Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE VERSCHIJNING AAN MARIA MAGDALENA

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE VERSCHIJNING AAN MARIA MAGDALENA

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Jezus zeide tot haar: Maria! Zij, zich omkerende zeide tot Hem: Rabbouni, hetwelk is gezegd: Meester!

Het is nog zeer vroeg in de morgen wanneer enkele vrouwen, onder wie ook Maria Magdalena, zich naar het graf van Jezus begeven. Zij hebben specerijen bereid om het lichaam van hun Meester te zalven. Hun harten zijn nog vol van al hetgeen de laatste dagen gebeurd is; de Meester is van hen heengegaan. Zij hebben Zijn bitter lijden aanschouwd, waarop de dood tenslotte volgde. Nu gaan zij als voor het laatst de Meester eer bewijzen; neen, zij zullen Hem nooit meer kunnen vergeten, hoewel het schijnt dat Hij voorgoed van hen is heengegaan.

Maar als zij dan bij het graf gekomen zijn, zijn zij plotseling zeer ontsteld. De steen die het graf toesloot, is afgewenteld van het graf. In haast gaat Maria terug naar Petrus en Johannes, om het hen te vertellen wat zij gezien heeft. “Zij hebben de Heere weggenomen uit het graf, en wij weten niet waar zij Hem gelegd hebben!”, zo is haar droeve klacht. Dan gaan de discipelen mee naar het graf, en ook zij zien het dat de steen is afgewenteld en dat het lichaam van de Meester er niet is. Maria blijft tenslotte met al haar verdriet alleen achter, ook de discipelen verlaten haar. Doch als zij zich dan bukt om in het graf te zien, ziet zij twee engelen, die haar aanspreken. “Vrouw, wat weent gij?”, is hun vraag. Diep bedroefd antwoordt zij hen: “Omdat zij mijn Heere weggenomen hebben, en ik weet niet waar zij Hem gelegd hebben”. Dan ziet zij plotseling iemand achter zich. Weer vlamt haar hoop op. Misschien weet de hovenier het waar de Heere gelegd is, zo denkt zij. Ook Hij vraagt, waarom zij zo weent; misschien heeft Hij Hem weggenomen . . .

Doch dan openbaart de levende Verlosser Zich aan haar; Hij spreekt slechts een woord: “Maria”! Dan ziet zij Hem voor zich, haar Meester, van Wie ze dacht dat Hij dood was en Die zij alleen kende in Zijn vernedering. In dat ene woord ligt voor haar een onuitsprekelijke vertroosting. Zij ziet Hem nu in de staat van Zijn verhoging, als de triumferende en verheerlijkte Middelaar, Die de dood overwon om ook voor haar het eeuwige leven te verwerven Dan scheuren de nevelen en valt zij in aanbidding aan Zijn voeten neer. Haar liefde is sterker geweest dan de dood; en nu zij Hem weer als Overwinnaar van de dood mag ontmoeten, wil zij zich als het ware voor eeuwig voor Hem buigen en Hem nooit meer loslaten. Zij wil in aanbidding Zijn voeten kussen. Doch de Heere Jezus wijst dit af; “Raak Mij niet aan, want Ik ben nog niet opgevaren tot Mijn Vader”. Het is niet meer als voorheen, de Heere zal niet meer dezelfde aardse omgang met Zijn discipelen hebben als voorheen. Straks zal Hij als de verheerlijkte Immanuel Zijn plaats innemen op Zijn troon, aan de rechterhand Zijns Vader.

Maria moet leren dat niet de lichamelijke tegenwoordigheid van de Meester, doch de geestelijke gemeenschap met Hem, tot zaligheid van haar ziel zal zijn. Hij moet als Borg verschijnen voor het aangezicht van Zijn Vader en van Zijn hemel troon straks Zijn Geest uitgieten over de Zijnen. Van die hemeltroon zal Hij Zijn gemeente beschermen tegen al Zijn en haar vijanden.

En dan krijgt Maria de opdracht om de blijde boodschap van het heil dat zij gezien heeft, aan de discipelen te gaan brengen; “Maar ga heen tot Mijn broeders, en zeg hun: Ik vaar op tot Mijn Vader en uw Vader en tot Mijn God en uw God.” Welk een onuitsprekelijke liefde van Christus, dat Hij Zijn discipelen die Hem in Zijn bange nood alleen lieten, Zijn broeders noemt! Geen verwijt komt over Zijn lippen, Hij noemt hen niet grootsprekers of lafaards, maar broeders. Eindeloze liefde, dat Hij Zich niet schaamt hen broeders te noemen.

Maria moet nu aan de discipelen gaan vertellen van haar wonderlijke ontmoeting met de opgestane Levensvorst. Zij mag hen ermede vertroosten dat Hij hen die om Hem treuren, Zijn broeders heeft genoemd, en dat Hij werkelijk nog Dezelfde is, maar nu nog veel heerlijker dan voorheen. Zij mag ook vertellen dat Hij Zijn Vader ook hun Vader noemt.

Het is opmerkelijk dat Christus niet spreekt: tot onze Vader. Daar is echter alle reden voor, omdat Hij des Vaders Zoon is door eeuwige generatie en het voor de discipelen gold dat God in Christus hun Vader wilde zijn door adoptie. De Apostel Paulus leert ons dat duidelijk in Romeinen 8:15: “Want gij hebt niet ontvangen de geest der dienstbaarheid, wederom tot vreze; maar gij hebt ontvangen de Geest der aanneming tot kinderen, door Welken wij roepen: Abba, Vader.”

De Heere deelt Maria, en door haar ook Zijn discipelen mede, dat Hij heen zal gaan, om hun een plaats te bereiden in het Vaderhuis en aan het Vaderhart. Welk een heerlijke evangelieboodschap voor de discipelen, die daar in droefheid nederzitten. De Heere is waarlijk opgestaan, Hij leeft tot in alle eeuwigheid en zal als het levengevend Hoofd van Zijn gemeente, die gemeente vergaderen en beschermen, tot aan het einde der wereld.

In de verhoging van de Middelaar ligt de vaste grond van de levendige hoop, dat al de kinderen Gods eens in Zijn heerlijkheid zullen delen. Hij wil in Christus een genadige Vader, een machtige Beschermer en een alwijze Bestuurder zijn, voor een mensenkind dat zich van Hem heeft afgewend met een eeuwigdurende vijandschap. Een volk dat uit zichzelf nimmer naar Christus zou gevraagd hebben, wordt verwaardigd deel te hebben aan de gemeenschap met Christus en door Hem met de Vader.

De discipelen moeten geen aards Messiasrijk verwachten. Het koninkrjk van Christus is niet van deze wereld; Hij heeft het Zijn discipelen voorzegd, dat zij in de wereld verdrukking zouden hebben. Neen, het is voor Gods volk hier op aarde het land der ruste niet. Het is slechts een voorbereidingstijd voor de eeuwigheid; wij hebben hier geen blijvende stad. Mochten wij maar zoeken de toekomende. Maar Hij, Die dood geweest is en weder levend is geworden, heeft er bij gezegd; “Maar heb goede moed, Ik heb de wereld overwonnen.” Hij zal de Zijnen niet begeven of verlaten, de poorten der hel zullen Zijn gemeente niet overweldigen.

En als Maria dan die heerlijke boodschap van de opgestane Levensvorst ontvangen heeft, gaat zij als met gevleugelde voeten naar de discipelen, om het hun te vertellen dat hun Meester leeft. Was haar droefheid en gemis tevoren het grootst, thans is zij verwaardigd geworden om de eerste te zijn aan wie de Heere Zich openbaart. Zij wil nu ook de anderen in haar blijdschap doen delen. Doch als zij met de discipelen spreekt over de heerlijke ontmoeting met de Heere en over het heimwee in haar hart naar de Vader, van Wie Christus zo heerlijk sprak, is het ongeloof zo sterk, dat zij—naar het evangelie van Lucas—haar woorden achten als “ijdel geklap”.

Doch in Zijn grote liefde komt de Heere later Zelf het woord van Maria bevestigen, als Hij aan Zijn discipelen verschijnt. Maria kon hen niet overtuigen, dat moest de Heere Zelf doen. Maar haar hart was vervuld met onuitsprekelijke blijdschap, omdat zij het met haar ogen had aanschouwd dat haar Meester, haar Verlosser was opgestaan.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 april 1980

The Banner of Truth | 20 Pagina's

DE VERSCHIJNING AAN MARIA MAGDALENA

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 april 1980

The Banner of Truth | 20 Pagina's