereldgelijkvormigheid gaat de kerk meer en meer vervullen en Gods Geest wordt steeds meer weggebannen. De bestraffende man in de poort wordt doodgetrapt en de godsdienst naar de mode van de tijd en van de wereld viert hoogtij. Menselijk gesproken is het een geest die niet meer te keren is. Lot was ook zover meegevoerd en afgevoerd dat hij in de poort van Sodom zat, maar toch kwelde hij zijn rechtvaardige ziel nog. Hij ging er toch nog onder gebukt. Maar wat is het nu over het algemeen, in ons eigen hart, in ons eigen huis, in onze gemeente?
Het oordeel begint van Gods huis. De duivel zou niet zoveel te zeggen hebben, als er wat van Christus in ons hart was, en de wereld zou de overhand niet krijgen als de vreze Gods beoefend mocht worden Het enige dat nog hoop kan geven, is dat God nog kan ingrijpen en verandering kan geven. Maar anderzijds, dan wordt het steeds donkerder en benauwder. Het is wel te vrezen dat wij leven aan de vooravond van de grote afval, die naar Gods Woord aanstaande is. Waar zijn de gezinnen waar nog over God en Zijn Woord gesproken wordt en waar de vreze Gods nog heerst; waar nog een dam mag zijn tegen de stroom des tijds? Zeker er zijn nog wel gezinnen waar godsdienst is; gehele gezinnen zijn zogenaamd bekeerd, maar waar men tegelijkertijd de wereld dient in de hoogste trap. Het is waar, mijn geliefden, dat de Heere in Zijn Woord zegt, dat er niets nieuws is onder de zon, maar toch vraag je jezelf wel eens af, zou er wel ooit zulk een gevaarlijke tijd geweest zijn, als de tijd die we thans beleven! Aan de ene kant een verharding in de zonde en aan de andere zijde een geslacht dat rein is in zijn ogen, maar van zijn drek niet is gewassen. Gelovige ouders en gelukkige kinderen, allemaal in het verbond, maar er nooit buiten gestaan, nooit ongelukkig geweest; roemen in Christus, maar nooit om God verlegen geweest.
En die ouders hebben ook geen last met hun kinderen. God wat en de wereld wat, dan laat de duivel ons wel met rust. Maar waar God alles is en de wereld niets, daar is het oorlog, daar is het meer hel dan hemel. Daar is het niet zo gemakkelijk, Daar komt alles tegenover elkaar te staan, tenzij dat de Heere beslag op de harten komt te leggen. Er zijn door Gods goedheid nog uitzonderingen, maar in het algemeen staat het er droevig bij. God bemoeit zich met weinig mensen in de dagen die wij beleven en het enige wat de meeste mensen nog van “waarheid” horen, dat is in de kerk, maar anders is er geen lust en geen tijd meer om Gods Woord te onderzoeken. Ik schreef: geen lust en geen tijd, want als er lust was, dan zou er ook tijd zijn. Dat weten allen wel, die door God zijn geroepen uit de wereld en uit de zonde, toen de liefde Gods in hun hart werd uitgestort, toen zij “lust” kregen om de Heere te vrezen. Toen dood en eeuwigheid op hun hart gebonden werd. Toen ze gevoelden en beseften door de overtuiging van de Heilige Geest, dat ze zonder God in de wereld waren. Toen was er altijd tijd om te zuchten, om te lezen, om naar de kerk te gaan enz. Toen kon alles.
Och dat de Heere mijn pen mocht besturen en nog een weinig licht mocht geven om nog iets over de rechte en ware betekenis te schrijven van dat doorluchte heilsfeit wat wij thans nog mogen herdenken. Wij lezen in Jakobus 1:17: “Alle goede gave, en alle volmaakte gift is van boven, van de Vader der lichten afkomende, bij Welke geen verandering is of schaduw van omkering”. Christus is de onuitsprekelijke gave Gods: en Hij is de grootste Gift, Die ooit geschonken is. Met geen woorden kan het ooit uitgedrukt worden. Zovele jaren mochten wij door Gods genade er iets van zeggen, doch de vraag komt meer en meer op: zouden wij er wel ooit iets van gezegd hebben. Ja, het loopt met ons maar laag af. Heel anders dan dat wij ons voorgesteld en het verwacht hadden. O wanneer het over God en goddelijke zaken gaat, over de verborgenheden van het evangelie, dan worden wij wel gewaar hoe arm, hoe onkundig en hoe dwaas wij zijn. Het is een wonder als de hemel van tijd tot tijd nog wat geeft, maar anders was het al voor jaren tot een eind gekomen. Wie roemt, roeme in den Heere!
Als het waar mag zijn, dan staan wij nog maar aan het begin, of dan moeten wij er nog aan beginnen. Het wonder van de menswording van de Zoon is onbegrijpelijk, onbevattelijk, ondoorgrondelijk, ja oneindig. De grootste godgeleerden op de wereld die werkelijk van God geleerd zijn, zullen wel moeten bekennen: de helft is er mij niet van aangezegd, Neen niet de helft, maar het miljoenste is mij er niet van bekend. Wij hebben geen begripsleer maar een geloofsleer. God is groot, en wij begrijpen het niet. In onze dagen zeggen velen, wat wij niet kunnen begrijpen dat geloven wij niet. Verschrikkelijk is zulk een taal, Godslasterlijk en Godonterend. Gods arme volk mag er zich wel eens in verblijden, te geloven in God, Die onbevattelijk en onbegrijpelijk is. Aanbiddelijk Opperwezen, Die God is onze zaligheid. Wij zullen er nooit mee aan het einde komen. Het lag van eeuwigheid in Gods besluit en voornemen als een vrucht en openbaring van Gods eeuwige liefde om Zijn Zoon in de wereld te zenden. Neen, het is in het hart van geen mens ooit opgekomen en opgeklommen. Maar het was Gods eeuwige wil en welbehagen. God heeft van eeuwigheid gedachten des vredes en niet des kwaads gehad. Omdat God Zichzelf liefheeft en bemint, heeft het Hem behaagd om Zijn Zoon te verkiezen tot Borg en Middelaar en Hoofd Zijner uitverkorenen. God wilde Zichzelf verheerlijken, Zijn Beeld herstellen, Zijn deugden verheerlijken in het zaligen van zondaren. Zijn raad volvoeren, Zijn Naam verhogen, door de diepte van onze val, opdat Hij Zijn eer zal behouden en eeuwig de eer zal ontvangen van degenen, die naar Zijn eeuwig voornemen zijn geroepen.
God heeft alles gewrocht om Zijns Zelfs wil, tot Zijn eer en heerlijkheid. Begrepen kan het nooit worden door nietig zondig stof en as, gelijk wij zijn, maar wel “bewonderd” door al degenen die de Goddelijke natuur deelachtig zijn geworden, en die door de genade des Heiligen Geestes op die verheerlijking betrekking hebben gekregen; en wat ook het hoogste doel, maar ook de verlustiging van hun leven wordt. De engelen hebben gezongen: “Ere zij God in de hoogste hemelen”. En de herders zijn wedergekeerd verheerlijkend God over alles wat zij gehoord en gezien hebben. Ja wij lezen in Jes. 43:21: Dit volk heb Ik Mij geformeerd, zij zullen Mijn lof vertellen. Gods volk wordt verwaardigd, hier bij aanvang en straks voor eeuwig en volkomen, om met die Gave, en met die Gift in God te eindigen.
Maar dat spreekt vanzelf, dan zal het wat anders moeten zijn dan een verstandelijke beschouwing en een historische kennis in ons leven. Bij duizenden en tienduizenden zijn er in onze dagen, die (laat ik het maar neerschrijven zoals het is) een onbekende god danken voor hetgeen zij nooit gekregen hebben. Er zijn wat mensen die hun mond vol hebben over een lieve Heere Jezus, maar die helaas nooit het minste besef hebben gehad wie Hij is, en wat Hij is. O, wat een verdwazing en verblinding onder zovelen, die nooit van dood levend zijn geworden, en die nog nooit met God in aanraking zijn gekomen. Nog nooit een verbroken hart en een verslagen geest hebben gehad, nog nooit in waarheid om God verlegen zijn geweest, nooit beseft wat het is tegen God gezondigd, en nimmer gevoeld wat het betekent om God kwijt te zijn. O wat een diep treurige toestand. De Waarheid zegt het ons zo duidelijk, dat de natuurlijke mens niet begrijpt de dingen die des Geestes Gods zijn. Zij zijn hem een dwaasheid, en hij kan ze niet verstaan.
En op een andere plaats lezen wij het getuigenis van de Heere Jezus Zelf: dat het voor de wijzen en verstandigen verborgen is, maar dat het de kinderkens is geopenbaard. Werkelijk er is geen persoon zo verborgen voor ons van natuur, als de Heere Jezus Christus. Zullen wij Hem ooit persoonlijk kennen, dan moet er een persoonlijke openbaring van Hem aan ons, en in ons geschonken worden. Zie Matth. 16:17 en Gal. 1:15–16. Zelfs Johannes de Doper bekende tot tweemaal: “En ik kende Hem niet”. Ook aan hem moest Hij geopenbaard worden van de hemel, door de inwendige verlichtingen des Heiligen Geestes. Denk ook aan de Samaritaanse vrouw in Joh. 4:26. Ook aan de blindgeborene in Joh. 9:36 die antwoordde en zeide: Wie is Hij, Heere, opdat ik in Hem mag geloven. En Saulus op de weg naar Damascus: Handel. 9:5: Wie zijt Gij, Heere!
Maar ook daarenboven er is ook geen persoon, die minder begeerd wordt dan de Gegevene en Gezondene des Vaders. Hij kwam tot het Zijne maar de Zijnen hebben Hem niet aangenomen; Joh. 1:11. En wij lezen in Jes. 53:2–3: Hij had geen gednante noch heerlijkheid als wij Hem aanzagen, zo was er geen gestalte dat wij Hem zouden begeerd hebben. Hij was veracht en de onwaardigste onder de mensen: een man van smarten en verzocht in krankheid; en een iegelijk, was als verbergende het aangezicht voor Hem. Hij was veracht, en wij hebben Hem niet geacht. Het Evangelie dat Christus tot inhoud heeft is een ergernis voor de Jood en een dwaasheid voor de Griek, maar hen die geroepen zijn een kracht Gods tot zaligheid. I Kor. 1:23–24. En zal het wel wezen met ons op weg en reis naar de eeuwigheid, dan zullen wij door de verlichtende en ontdekkende bediening van God de Heilige Geest, die Jood en die Griek in ons eigen hart leren kennen tot een innerlijke vernedering en smart van onze ziel, vanwege de diepte van onze val en de duisternis van ons verstand. Wij weten nergens vanaf tenzij wij van God geroepen worden.
Pilatus zei in verlegenheid: Wat moet ik met Jezus doen? En zo is het bij de mens van nature hetzelfde. Er wordt onder de godsdienstige wereld en mensen wel veel over de Heere Jezus geschreeuwd, maar hoe weinigen zijn er die om Hem schreeuwen, die in waarheid om Hem verlegen geworden zijn. Och, er kan niet genoeg de nadruk opgelegd worden in de tijden die wij beleven, dat de mens eerst van dood levend gemaakt moet worden; overtuigd door Gods Geest van zonde, gerechtigheid en oordeel; dat de Wet een tuchtmeester tot Christus is en dat de Geest des oordeels en der uitbranding ons geschonken moet worden, zal er ooit plaats in ons hart komen en zijn voor de Persoon des Middelaars en voor de bediening van de Borg des Verbonds. Het is toch alleen die dierbare Heilige Geest, die Christus verheerlijkt in het hart der uitverkorenen en Die ons tot die gezegende kennis brengt. Het is geen vrucht van onze akker, om onszelf die kennis te geven. De Heere is zo vrij en souverein in al Zijn handelingen. Sommigen worden in een korte tijd tot die kennis gebracht, terwijl anderen jaren en jaren zo maar omdolen, op wie het van toepassing is: en Hem zagen zij niet. Laten wij toch onszelf niet bedriegen voor de eeuwigheid en onzelf wat wijs maken. Het einde zal toch zo vreselijk wezen, als wij met een leugen in onze hand voor God moeten verschijnen, en Christus zal zeggen: Ga weg, Ik heb u nooit gekend. Er moet wat gekend worden, wat bovennatuurlijk, Goddelijk en wonderlijk is. Als wij nooit uit de dood geroepen zijn tot het leven, nooit hebben leren kennen, dat wij tegen God gezondigd hebben, dat wij Gods Wet hebben overtreden, dat wij onszelf buiten God gezondigd hebben, dan kan er geen betrekking op Christus zijn. God verspilt Zijn genade niet. Genade wordt alleen maar verheerlijkt aan schuldige, verdoemelijke en verloren zondaren. Als we geen kennis van Adam hebben gekregen en het nooit persoonlijk in ons leven beleefd is: Vervloekt is een iegelijk die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen, heeft Christus voor ons geen betekenis. In Adam verloren, en door Mozes vervloekt, dan zullen wij leren: De wet is door Mozes gegeven; de genade en de waarheid is door Jezus Christus geworden. Joh. 1:17.
Wij lezen in Ps. 65:10: Gij bezoekt het land, en hebbende het begerig gemaakt, verrijkt Gij het grotelijks, de rivier Gods is vol waters; wanneer Gij het alzo bereid hebt, maakt Gij hunlieder koren gereed. Op een zeer eenvoudige wijze maar tevens vol van majesteit en heerlijkheid, is dat alles vervuld en bevestigd in de geboorte van de Heere Jezus. Maar wanneer de volheid des tijds gekomen is, heeft God Zijn Zoon uitgezonden, geworden uit een vrouw, geworden onder de wet. Gal. 4:4. en in Luk. 2:6–7 staat er geschreven: En het geschiedde als zij daar waren, dat de dagen vervuld werden dat zij baren zou. En zij baarde haar eerstgeboren zoon.
(Wordt vervolgd)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van maandag 1 december 1980
The Banner of Truth | 20 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van maandag 1 december 1980
The Banner of Truth | 20 Pagina's