Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Cederen uit de Libanon

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Cederen uit de Libanon

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zo gebied nu, dat men mij cederen uit de Libanon houwe. I Kon 5:6.

Deze woorden bevatten Salomo’s verzoek aan Hiram om cederen van de Libanon voor hem te laten houwen, opdat deze zouden dienen tot de bouw van het huis des Heeren.

Op de Libanon groeide de ceder. Een trotse en machtige boom. Altijd is hij groen. Hij behoort tot de naaldbomen. Toch is hij niet met onze naaldbomen to vergelijken omdat hij deze in grootte en schoonheid verre overtreft. De ceder is een machtige boom, vol majesteit en tevens vol gratie. Diep slaat hij zijn wortels in de bodem en kan zo de stormen otseren. De stam kan een doorsnede van 2 meter bereiken de hoogte reikt tot 40 meter. Het is een van de edelsee en schoonste bomen van het oosten.

De ceder groeide in Salomo’s tijd overvloedig op de Libanon. Deze machtige berggroep was bedekt met een trots cederbos. Op de Libanon, daar hoorde de ceder. Daar was zijn plaats, waar hij pronken kon met zijn machtige verschijning. Als een koning belachte hij daar de storm en sloeg zijn wortelen diep in de bergaarde. Hoog in zijn toppen ruiste de wind het lied van zijn majesteit en heerschappij. Daar op de Libanon was de ceder thuis en kwam zijn voortreffelijkheid het meest tot uiting. Daar kon hij trots en fier zich boven alle andere bomen verheffen. Daar was de ceder koning!

En toch, hoewel de ceder op de Libanon het schoonste schitterde, had de Schepper een nog schoner plaats voor de ceder bestemd dan de bergen van de Libanon. Een heerlijker taak had de Schepper de ceder beschoren dan alleen te pronken op de Libanon. De plaats van de ceder zou in Jeruzalem zijn. Uit hem zou de Heere het huis Gods bouwen. Tot een tempel van Jahwe zou de cederboom dienen. Zijn stam, die als een trotse pilaar zich verhief op de hoogte van Libanon, zou dienen als een pilaar in het huis des Heeren. Zijn takken zouden dienen om lofwerk uit te snijden ter ere van het huis des Heeren, des Gods van Israel.

De ceder zou niet de Libanon, maar Gods huis sieren. Zijn reuk zou niet alleen Libanons berg verheugen, maar dienen tot een aangename geur in het huis van Jahwe. In de tempel de Jeruzalem zou de ceder geuren en schitteren. Zo was het besluit van de eeuwige God, de Schepper van Libanon en zijn hoge, trotse cederen. God had de ceder voor Zijn huis bestemd. Maar dan moet de bijl aan de wortel van Libanons cederen worden gelegd. Tak na tak moet van de ceder worden afgehouwen. Van zijn schone groene mantel moet hij worden ontdaan. Zijn top, die trots de hemel uitdaagt, moet worden gebroken. De koninklijke verschijning moet naar beneden worden gehaald en zijn stam moet onder de handen der houthouwers ter aarde vallen. Ja, nog meer moet er gebeuren. De trotse en bijna eeuwen levende ceder moet sterven! Dan pas kan de ceder bruikbaar zijn voor het huis des Heeren. Dan alleen kan hij dienen ter verfraaiing van het huis des Heeren. Langs geen andere weg kan zijn geur in Jeruzalems tempel komen om haar te veraangenamen. Zo alleen kan Libanons trotse ceder dienen tot heerlijkheid van het huis van Jahwe.

Wat een rijke lering bevat dit alles voor ons.

Die machtige ceder op de hoogte van Libanon, die zo trots en uitdagend zijn top ten hemel verheft, beeldt ons af. Wij, gevallen en ontkroonde mensen, verbeelden ons immers niet minder te zijn dan een machtige ceder op Libanon.

Niet voor niets wordt in de Schrift de hoogheid des mensen vergeleken met de trotsheid van Libanons cederen, en zegt de Heere in Jesaja 2:13:„En tegen alle hoge en verheven cederen van Libanon”.

De ceder is het beeld van de Gode-vijandige mens. De mens, die zonder God toch God wil zijn. De mens, die altijd maar roept wat Adonia riep: „Ik Adonia, ik zal koning zijn”. Trots, hoogmoedig, verwaand, vol inbeeldingen des harten, onvernederd, onbuigzaam, hard, vijandig en boos, zie, dat is de gestalte van de onherboren mens. Als een trotse, onbuigzame ceder verheft hij zich tegen God. Hoe zal zo’n mens ooit een plaats kunnen krijgen in het huis des Heeren? Hoe zal de ceder van Libanon ooit het huis Gods in Jeruzalem kunnen versieren? Het antwoord is hier: langs geen andere weg dan de weg van afgehouwen en gedood te worden in zichzelf.

Alleen langs die weg kunnen wij een plaats ontvangen in het huis Gods. Zonder ontworteld te worden van onze eigen levensbodem kunnen we niet geplaatst worden in de tempel Gods. Wat met de ceder gebeurde, moet ook met ons gebeuren. Wij moeten afgehouwen en ontworteld worden. In het huis Gods kan de ceder niet anders komen dan door ontworteling en uithouwing van zijn bodem op de Libanon. Ook voor ons is er geen andere weg om een plaats te ontvangen in het huis Gods. Wat van de cederen staat geschreven in Psalm 29:5: „De stem des Heeren breekt de cederen, ja de Heere verbreekt de cederen Libanons”, moet ook met ons gebeuren.

Uit de dode stam Adams moet de zondaar uitgehouwen om in de nieuwe stam Christus te worden geent. In die nieuwe stam Christus kunnen wij niet anders komen, dan langs de weg van uithouwing uit de oude stam Adams. De bijl der wet moet ons als de ceder ontdoen van onze trotse takken en bladeren, ja tenslotte geheel afbouwen om alzo Gods huis te kunnen sieren. Wat was dat een vernederende arbeid voor de trotse cederboom. Eerst verloor hij zijn takken, daarna zijn kroon en tenslotte werd hij ontworteld.

Zo is het werk Gods in de bekering van een zondaar een voor de mens vernederend werk. Al het trotse en hoge in ons wordt neergeworpen.

Als de ceder moet de zondaar sterven. Het leven moet worden verloren. Het middel daartoe was voor de ceder de bijl der houthouwers. Onverbiddelijk deden de bekwame houthouwers met hun scherpe bijlen hun werk. De trotse ceder moest het daar tegen verliezen.

Nu, zo gebruikt God in de bekering van zondaren de scherpe bijl Zijner heilige wet om de trotse zondaar neer te vellen als de ceder. De vloek der wet gaat klinken in het leven van de hoogmoedige en verwaands mens. Het doodt en vernietigt al zijn wereldliefde en vermeende heiligheid. Het werpt hem neer als een gevloekte en gevonniste. Eerst vallen onder de slagen der bijl zijn brede takken. Daarna zijn trotse kroon en tenslotte ligt de naakte en voor de tempelbouw bruikbare stam ter aarde. Zo doet Gods wet haar onverbiddelijk werk in harten van zondaren. Het is niet tegen te houden. Eerst wordt het boze „ik” onttroond, maar daarna ook het godsdienstige „ik”. Een puinhoop laat de wet van ons over. Zij doet met ons als de rovers met de man in de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan, zij berooft ons en laat ons halfdood liggen. Zijn arbeid doet ons met David zeggen: „’k Ben door Uwe wet te schenden, krom van lenden, gans bedrukt, benauwd van hart”.

Een verloren mens blijft er over, die niet anders weet te belijden dan: „Uw doen is rein, Uw vonnis gans rechtvaardig”. Hij keurt zich niet waardig Gods zoon genaamd te worden en staat met de tollenaar van verre vanwege zijn schulden en misdaden. Maar dan zal het wonder ook waar worden, dat zulken juist geschikt zijn voor het huis des Heeren. Dan zijn we materiaal geworden voor Gods tempel. Zulke verloren mensen wil God leggen op het fundament van Jezus’ kruisverdiensten. Op Hem gebouwd, worden we een deel van dat geestelijk huis, dat opwast tot een tempel in de Heere.

Uw hart moge bloeden als God de bijl slaat in uw leven. Als uw takken vallen en gij ontdaan wordt van al uw heerlijkheid, moge uw naaktheid en schande u verschrikken. Maar het is om u als de ceder te doen dienen voor het huis Gods in het nieuwe Jeruzalem. Dat is Gods bouwmateriaal! Verloren en ontwortelde zondaren. Mensen, die al het hunne moeten veroordelen met het allesvernietigende vonnis: „Ik ben een groot beest bij U”. Zulken worden gelegd op de bloedgerechtigheid van Jezus Christus. Daar bouwt God Zijn tempel van. Dat wordt het wonder. Een trotse ceder, die God wilde gebruiken voor Zijn huis. „Die overwint, Ik zal hem maken tot een pilaar in de tempel Mijns Gods, en hij zal niet meer daar uitgaan”.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 september 1968

The Banner of Truth | 20 Pagina's

Cederen uit de Libanon

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 september 1968

The Banner of Truth | 20 Pagina's