DE ZEKERE BEWARING
Zach. 13:9 “En Ik zal dat derde deel in het vuur brengen, en Ik zal het louteren, gelijk men zilver loutert, en Ik zal het beproeven, gelijk men goud beproeft; het zal Mijn Naam aanroepen en Ik zal het verhooren: Ik zal zeggen: Het is Mijn volk, en het zal zeggen: De Heere is mijn God. “
In het 8ste vers heeft de Heere door Zijn knecht Zacharia Zijne kerk de zekere bewaring toegezegd in de grootste gevaren die op aarde komen zullen. Zelfs in het midden van de vreeselijke oordeelen, zal de Heere Zijn volk en erfdeel niet begeven. O, mocht Gods lieve volk door het geloof over de beroeringen der tijden heen op den Heere zien en op Zijn Woord zich verlaten. Hoe blijmoedig zou het den weg volgen, dien de Heere bepaald heeft. Over al wat heerlijk is zal een beschutting zijn.
De Heere keurt echter de zonde nimmer goed; ook niet in Zijn volk. Zijn vlekkelooze heiligheid en onkreukbare rechtvaardigheid kan de zonde niet dulden, en Zijn Vaderlijke en eeuwige liefde dringt om Zijn volk van de ongerechtigheid te reinigen. Daarvan nu spreekt de Heere in het 9de vers van Zacharia 13. Door het vuur en de hitte der verdrukking en vervolging zal de Heere Zelf Zijn volk louteren. Het is Zijn werk, en mitsdien Zijn belofte aan Zijne kerk vermaakt. Want hoe zwaar de verdrukking ook is voor hetvlees zij is in de hand des Heeren een middle om uit de strikken der zonde te verlossen, en het volk te reinigen, opdat het te meer met des Heeren heelijkheid zal pralen. De toezegging, dat de Heere het derde deel, dat is het overblijfsel naar de verkiezing der genade, in het vuur brengen zal, houdt tevens de belofte in, dat Gods volk in de verdrukking niet zal omkonen. Of zal een zilver- en goudsmid, die het kostelijke metaal in den smeltkroes werpt, om het schuim af te scheppen, toelaten dat zijn waardevol zilver en goud verbranden zal? Zal zijn oog er niet nauwkeurig over gaan? Zal hij de hitte niet temperen als deze te groot worden zou? Welnu, de Heere zegt tet troost en bemoediging van Zijn bedrukte volk, dat Hij doen zal, gelijk men zilver loutert en gelijk men goud beproeft. Hij beproeft niet boven vermogen. Als Hij Zijn volk in den smeltkroes van verdrukking of vervolging brengt, zql Hij er niet verre van zijn, maar het behoeden tegen bezwijken en verderven. “Wanneer gij zult gaan door het water, Ik zal bij u zijn, en door de rivieren, zij zullen u niet overstroomen; wanneer gij door het vuur zult gaan, zult gij niet verbranden en de vlam zal u niet aansteken” (Jes. 43:2). Hij keurt Zijn volk in den smeltkroes der ellende (Jes. 48:10), doch doet het ook getuigen: “Wij waren in het vuur en in het water gekomen, maar Gij hebt ons uitgevoerd in een overvloeiende verversching.” Ja, de beproeving uws geloofs, zoo schrijft de Apostel Petrus, die veel kostelijker is dan des gouds, hetwelk vergaat en door het vuur beproefd wordt, worde bevonden te zijn tot lof en eer en heerlijkheid in de openbaring van Jezus Christus (1 Petr. 1:7). Het was Jobs hope dat hij in de beproeving niet zou bezwijken, toen hij zeide: “Hij beproeve mij, ik zal als goud uitkomen.” Gods kinderen die in zware beproevingen zijn, mocht hun hart gesterkt worden. De Heere geeft de ziel Zijner tortelduif aan het wild gedierte des velds niet over.
De Heere beproeft Zijn volk op onderscheidene manieren. Laat het Woord des Heeren dus in dezen voorlichten, opdat Gods kinderen mogen zien, dat zij geen weg bewandelen, die den heiligen vreemd was en zij hunnen smader mogen antwoorden, als deze zegt: Gij hebt geen heil bij God.
De Heere beproeft Zijn volk somtijds door het te leiden in duistere wegen. Het behaagt Hem soms Zijn gevoelige genade in te trekken, opdat Zijn volk den grond der zaligheid niet daarin, doch in Christus vinden moge door het geloof. Ook verbergt de Heere Zijn aangezicht soms van Zijn meer geoefend volk. Die ooit in zulke verbergingen Gods kwam, waarin het hem was, of hij het aangezicht Zijns Vaders niet meer aanschouwen zal, verstaat iets van deze zware beproeving. In zulke tijden is de vijand der ziel op de been. Het ongeloof doet het bekommerde volk dikwerf twijfelen aan het werk van Gods handen. De duivel gaat om als een brieschende leeuw en verschrikt Gods kinderen vooral in het eenzame, zoodat hun ziel geen ruste vindt, om zich voor God uit te storten; zij is als een veldhoen op de bergen. Van deze beproevingen spreekt David: “Toen Gij Uw aangezicht verbergdet werd ik verschrikt.” Maar de rechterhand des Allerhoogsten verandert.
Dikwijls beproeft de Heere Zijn volk door het te voeren in verdrukking en te doen deelen in de vijandschap der wereld. Er zijn tijden, dat het schijnt alsof God hun in een vijand is veranderd. De eene tegenspoed volgt de andere. Armoede, krankte, smaad en hoon wordt in deze beproeving dikwijls het deel van Gods volk. Soms staan hun eigen huisgenooten tegen hen op; er vallen nog slagen. Ook keeren zich soms kinderen af en valt bij hen smartelijke verdenking. Zeven dagen lang aanschouwden Jobs vrienden zwijgend diens lijden, veroordeelend den knecht des Heeren in hun hart, tot Job zijn geboortedag vervloekte en de Godvreezenden met hun redenen hem priemden. Gods volk houdt in de verdrukking niet veel over. Het zal echter van den Heere niet verlaten worden, al schijnt het soms geruimen tijd, dat Hij op het geroep Zijner ellendigen niet let.
In al deze en vele andere drukwegen brengt de Heere Zijn volk in beproeving, die vergeleken worden bij het vuur dat het zilver loutert en het goud beproeft. Bij een vuur worden de beproevingen vergeleken vanwege de hitte. De verdrukking is wanneer zij aanwezig is geen zaak van vreugde, zij is zeer pijnlijk zoolange men er in verkeert, en dikwijls zoo zwaar, dat zonder de ondersteuning des Heeren het volk er onder bezwijken zou. Echter spreekt de mond des Heeren niet van een vuur der verteering, doch der loutering. De Heere blaast het vuur aan, doch Hij tempert het ook, als het noodig is. De smeltkroes dient slechts om het zilver en goud gereinigd en met grooter sieraad uit te brengen. Welnu, zoo zal de Heere Zijn volk uit de verdrukking doen uitkomen en Zijn toorn stillen, opdat zij door het geloof te meer op Hem betrouwen en met hun schoonheid pralen. Abraham is gerechtvaardigd uit de beproeving gekomen, en met hem zullen al Gods kinderen bevestigd door de genade die in Christus is, hun hoofd uit de verdrukking opsteken.
Als zilver en goud beproeft de Heere Zijn gunstgenooten. Die van de genade vreemdeling is, heeft aan deze beproeving geen deel. Zij worden uitgeroeid. O, onbekeerde van harte, uw lot wordt geteekend in de twee deelen van welke de profeet in vers acht gesproken heeft. Gods misnoegen gaat over de zonde, en wordt in dit leven reeds openbaar. In het lijden en de tegenheden die ook de goddeloozen ervaren, ligt dan ook geen grond, waarop wij onze hoop bouwen kunnen voor de eeuwigheid. Die grond ligt in de verzoening met God door het bloed des Lams. Gods eeuwige liefde spreekt in dezen tekst. De Heere mint Zijn uitverkorenen en Hij heeft ze eeuwig en onveranderlijk lief. Daarom brengt Hij ze in den smeltkroes. Hij zuivert het schuim der zonde af. Hij doet Zijn volk sterven aan de wereld en aan de begeerlijkheden van hun vleesch. Door de loutering maakt hij het Zijne heiligheid meer en meer deelachtig. Ja, Hij doet uit de diepste wegen Zijn volk Zijnen Naam meest prijzen. Vooral ook daarin wordt de Heere verheerlijkt, dat Hij Zijn lieve volk in diepe afhankelijkheid van Hem doet leven. Het is Zijn belofte, dat Hij zal doen overblijven een ollendig en arm volk, die zullen op den Naam des Heeren betrouwen.
Daarvan getuigt ook ‘t Woord des Heeren uit Zacharia’s profetie: “Het zal Mijnen Naam aaroepen en Ik zal het verhooren.”
De Heere stelt Zich tot een toevlucht voor de Zijnen. Hij leert Zijn volk bidden en Zijnen Naam aanroepen. Van nature kunnen wij niet bidden noch willen wij in waarheid onze knieen voor God buigen, ook niet al zeggen wij de schoonste gebeden op. Wij weten niet te bidden zoo het behoort. Maar de Geest Zelf bidt voor ons (zegt de Apostel) met onuitsprekelijke zuchtingen. En het is de belofte Gods, dat het bedrukte volk Zijnen Naam zal aanroepen. Er blijft geen andere weg ter toevlucht voor Gods kinderen over. Alle leunsel waarop het volk zich zou willen verlaten, bezwijkt in den smeltkroes der ellende en der loutering. Maar de Heere is een toevlucht ten allen tijde. Hij verwekt een levendig gebed in de harten Zijner uitverkorenen. Hij doet hen vluchten tot den eenign Hoogepriester, Die altijd leeft om voor hen te bidden, zoodat zij tot den grond van hun gebed alleen Zijne gerechtigheid krijgen te stellen. Het aanroepen van Gods Naam is daarom krachtig en het dringt tot de hemelen door. Somtijds moet Gods volk die levende oefeningen van het gebed maar al te zeer missen en in den smeltkroes des Heeren is er niets dat meer benauwd, dan dat wij tot God geen toevlucht hebben. Maar de Heere belooft het, dat Zijn volk Hem zal aanroepen en Hij zal het verhooren. Neen, niet altijd antwoord de Heere dadelijk op het geroep Zijns volks. Dat volk leert een zwijgend en verbergend God aan kleven. Gelijk de blindgeborene roept het dan te ernstiger. En de Heere hoort. O, roepend volk, Hij zal verhooren op Zijn tijd. Zou God geen recht doen Zijn uitverkorenen, die dag en nacht tot Hem roepen? Gewisselijk zal Hij uw druk verlichten. Zelfs uw vijanden zal Hij geveinsdelijk onderwerpen of Hij neemt ze weg. Hij zal u in de ruimte stellen. Hij alleen zal zijn uw eeuwig deel, en u in gunste aannemen. Zijn liefde wil Hij aan Zijn bedrukte volk ontsluiten: “Ik zal zeggen: Het is Mijn volk en het zal zeggen: De Heere is mijn God.”
D eze woorden bevatten de groote belofte van het Verbond der Genade. Het omvat alles wat voor tijd en eeuwigheid Gods volk van noode is. Ik ben de Heere uw God, zoo klonk het in de verbonsluiting aan Sinai, die u uit Egypteland, uit het diensthuis uitgeleid heb. De God des eeds en des verbonds, de Onveranderlijke, de Eerste en de Laatste; de God van volkomen zaligheid. En door het geloof zal het volk dit erkennen en zeggen: “De Heere is mijn God.”
Verwaardige de Heere ons door de trekkingen Zijner genade en door Zijn hartinnemende liefde aan Hem ons te geven en het verbond met Hem gedurig te vernieuwen. Hij wende onzen druk en doe het licht opgaan in onze duisternis. In leven en sterven zal de Heere uit den smeltkroes der ellende de Zijnen gelouterd doen uitkomen, tot het Hem eeuwiglijk en volmaakt dienen zal. De Heere sterke in allen druk en leed. Hij geve de roemtaal der verlosten in onzen mond:
Gij zijt mijn God, U zal ik loven,
Verhoogen Uwe majesteit.
Mijn God niets gaat Uw roem te boven,
U prijs ik tot in eeuwigheid.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 oktober 1971
The Banner of Truth | 20 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 oktober 1971
The Banner of Truth | 20 Pagina's